Organisatie | Westland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2010 |
Citeertitel | Verordening rioolheffing Westland 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | belastingen, retributies en heffingen |
1. Door de inwerkingtreding van deze regeling is de Verordening rioolrechten Westland 2009 ingetrokken.
2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-12-2010 | 01-01-2011 | intrekking | 14-12-2010 Gemeenteblad Westland, 23-12-2010 | 2010, 46 | |
26-12-2009 | 01-01-2011 | nieuwe regeling | 24-12-2009 Gemeenteblad Westland 2009 nr. 48, d.d. 24-12-2009 | besluitenlijst b&w d.d. 3-11-2009, nr. 5B.3.13 |
De raad van de gemeente Westland;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 november 2009, betreffende vaststellen van de verordening op de heffing en de invoering van rioolheffing 2010;
gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;
gelezen het advies van de commissie EFO d.d. 2 december 2009;
VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN RIOOLHEFFING 2010.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
a. perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;
b. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;
c. water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.
Als roerende zaak wordt aangemerkt:
a. een object, niet zijnde onroerend, dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering;
b. een gedeelte van een onder a bedoeld object dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
c. een samenstel van twee of meer onder a bedoelde objecten of onder b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam ‘rioolheffing’ wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater;
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
a. van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel;
b. van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.
Met betrekking tot het eigenarendeel wordt, ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Met betrekking tot het gebruikersdeel, wordt als gebruiker aangemerkt:
a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
b. ingeval een gedeelte van een perceel - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 - voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.
Artikel 4 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
Ingeval voor het perceel geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van dat perceel bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Het tarief van de belasting bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
a. percelen die in hoofdzaak tot woning dienen 0,0156 %;
b. percelen die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,0159 %;
met dien verstande dat per perceel niet meer dan € 1.500,00 wordt geheven.
De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, bedraagt per belastingjaar bij percelen die in hoofdzaak tot woning dienen: € 93,00.
2.1 De belasting als bedoeld in onderdeel 2 bedraagt, indien het perceel op 1 januari of, indien de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht,
2.1.1 wordt gebruikt door één persoon € 93,00 ;
2.1.2 wordt gebruikt door twee personen € 104,04 ;
2.1.3 wordt gebruikt door drie personen of meer € 115,20.
2.2 De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, bedraagt per belastingjaar bij percelen die niet in hoofdzaak tot woning dienen: € 115,20.
Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Indien de belastingplicht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, in de loop van het heffingstijdvak aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel naar maandbedragen herleide gedeelten van het overeenkomstig artikel 6 van toepassing zijnde tarief als er in dat heffingstijdvak, na de aanvang van de belastingplicht, nog kalendermaanden overblijven. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.
Indien de belastingplicht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, in de loop van het heffingstijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel naar maandbedragen herleide gedeelten van het overeenkomstig artikel 6 van toepassing zijnde tarief als er in dat heffingstijdvak, na het einde van de belastingplicht, nog kalendermaanden overblijven. Het zesde lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10 Termijnen en wijze van betaling
In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, € 100,00 of meer bedraagt, maar minder of gelijk is aan € 5.000,00, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso van de betaalrekening van de belastingplichtige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens één maand later.
Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.