Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Grave

Monumentenverordening Grave 2003

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Grave
Officiële naam regelingMonumentenverordening Grave 2003
CiteertitelMonumentenverordening Grave 2003
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De datum inwerkingtreding is bij benadering. Deze regeling trad in werking 6 weken na bekendmaking. De exacte datum bekendmaking is niet meer te achterhalen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Monumentenwet 1988, art. 15

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Reglement van orde op de commissie Welstand en Monumenten 2003

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-11-200301-10-2010Nieuwe regeling

23-09-2003

Onbekend

Geen.

Tekst van de regeling

MONUMENTENVERORDENING GRAVE 2003

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    monument: 1. zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;2. terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • b.

    gemeentelijk archeologisch monument: monument, bedoeld in onderdeel a, onder 2;

  • c.

    beschermd gemeentelijk monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen;

  • d.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaken;

  • e.

    beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • f.

    kerkelijk monument: onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat tevens uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • g.

    commissie ruimtelijke kwaliteitszorg: de door het college van burgemeester en wethouders benoemde commissie, met als taak burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigener beweging te adviseren over onder andere de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Monumentenverordening Grave 2003 en het monumentenbeleid;

  • h.

    commissie welstand en monumenten: de door welstand Noord-Brabant ingestelde commissie, met toevoeging van het lid van de commissie voor de ruimtelijke kwaliteitszorg met kennis van de lokale monumentenzorg, met als taak burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigener beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Grave 2003;

  • i.

    bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument;

  • j.

    beschermde beeldbepalende zaak: aan de openbare weg gelegen (deel van een) onroerende beeldbepalende zaak, die qua schoonheid van algemeen belang is vanwege het stedenbouwkundig-, architectonisch- en/of landschappelijk beeld, maar niet overeenkomstig artikel 1, lid c van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is geregistreerd;

  • k.

    gemeentelijke lijst van beeldbepalende zaken: de lijst waarop de overeenkomstig deze verordening als beschermde beeldbepalende aangewezen zaken zijn geregistreerd;

  • l.

    beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht: groep van onroerende zaken die van algemeen belang is wegens haar schoonheid, de onderlinge of structurele samenhang dan wel haar wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde, en overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk stadsen dorpsgezicht is aangewezen;

  • m.

    lijst van beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht aangewezen gebieden;

  • n.

    beschermd gemeentelijk archeologisch meldingsgebied: zaken en terreinen waarvan het algemeen belang wegens hun betekenis voor de archeologische monumentenzorg vast staat of vermoed wordt op grond van historische gegevens en/of door archeologische vondsten en onderzoek, en overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk archeologisch meldingsgebied is aangewezen;

  • o.

    gemeentelijke archeologische meldingsgebiedenkaart en –lijst: kaart en lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening aangewezen beschermde gemeentelijke archeologische meldingsgebieden;

  • p.

    beschermd gemeentelijk historischgeografisch meldingsgebied: terreinen waarvan met zekerheid bekend is of vermoed kan worden, dat het aangemerkt kan worden als groep van onroerende zaken die van algemeen belang is wegens haar schoonheid, de onderlinge of structurele samenhang dan wel haar wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde, zoals onder andere gebleken uit de Cultuurhistorische Waarden Kaart van de provincie Noord-Brabant;

  • q.

    lijst van beschermde gemeentelijke historisch-geografische meldingsgebieden: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening aangewezen beschermde gemeentelijke historisch-geografische terreinen.

Artikel 2 Het gebruik van het monument/beeldbepalend pand

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument of de beeldbepalende zaak.

Hoofdstuk 2 BESCHERMDE GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Paragraaf 1 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument en de registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

Artikel 3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, een onroerende zaak aanwijzen tot beschermd gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het college van burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan ten behoeve van de aanwijzing van een onroerend monument als beschermd gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch- en/of non-destructief archeologisch onderzoek wordt verricht.

  • 4. Voordat het college van burgemeester en wethouders een kerkelijk monument aanwijst, voert het tevens overleg met de eigenaar.

  • 5. Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 9 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.

  • 6. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

Artikel 4 Termijn advies en aanwijzingsbesluit
  • 1. In geval van een aanvraag van een belanghebbende legt het college van burgemeester en wethouders de aanvraag binnen twee weken na ontvangst voor aan de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg.

  • 2. De commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg adviseert schriftelijk binnen acht weken na de datum van ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen twaalf weken na de datum van ontvangst van het advies van de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag aan de commissie.

  • 4. In uitzonderlijke gevallen kan het college van burgemeester en wethouders besluiten de in het derde lid genoemde beslistermijn te verlengen met maximaal twintig weken.

Artikel 5 Mededeling

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders registreert het beschermde gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermde gemeentelijke monument.

  • 3. Indien een deel van een onroerende zaak beschermingswaardig is beperkt de bescherming en registratie zich tot dat specifieke deel. De gemeentelijke monumentenlijst als bedoeld in het tweede lid bevat de beschrijving van dat specifieke onderdeel.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 4 achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan de aanwijzing intrekken.

  • 2. Artikel 3, tweede, en derde lid, en artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking.

  • 3. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3, zesde lid van de Monumentenwet 1988 of de monumentenverordening van de provincie Noord- Brabant.

  • 4. De datum van de intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 9 Verbodsbepaling
  • 1. Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen, in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 10 De aanvraag
  • 1. Een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 9, tweede lid, moet worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. De aanvraag moet goed inzicht geven in de bestaande en de door de aanvrager gewenste situatie. Naast artikel 4:2, eerste en tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht dient de aanvrager de volgende gegevens te overleggen:

    • a.

      tekeningen en foto’s van de bestaande situatie;

    • b.

      tekeningen van de beoogde situatie.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan ter beoordeling van de aanvraag nadere informatie verlangen over toe te passen materialen en de wijze waarop werkzaamheden worden uitgevoerd. Ook kan het nadere gegevens van de aanvrager verlangen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch en/of archeologisch onderzoek.

Artikel 11 Advies en beslissing op de aanvraag
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders vraagt advies aan de commissie voor Welstand en Monumenten voordat het beslist op de aanvraag als bedoeld in artikel 10.

  • 2. Indien de aanvraag in behandeling wordt genomen, legt het college van burgemeester en wethouders de aanvraag op de secretarie voor een ieder ter inzage. Het college van burgemeester en wethouders doet kennisgeving van de terinzagelegging op de gebruikelijke wijze en vermeldt daarbij de mogelijkheid om binnen een termijn van veertien dagen zienswijzen naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders.

  • 3. Na de ter inzage legging wordt de adviesaanvraag aan de commissie voor Welstand en Monumenten gezonden, vergezeld van de ingekomen zienswijzen.

  • 4. Binnen acht weken na de adviesaanvraag brengt de commissie voor Welstand en Monumenten schriftelijk advies uit aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 5. Indien een bouwhistorisch en/of archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht kan de termijn met ten hoogste vier weken worden verlengd.

  • 6. Bij overschrijding van de in het vierde lid genoemde termijn wordt de commissie voor Welstand en Monumenten geacht geadviseerd te hebben.

  • 7. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen acht weken na ontvangst van het advies van de commissie voor Welstand en Monumenten, maar in ieder geval binnen zestien weken na ontvangst van de aanvraag, op de aanvraag van de vergunning.

  • 8. Het college van burgemeester en wethouders kan de in het zevende lid genoemde termijn van zestien weken met ten hoogste tien weken verlengen, mits het de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het zevende lid genoemde termijn van zestien weken.

  • 9. Indien het college van burgemeester en wethouders niet voldoet aan het zevende of achtste lid, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

  • 10. Het college van burgemeester en wethouders kan aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van de monumentenzorg en/of de archeologie.

  • 11. De werking van de vergunning wordt opgeschort totdat de beroepstermijn van zes weken is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. De vergunninghouder kan de voorzieningenrechter van de rechtbank, onderscheidenlijk de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzoeken de opschorting op te heffen. Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12 Kerkelijk monument

Het college van burgemeester en wethouders geeft met betrekking tot een beschermd kerkelijk monument geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 9, tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 13 Intrekken van de vergunning
  • 1. De vergunning kan door het college van burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 9, tweede lid, niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen één jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2. Van de beschikking tot intrekking wordt een afschrift gezonden aan de commissie voor Welstand en Monumenten.

Hoofdstuk 3 BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN

Paragraaf 3 Vergunningen tot wijziging van beschermde rijksmonumenten

Artikel 14 Vergunning voor beschermd rijksmonument
  • 1. Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument met de naar voren gebrachte zienswijzen aan de commissie voor Welstand en Monumenten na afloop van de termijn van veertien dagen, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 2. De commissie voor Welstand en Monumenten adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de commissie voor Welstand en Monumenten geacht geadviseerd te hebben.

Hoofdstuk 4 BESCHERMDE GEMEENTELIJKE STADS- EN DORPSGEZICHTEN

Paragraaf 4 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht en de registratie op de gemeentelijk monumentenlijst

Artikel 15 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een stads- en dorpsgezicht aanwijzen tot beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2. Voordat het college van burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg. In spoedeisende gevallen kan het vragen van advies achterwege blijven.

  • 3. De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

Artikel 16 Termijn advies en aanwijzingsbesluit
  • 1. Indien de aanvraag in behandeling wordt genomen, legt het college van burgemeester en wethouders de aanvraag op de secretarie voor een ieder ter inzage. Het college van burgemeester en wethouders doet kennisgeving van de terinzagelegging op de gebruikelijke wijze en vermeldt daarbij de mogelijkheid om binnen een termijn van vier weken zienswijzen naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders.

  • 2. Na de ter inzage legging wordt de adviesaanvraag aan de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg gezonden, vergezeld van de ingekomen zienswijzen.

  • 3. De commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg adviseert schriftelijk binnen twaalf weken na de datum van ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen veertien weken na de datum van ontvangst van het advies van de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg, maar in ieder geval binnen zesentwintig weken na de adviesaanvraag aan de commissie.

  • 5. In uitzonderlijke gevallen kan het college van burgemeester en wethouders besluiten de in het vierde lid genoemde beslistermijn te verlengen met maximaal zesentwintig weken.

Artikel 17 Registratie op de lijst van gemeentelijke beschermde stads- en dorpsgezichten
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders registreert het beschermde gemeentelijk stads- of dorpsgezicht op de lijst van gemeentelijke beschermde stads- en dorpsgezichten.

  • 2. De lijst van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de gebiedsaanwijzing van het beschermde stads- of dorpsgezicht en een beschrijving van de daarin vervatte cultuurhistorische waarden.

Artikel 18 Wijzigen of intrekken van de aanwijzing

De artikelen 7 en 8 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor gemeentelijke monumentenlijst moet worden gelezen lijst van beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten, en dat in artikel 8, derde lid, voor artikel 3, zesde lid moet worden gelezen artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 19 Beschermend bestemmingsplan
  • 1. De gemeenteraad stelt, ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht, een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

  • 2. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt door het college van burgemeester en wethouders bepaald in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het eerste lid kunnen worden aangemerkt.

  • 3. Alvorens het college van burgemeester en wethouders de gemeenteraad ter zake een voorstel doet, wordt de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg gehoord.

  • 4. De commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg adviseert binnen veertien weken na datum van ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 20 Verbodsbepaling
  • 1. In beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten is op grond van artikel 21, tweede lid van de wet op de stads- en dorpsvernieuwing verboden, zonder schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders of in strijd met de bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      bouwwerken geheel of gedeeltelijk af te breken, te verplaatsen of grondverzet uit te voeren;

    • b.

      onroerende zaken, geen bouwwerk zijnde, hieronder begrepen verhardingen, walkanten en erfafscheidingen op te richten of te wijzigen.

  • 2. Geen sloopvergunning is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van het college van burgemeester en wethouders.

  • 3. Op het verlenen van een vergunning als bedoeld in het eerste lid zijn, totdat een beschermend bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, de artikelen 10 tot en met 13 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5 BEELDBEPALENDE ZAKEN

Paragraaf 5 De aanwijzing en registratie op de gemeentelijke monumentenlijst “Beeldbepalende zaken”

Artikel 21 De aanwijzing tot beschermde gemeentelijke beeldbepalende zaak
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, besluiten zaken aanwijzen tot beschermde beeldbepalende zaak.

  • 2. Voordat het college van burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit neemt vraagt het advies aan de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg. In spoedeisende gevallen kan dit advies achterwege blijven.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan ten behoeve van de aanwijzing van een zaak als beschermde gemeentelijke beeldbepalende zaak bepalen dat bouwhistorisch en/of non-destructief archeologisch onderzoek wordt verricht.

  • 4. Voordat het college van burgemeester en wethouders een kerkelijke beeldbepalende zaak aanwijst, voert het tevens overleg met de eigenaar.

  • 5. Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een beeldbepalende zaak de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermde beeldbepalende zaak ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6, eerste lid plaatsvindt, dan wel vaststaat dat de zaak niet wordt geregistreerd, is artikel 23 van overeenkomstige toepassing.

  • 6. De aanwijzing kan geen zaak betreffen die is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of, de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant of de Monumentenverordening Grave 2003.

Artikel 22 Aanwijzings- en registratieprocedure

Artikel 4 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor het beschermd(e) gemeentelijk(e) monument moet worden gelezen de beschermde beeldbepalende zaak en voor gemeentelijke monumentenlijst moet worden gelezen de gemeentelijke lijst beeldbepalende zaken.

Paragraaf 6 Vergunningen tot aanwijzing of afbraak van beeldbepalende zaken

Artikel 23 Verbodsbepaling
  • 1. Het is verboden een beschermde beeldbepalende zaak te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermde beeldbepalende zaak af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of, indien het om een archeologische vondst gaat, te vervreemden.

    • b.

      een beschermde beeldbepalende zaak te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht.

Artikel 24 Advies
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders vraagt de commissie voor Welstand en Monumenten advies als een vergunning wordt gevraagd voor een vervangend bouwplan of voor de wijziging van de op de gemeentelijke lijst van beeldbepalende zaken geregistreerde onroerende zaak.

  • 2. Bij hun beraadslagingen betrekt de commissie voor Welstand en Monumenten ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde aanvrage tevens de beschrijving die betrekking heeft op de beeldbepalende zaak.

Hoofdstuk 6 GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGISCHE MELDINGSGEBIEDEN

Paragraaf 7 De aanwijzing als beschermd gemeentelijk archeologisch terrein of gemeentelijk historisch- geografisch

Artikel 25 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk archeologisch terrein of gemeentelijk historisch- geografisch waardevol terrein
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, een terrein aanwijzen tot gemeentelijk beschermd archeologisch meldingsgebied of gemeentelijk historisch-geografisch waardevol meldingsgebied.

  • 2. Voordat het college van burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg. In spoedeisende gevallen kan dit advies achterwege blijven.

  • 3. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

Artikel 26 Termijn advies en aanwijzingsbesluit
  • 1. De commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg adviseert schriftelijk binnen acht weken na de datum van ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen twaalf weken na de datum van ontvangst van het advies van de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag aan de commissie.

  • 3. In uitzonderlijke gevallen kan het college van burgemeester en wethouders besluiten de in het tweede lid genoemde beslisingstermijn te verlengen met maximaal twintig weken.

  • 4. De aanwijzing als bedoeld in artikel 25, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, aan de hypothecaire schuldeisers en, indien aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

  • 5. Het college van burgemeester en wethouders geeft het aangewezen gemeentelijk archeologisch meldingsgebied of gemeentelijk historisch-geografisch waardevol meldingsgebied aan op een door het college te vervaardigen kaart.

  • 6. Op een, bij de in het vijfde lid bedoelde kaart, gevoegde lijst wordt de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de te tenaamstelling en een beschrijving van het aangewezen gemeentelijk archeologisch meldingsgebied of gemeentelijk historischgeografisch meldingsgebied gegeven.

Artikel 27 Wijzigen van de aanwijzing
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan de aanwijzing ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 25, tweede, en artikel 26, eerste, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is blijft overeenkomstige toepassing van artikel 25 en 26 achterwege.

  • 4. De inhoud en datum van de wijziging worden op de kaart en de lijst van gemeentelijke archeologische meldingsgebieden aangetekend.

Artikel 28 Intrekking van de aanwijzing
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan de aanwijzing intrekken.

  • 2. Artikel 25, tweede, en artikel 26, eerste, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de intrekking.

  • 3. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3, zesde lid van de Monumentenwet 1988.

  • 4. De datum van intrekking wordt op de kaart en de lijst van gemeentelijke archeologische meldingsgebieden of gemeentelijk historisch-geografische meldingsgebieden aangetekend.

Artikel 29 Verbodsbepalingen
  • 1. Het is verboden in een door het college van burgemeester en wethouders beschermd gemeentelijk archeologisch meldingsgebied of gemeentelijk historisch-geografisch meldingsgebied graafwerk te verrichten op een diepte van meer dan 0,50 meter onder het maaiveld, tenzij het specifieke karakter van het meldingsgebied zich hiertegen verzet.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders verleent ontheffing van het bepaalde in het eerste lid, indien de belangen waarvoor het terrein als gemeentelijk archeologisch meldingsgebied of gemeentelijk historisch-geografisch meldingsgebied is aangewezen voldoende zijn beschermd door :

    • a.

      de mogelijkheid van toegang van door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen personen op het terrein en;

    • b.

      de mogelijkheid van de onder a. genoemde personen om voorafgaand archeologisch of historisch-geografisch onderzoek te (doen) verrichten.

Artikel 30 Aanvraag om ontheffing

Op de aanvragen en het verlenen van de ontheffing als bedoeld in artikel 29, tweede lid is het bepaalde in de artikelen 10, 11 en 13 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 7 OVERIGE ZAKEN (Archeologisch onderzoek danwel onderzoek naar algemeen cultuurhistorische waardevolle zaken)

Artikel 31 Archeologische waarden

  • 1. Alvorens het college van burgemeester en wethouders een beslissing neemt om toepassing te geven aan artikel 19, eerste lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vragen zij de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg advies over de cultuurhistorische waarden in het algemeen, zoals archeologische en historisch-geografische waarden die aan de orde zijn.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders zendt een verzoek om toepassing te geven aan een procedure als bedoeld in het eerste lid onmiddellijk na ontvangst om advies aan de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg.

  • 3. De commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg adviseert schriftelijk binnen vier weken na ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.

  • 4. Bij overschrijding van de in het derde lid genoemde termijn wordt de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg geacht geadviseerd te hebben.

Hoofdstuk 8 SCHADEVERGOEDING

Artikel 32 Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van het college van burgemeester en wethouders een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument te verlenen als bedoeld in de artikelen 9 tweede lid, 20 eerste lid en 23 tweede lid van deze verordening;

    • b.

      voorschriften door het college van burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument; schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent de gemeenteraad hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 9 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 33 Strafbepaling

Hij die opzettelijk handelt in strijd met artikel 9, met artikel 20, met artikel 23 of met artikel 28 van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 34 Opsporingsbevoegdheid

De opsporing van de in artikel 33 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het college van burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 35 Binnentreden

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij de machtiging verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker, te betreden, aan hen die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Artikel 36 Inwerkingtreding

  • 1. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde gemeentelijke monumenten, gemeentelijk beschermde stads- of dorpsgezichten en gemeentelijk beschermde beeldbepalende zaken treedt zij in werking op een nader door het college van burgemeester en wethouders te bepalen tijdstip doch niet eerder dan de eerste dag na het verstrijken van een termijn van zes weken na de datum van haar bekendmaking.

  • 2. De monumentenverordening 1995, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 12 september 1995, voor zover het betreft bepalingen over gemeentelijke monumenten, vervalt op de dag van inwerkingtreding als bedoeld in lid 1.

  • 3. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid van de Monumentenwet 1988, met dien verstande dat uitvoering aan voornoemd artikel niet eerder plaatsvindt dan het tijdstip als bedoeld in lid 1.

  • 4. De monumentenverordening 1995, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 12 september 1995, voor zover het betreft bepalingen over beschermde rijksmonumenten, vervalt op de datum waarop het derde lid toepassing vindt.

Artikel 37 Wijziging gemeentelijke bouwverordening

De gemeentelijke bouwverordening, laatstelijk gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 17 december 2003, wordt gewijzigd als volgt. In artikel 9.1 worden na het derde lid twee leden toegevoegd, luidende:

  • 1.

    Indien er sprake is van het:a. wijzigen, afbreken of verwijderen van gemeentelijke monumenten of beeldbepalende zaken als bedoeld in artikel 9 en 23 van de Monumentenverordening Grave 2003;b. wijzigen, afbreken of verwijderen van rijksmonumenten als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988;c. bevestigd hebben of worden van reclame-uitingen op of aan een bouwwerk die vallen onder de werking van de Monumentenverordening Grave 2003 danwel de Monumentenwet 1988, wordt de in lid 2 bedoelde adviestaak opgedragen aan de overeenkomstig de Monumentenverordening Grave 2003 ingestelde commissie Welstand en Monumenten.

  • 2.

    Voor de commissie bedoeld in het voorgaande lid worden in het Reglement van orde op de commissie Welstand en Monumenten 2003 nadere regels gesteld ten aanzien van de samenstelling, benoeming, zittingsduur en werkwijze.

Artikel 38 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Monumentenverordening Grave 2003".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Grave van 23 september 2003.De griffier,               De voorzitter,J.A.M. Roelofs        Dr. P.G.J. Zelissen 

1 MONUMENTENVERORDENING GRAVE

AlgemeenDe bepalingen van de Monumentenwet 1988 en de daarin gekozen systematiek vormen een belangrijke basis voor de bepalingen van deze verordening. Zes hoofdpunten zijn in de verordening geregeld:

  • 1.

    de aanwijzing van zaken tot gemeentelijk beschermd monument. Dit betreft ook archeologische monumenten;

  • 2.

    het vergunningenstelsel voor de gemeentelijke beschermde monumenten;

  • 3.

    de verwijzing naar het vergunningenstelsel voor beschermde rijksmonumenten in de Monumentenwet 1988;

  • 4.

    de aanwijzing van panden tot beeldbepalende zaak;

  • 5.

    de aanwijzing van gebieden tot beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht;

  • 6.

    de aanwijzing van terreinen tot beschermd gemeentelijk archeologisch terrein of gemeentelijk historisch-geografisch waardevol terrein.

Daarnaast is beoogd het bouwhistorisch onderzoek een nadrukkelijke rol te laten spelen bij de bepaling van het gemeentelijk monumentenbeleid.De gemeenteraad, als hoogste bestuursorgaan van de gemeente, is belast met de vaststelling, de controle van de voorbereiding en de evaluatie van beleid, geënt op de Gemeentewet. De uitvoerende taken berusten, inhakend op de eerder genoemde Gemeentewet, Monumentenwet 1988, Woningwet, en Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het college van burgemeester en wethouders.Artikelsgewijze toelichtingHOOFDSTUK 1 – ALGEMENE BEPALINGENArtikel 1 BegripsbepalingenSub aBij de omschrijving van het begrip ‘monument’ is aansluiting gezocht bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988. Cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Het begrip cultuurhistorische waarde is dermate ruim dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde. Onder een zaak kan ook worden verstaan een (gedeelte van een) gevelwand of ensemble van gebouwen, mits deze zaak van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. De onder 2 bedoelde terreinen kunnen bijvoorbeeld parken, tuinen en een perceel met één of meer bomen zijn, of een (aandachts) gebied waar kan worden verwacht, dat zich zaken in de bodem bevinden, die vanuit archeologisch oogpunt van belang zijn. Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt teneinde over een monument te kunnen spreken. Een 'zaak' is immers een veel ruimer begrip. De vijftig jaargrens die voor rijksmonumenten geldt, is niet voor gemeentelijke monumenten overgenomen. Daardoor biedt de verordening ook de mogelijkheid om monumenten die (nog) niet op de rijkslijst kunnen komen omdat ze te jong zijn, reeds op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.Sub bHet begrip 'gemeentelijk archeologisch monument' wordt apart gedefinieerd om enerzijds het belang van de archeologische monumentenzorg aan te geven en anderzijds in verband met de afwijkende positie die een archeologisch monument inneemt ten aanzien van de vergunningverlening. De vergunningverlening is weliswaar de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders, maar het doen van een opgraving mag alleen plaatsvinden met vergunning van de verantwoordelijke minister.Het eigendom van roerende monumenten, die men bij een opgraving aantreft, wordt geregeld in de Monumentenwet 1988. Het maakt daarbij niet uit of er sprake is van een rijks- of gemeentelijk archeologisch monument.Sub cGesproken wordt van onroerende monumenten. Naast gebouwde objecten kunnen ook delen van het landschap beschermd worden, die in algemene cultuurhistorische zin beschermenswaardig zijn. Hieronder kunnen historisch-geografische elementen en terreinen vallen. Voorbeelden kunnen zijn de verkaveling, de groenvoorziening, de waterwegen. Roerende monumenten worden derhalve niet beschermd. Reden hiervoor is dat het effectueren van de bescherming een probleem vormt. Roerende monumenten kunnen meestal eenvoudig worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van deverordening worden gebracht. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld schepen, voertuigen, schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen. Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen wel de beschermde status krijgen, op basis van de redengevende omschrijving.Sub dDit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig de verordening aangewezen monumenten registreert. In tegenstelling tot de Monumentenverordening 1995 heeft het plaatsen op de monumentenlijst geen rechtsgevolg. Dit betreft nu slechts een administratieve handeling. Voorafgaand aan de plaatsing op de lijst is het de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument die rechtsgevolg beoogt. Het is inzichtelijker om de aanwijzing en de plaatsing op de lijst uit elkaar te trekken. Zie ook de toelichting op artikel 3, eerste lid, en artikel 6.Sub eHet is nodig om een begripsomschrijving van een 'beschermd rijksmonument' in de gemeentelijke monumentenverordening op te nemen. Deze verordening is namelijk een voorwaarde voor het verkrijgen door burgemeester en wethouders van de bevoegdheid om vergunningen voor de wijziging en sloop van beschermde rijksmonumenten te verlenen. Op de vergunningverlening voor beschermde rijksmonumenten zijn met name de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.Sub fIngeval van aanwijzing van een kerkelijk monument tot beschermd gemeentelijk monument is overleg tussen eigenaar en gemeente nodig (zie artikel 3, vierde lid). Is er sprake van een vergunning voor een gemeentelijk kerkelijk monument, dan is overeenstemming tussen eigenaar en vergunningverlener nodig (zie artikel 12). Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het kerkelijk monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie, een catechesatieruimte of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzondering voor kerkelijke monumenten in de regel dan ook niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de andere beschermde gemeentelijke monumenten gelden.Sub gDe taken van de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg strekken zich uit over de Monumentenverordening Grave 2003, de Monumentenwet 1988 en de Subsidieverordening gemeentelijke monumenten 2003, met uitzondering bij aanvragen om vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van rijks- en gemeentelijke monumenten en beeldbepalende zaken.Door de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg in deze begripsomschrijving bevoegd te verklaren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 te adviseren aan het college van burgemeester en wethouders, is voldaan aan het vereiste, genoemd in artikel 15, eerste lid, van de Monumentenwet 1988.Sub hDe commissie voor Welstand en Monumenten adviseert bij aanvragen om vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van rijks- en gemeentelijke monumenten en beeldbepalende zaken en strekken zich uit over Monumentenverordening Grave 2003 en de Monumentenwet 1988. Door de commissie voor Welstand en Monumenten in deze begripsomschrijving bevoegd te verklaren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 te adviseren aan het college van burgemeester enwethouders, is voldaan aan het vereiste, genoemd in artikel 15, eerste lid, van de Monumentenwet 1988.Sub iBeoogd is het bouwhistorisch onderzoek een nadrukkelijke rol te laten spelen bij de bepaling van het gemeentelijk monumentenbeleid, zowel bij een aanwijzing als bij een wijziging van een gemeentelijkof rijksmonument. De kennis die met bouwhistorisch onderzoek wordt verkregen kan bij uitstek worden ingezet voor een verantwoorde omgang, al dan niet in samenhang met veranderingen, en het beheer hiervan. Het onderzoek levert informatie op over de bouwmassa, de toegepaste constructie, materialen en interieurafwerking. De uitkomst van een onderzoek is van belang voor een op te stellen restauratieplan en kan tevens worden gebruikt bij het analyseren en vaststellen van constructieve gebreken. In een bouwhistorisch onderzoek kunnen vier fasen worden onderscheiden:

  • 1.

    de bouwhistorische inventarisatie vindt in het algemeen plaats om de omgeving en het pand in beeld te brengen. In deze fase is literatuur- en bronnenonderzoek van belang;

  • 2.

    de bouwhistorische verkenning is een beperkt onderzoek met verwerking van de gegevens uit het bronnenonderzoek, de literatuur en de bouwdossiers;

  • 3.

    de bouwhistorische opname is een uitgebreidere opname dan een verkenning en onderzoekt de zichtbare en in het zicht gebrachte delen van een gebouw;

  • 4.

    de bouwhistorische ontleding is het meest diepgaand onderzoek. Hierin worden alle te voren verkregen informatie en een ontleding van het gehele gebouw verwerkt. Deze ontleding heeft meestal plaats tijdens een verbouwing of restauratie.

Direct na ontvangst van een aanvraag om vergunning dient in het kader van de ontvankelijkheid te worden vastgesteld of voor de behandeling van de aanvraag een bouwhistorisch noodzakelijk is en met welke diepgang.Indien een eigenaar bouwhistorisch onderzoek laat uitvoeren voorafgaand aan een restauratieplan, kunnen deze kosten bij de bepaling van de subsidiabele kosten worden betrokken.Sub jObjecten, die op grond van de criteria genoemd in artikel 1, eerste lid van de Monumentenverordening Grave 2003 niet kunnen worden aangewezen vanwege het ontbreken van voldoende waarden ten aanzien van schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarden, maar voor het stedenbouwkundig en architectonisch beeld van belang zijn, kunnen blijvend een bijdrage leveren aan het beeld van een straatwand of ensemble als de voorgevel en de aan straatzijde zichtbare kap beschermd worden. Aanwijzing van dit (deze) onderde(e)l(en) van het monument kan op grond van artikel 1, lid j, van de Monumentenverordening Grave 2003.Sub kDit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig de verordening aangewezen beschermde beeldbepalende zaken registreert.Sub lBeschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezichten dienen groepen van onroerende zaken te betreffen, die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke- of structurele samenhang, en/of hun wetenschappelijke- of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich een of meer monumenten en/of beeldbepalende zaken bevinden, die geregistreerd zijn op de rijksof gemeentelijke monumentenlijst of de gemeentelijke lijst beeldbepalende zaken.Met het beschermen van stads- of dorpsgezichten wordt beoogd die structuren in stand te houden die in hun samenhang ondersteund door een of meerdere monumenten van algemeen belang zijn. Een van de daartoe benodigde maatregelen is het voorkomen van ongewenste sloop van gebouwen. Artikel 21, tweede lid van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing biedt de mogelijkheid hiertoe. Op grond van artikel moet een sloopvergunning worden geweigerd, indien vergunning voor het slopen van een bouwwerk ingevolge de Monumentenverordening Grave 2003 is vereist en deze vergunning niet is verleend.Sub mDit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig deze verordening aangewezen gemeentelijke stads- of dorpsgezichten registreert.Sub nDit betreft een terrein waarvan met zekerheid bekend is of vermoed kan worden, of dat op grond van cultuurhistorisch onderzoek door de R.O.B., de provincie Noord-Brabant of ander op dit beleidsveld deskundige organisatie is aangemerkt als gebied met hoge of middelhoge indicatieve waarden, dat het van belang is voor de wetenschap of wegens algemene cultuurhistorische waarde.Sub oDit betreft de kaart en lijst waarop de gemeente de overeenkomstig deze verordening aangewezen gemeentelijke archeologische terreinen registreert.Sub pNaast gebouwde objecten kunnen ook delen van het landschap beschermd worden, die in algemene cultuurhistorische zin beschermenswaardig zijn. Hieronder kunnen historische-geografische elementen en terreinen vallen. Voorbeelden kunnen zijn de verkaveling, de groenvoorziening, de waterwegen. Dit betreft een terrein waarvan met zekerheid bekend is of vermoed kan worden, dat het aangemerkt kan worden als groep van onroerende zaken die van algemeen belang is wegens haar schoonheid, onderlinge of structurele samenhang dan wel haar wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde, zoals onder ander gebleken uit de Cultuurhistorische Waarden Kaart van de provincie Noord-Brabant.Sub pDit betreft de lijst waarop de gemeente overeenkomstig deze verordening aangewezen gemeentelijke historisch-geografische terreinen registreert.Artikel 2 Het gebruik van het monument/beeldbepalend pandHet betreft hier niet zozeer de publiekrechtelijke, planologische bestemming, maar de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar/gebruiker daaraan toekent. Een en ander mede gelet op de constructie en ligging van het pand. Dit artikel is van belang als een motiveringsplicht bij de aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening.HOOFDSTUK 2 – BESCHERMDE GEMEENTELIJKE MONUMENTENArtikel 3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monumentLid 1In vergelijking tot de Monumentenverordening 1995 zijn de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument en het plaatsen op de monumentenlijst uit elkaar getrokken. De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het daarna registreren op de gemeentelijke monumentenlijst is nu slechts een administratieve handeling. Het is inzichtelijker om de aanwijzing en de plaatsing op de lijst uit elkaar te trekken. Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving). Overigens geeft de enkele aanwijzing van een monument, zo blijkt uit constante jurisprudentie, geen recht op een schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers niets aan het huidige gebruik van het monument.Lid 2Het college van burgemeester en wethouders moet het advies inwinnen bij de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg. De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud. De verordening die de taak en werkwijze van de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg regelt is daarvoor de aangewezen plaats.Horen belanghebbendenEr wordt niet bepaald dat de aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord voordat het college van burgemeester en wethouders over een aanwijzing een besluit neemt, omdat dit is geregeld in (de artikelen 4:8 en 4:9 van) de Algemene wet bestuursrecht (Awb).Lid 3Het bouwhistorisch onderzoek van een zaak (gebouw) geeft meer inzicht in de historische geschiedenis van een zaak (gebouw). In de Monumentenwet 1988 is geen bepaling over bouwhistorisch onderzoek opgenomen. Het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek behoort daarmee tot de beleidsvrijheid van de gemeente. Er is een tweetal momenten te onderscheiden wanneer een gemeente bouwhistorisch onderzoek kan vragen.Ten eerste bij een (aanvraag tot) aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument. De informatie over de bouwhistorische waarde van een zaak (gebouw) kan van invloed zijn op de beslissing van burgemeester en wethouders om een zaak (gebouw) al dan niet als beschermd gemeentelijk monument aan te wijzen en op de wijze waarop een zaak (gebouw) in de registers wordt ingeschreven.Ten tweede bij aanvragen voor vergunning tot wijziging van een beschermd gemeentelijk monument. De bouwhistorische waarde die door een verbouwing of andere wijziging aangetast wordt is van invloed op de beslissing van het college van burgemeester en wethouders (zie toelichting artikel 10).Alhoewel het er in beide gevallen om gaat om informatie te krijgen over de bouwhistorische waarde van een zaak (gebouw) zijn de mogelijkheden om het bouwhistorisch onderzoek te kunnen uitvoeren verschillend. Dit vindt zijn oorzaak in wiens belang de aanvraag tot aanwijzing als gemeentelijk monument of de vergunningaanvraag wordt gedaan. Daarnaast is van belang of het al dan niet een woning betreft. Dit heeft te maken met de mogelijkheden om een gebouw als gemeente binnen te kunnen tredenBouwhistorisch onderzoek bij aanwijzing tot beschermd monumentDe aanvraag tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument is in veel gevallen niet afkomstig van de eigenaar van het pand. Veelal dient een belangenvereniging voor monumenten een aanvraag tot aanwijzing in. In die gevallen dat een ander dan de eigenaar van een pand een aanvraag tot aanwijzing indient, dan wel de gemeente ambtshalve aanwijzingsvoorstellen doet, kan de gemeente de eigenaar moeilijk verplichten bouwhistorisch onderzoek uit te voeren.Indien de eigenaar of gebruiker een aanvraag voor vergunning tot wijziging van het gebouw indient, kan de gemeente hieraan de voorwaarde verbinden dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht. In dat geval zullen (een deel van) de kosten van het bouwhistorisch onderzoek ten laste van de eigenaar kunnen worden gebracht, gezien het belang dat deze bij de vergunningverlening heeft (zie verder bij "Vergunning tot wijziging van een beschermd monument").Binnentreden woningenOm het bouwhistorisch onderzoek uit te voeren moet men het gebouw betreden. Voor het binnentreden is toestemming van de eigenaar nodig. Deze toestemming vormt naast de kosten van het onderzoek het tweede mogelijke knelpunt voor het bouwhistorisch onderzoek. Bij het binnentreden moet onderscheid worden gemaakt tussen woningen en gebouwen anders dan woningen. Het binnentreden van woningen is in verband met het huisvrederecht aan strengere voorwaarden gebonden dan het binnentreden van andere gebouwen.Op grond van de Gemeentewet kan de gemeente zich niet de toegang tot een woning verschaffen ten behoeve van het verrichten van bouwhistorisch onderzoek. Het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoners is slechts toegestaan in die gevallen dat het binnentreden tot doel heeft het handhaven van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen. Bouwhistorisch onderzoek heeft dit niet tot doel. Bij woningen is de gemeente dus afhankelijk van de bereidheid van de woningeigenaar om bouwhistorisch onderzoek uit te laten voeren. Argumenten die de gemeente kan gebruiken zijn het verkrijgen van zicht op de cultuurhistorische waarde van een gebouw en het feit dat mogelijk anders bij een wijzigingsvergunning bouwhistorisch onderzoek als voorwaarde kan worden gesteld.De situatie is anders in die gevallen dat het andere gebouwen dan woningen betreft. In de verordening is in artikel 35 opgenomen dat door het bevoegd gezag aangewezen personen in het kader van het toezicht op de naleving van de verordening ruimten binnen kunnen treden. Dit geldt ook voor het doen van bouwhistorisch onderzoek op grond van de verordening.Lid 4Dit lid is nodig ondanks het bepaalde in de Awb dat belanghebbenden zienswijzen naar voren kunnen brengen (artikel 4:8). Overleg is immers meer dan het naar voren kunnen brengen van zienswijzen.Lid 5De verordening bevat voorschriften voor de bescherming van het monument gedurende de tijd dat de aanwijzingsprocedure loopt, zoals ook de Monumentenwet 1988 dat doet.Lid 6Monumenten die al op een rijkslijst of een provinciale lijst staan, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking.Artikel 4 Termijn advies en aanwijzingsbesluitIn dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg moet adviseren (tweede lid) en het college van burgemeester en wethouders een beslissing moet nemen (derde lid). Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten de aanvrager, eigenaar en andere belanghebbenden beter waar ze aan toe zijn. De redactie van het tweede lid heeft tot gevolg dat, wanneer de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg niet tijdig adviseert, het college van burgemeester en wethouders de volgende keuze kunnen maken: zonder advies een beslissing nemen, of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies) toch in hun overwegingen te betrekken. Als het college van burgemeester en wethouders niet tijdig beslist, is op grond van de Awb sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6:2 staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open die ook tegen een reëel besluit open zou staan.Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).Onder de in lid 4 genoemde "uitzonderlijke gevallen" worden in ieder geval begrepen de besluiten over aanwijzing van monumenten die een bepaalde onderlinge samenhang hebben. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het uitbreiden van de gemeentelijke monumentenlijst met monumenten uit een bepaalde periode. Daar dit een langere voorbereidingstijd (onderzoek, overleg met de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg) kan vergen, is het nodig de mogelijkheid te bieden om de beslistermijn te verlengen.Artikel 5 MededelingDe mededeling van het college van burgemeester en wethouders is voor de eigenaar en de anderszins zakelijk gerechtigden van essentieel belang. Het is dan ook zaak dat de mededeling door de geadresseerde wordt ontvangen. In de regel zal de mededeling bij aangetekend schrijven uitgaan. In latere instantie kan hij zich er dan niet op beroepen van niets te weten. Dit artikel regelt niet dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de Awb zulks bepaalt (afdeling 3.6). Is artikel 4:8 toegepast (het horen van geadresseerde en van derde belanghebbenden) en is van de daar geboden mogelijkheid gebruik gemaakt, dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb een mededeling te ontvangen.Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijstDoor aanwijzing als gemeentelijk monument is het gehele pand, inclusief het interieur, onder de werking van de verordening geplaatst. Andere zaken die zich op het (kadastraal) perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting en bomen moeten expliciet worden beschreven, willen zij onder de werking van de verordening vallen.Voor elke wijziging van het beschermde monument is dus een vergunning nodig. Voor de duidelijkheid, bijvoorbeeld in verband met kadastrale vernummering, kan ook een plattegrond worden aangehecht. Is slechts een onderdeel van een onroerend goed beschermingswaardig dan kan een “bescherming vanwege” plaatshebben. In de omschrijving (het registerblad) dient dat onderdeel beschreven te zijn. Bij een onderdeel vanwege kan gedacht worden aan een winkelpui, een deel van een gebouw, bijvoorbeeld een woonhuis van een boerderij zonder stal.De registratieDe registratie van de aanwijzing is in tegenstelling tot hetgeen in de Monumentenverordening 1995 is opgenomen een administratieve handeling. De bedoeling van de aldus bij te houden monumentenlijst is om eenieder snel inzicht te geven in welke zaken om welke reden als beschermd gemeentelijk monument zijn aangewezen.Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzingVia dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten te wijzigen (eerste lid). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure (advies van de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg of eigenaar van een kerkelijk monument) als voor de aanwijzing (tweede lid), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (derde lid). Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de gemeentelijke monumentenlijst (vierde lid).In tegenstelling tot de Monumentenverordening 1995 zijn de begrippen wijziging en intrekking uit elkaar getrokken. Dit sluit aan bij de nieuwe methodiek (om rechtsgevolg te verbinden aan de aanwijzing, niet aan de plaatsing op de monumentenlijst) en bevordert de duidelijkheid.Artikel 8 Intrekken van de aanwijzingVia dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten in te trekken (eerste lid). Ook hiervoor geldt dat het advies van de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg nodig is, tenzij het gaat om spoedeisende gevallen (tweede lid). Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor gegaan), wordt door het college van burgemeester en wethouders van demonumentenlijst gehaald. Het derde lid regelt dat monumenten die na aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument worden geregistreerd als beschermd rijksmonument, vanaf dat tijdstip geacht worden niet meer te zijn aangewezen.Voor de situatie waarin een provinciale monumentenlijst bestaat is een vergelijkbare regeling opgenomen. Ook is het mogelijk dat de provinciale monumentenverordening dit regelt. Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) documentatie te eisen. Enerzijds kan deze voor een goede afweging van de aanvraag dienen, anderzijds wordt het gebouw voorafgaand aan de sloop voor de lokale geschiedenis gedocumenteerd, zie ook artikel 10, tweede en derde lid van de Monumentenverordening Grave 2003.Artikel 9 VerbodsbepalingDe opbouw en inhoud van dit artikel vertoont gelijkenis met artikel 11 van de Monumentenwet 1988. De verordening legt de vergunningverlening ten aanzien van rijksmonumenten op basis van de Monumentenwet 1988 in handen van het college van burgemeester en wethouders.De Monumentenwet 1988 regelt de vergunningverlening voor de wijziging van rijksmonumenten door het college van burgemeester en wethouders in de artikelen 11 tot en met 21 en artikel 14 van de monumentenverordening Grave 2003. In dit artikel gaat het derhalve alleen over beschermde gemeentelijke monumenten. Het artikel regelt dat een vergunning nodig is om een beschermd monument te verstoren (tweede lid).Dit geldt ook voor archeologische monumenten. Over opgravingen en vondsten is niets in de verordening geregeld. Reden hiervoor is dat deze aspecten uitputtend in de Monumentenwet 1988 zijn geregeld. De Monumentenwet 1988 regelt:

  • a.

    dat voor opgravingen een vergunning nodig is;

  • b.

    dat een rechthebbende van een terrein moet dulden dat de opgravingbevoegde zijn terrein betreedt en eventueel opgravingen verricht;

  • c.

    de eigendomskwestie van vondsten;

  • d.

    een schaderegeling.

In de Monumentenwet 1988 wordt geen uitspraak gedaan wat onder "verstoren" moet worden verstaan. In deze verordening wordt onder het verstoren van een archeologisch monument in de zin van artikel 9 verstaan: "Ingrepen die de bestemming van de grond veranderen en waardoor het grondwaterpeil verandert of waarbij graafwerk dieper dan 0,50 meter wordt verricht".

Artikel 10 De aanvraagHet artikel dat de vergunningaanvraag voor gemeentelijke monumenten betreft, is zeer kort gehouden omdat het verlangen van gegevens en ontbrekende gegevens is geregeld in de Awb (artikel 4:2 respectievelijk 4:5 en 4:15). In een aanvraagformulier voor de vergunning kan de gemeente aangeven welke gegevens zijn vereist.

Bouwhistorisch onderzoekDe gemeente kan voordat zij een besluit neemt over de vergunningverlening tot wijziging van een beschermd monument bepalen dat informatie over de bouwhistorische waarde van het gebouw nodig is. Het is niet noodzakelijk om het vragen van bouwhistorisch onderzoek in de verordening vast te leggen. De voorwaarden die de gemeente omtrent de afhandeling van aanvragen om een beschikking op grond van de Awb (artikel 4:5) kan stellen bieden voldoende houvast. Argument hierbij is dat inzicht in de cultuurhistorische waarde van een gebouw bij de beoordeling van de aanvraag tot wijziging van een monument van belang is. De gemeente bepaalt dan dat (de uitkomst van) een bouwhistorisch onderzoek tot de noodzakelijke gegevens behoort om tot een beoordeling van de aanvraag te komen. Hierbij moet wel sprake zijn van evenredigheid. De gemeente kan de aanvrager bijvoorbeeld niet verplichten om voor het gehele pand bouwhistorisch onderzoek uit te voeren als slechts voor een deel van het pand een wijzigingsvergunning wordt aangevraagd. Daarnaast moet de gemeente bij het stellen van voorwaarden rekening houden met de kosten die met het bouwhistorisch onderzoek zijn gemoeid. Deze kosten moeten in redelijke verhouding tot de kosten van de verbouwing staan. Er zijn binnen het bouwhistorisch onderzoek verschillende gradaties aan te geven (mate van gedetailleerdheid).Indien tot het stellen van de voorwaarde van een bouwhistorisch onderzoek wordt overgegaan, wordt op het aanvraagformulier opgenomen dat bouwhistorisch onderzoek mogelijk nodig is om tot een beoordeling op de aanvraag te komen. Op deze manier is de aanvrager op het moment van aanvragen op de hoogte van wat er van hem wordt verlangd. In de toelichting op het aanvraagformulier kan de gemeente aangeven dat het bouwhistorisch onderzoek door ter zake deskundigen moet worden uitgevoerd. De gemeente kan hierbij aangeven welke personen of instanties in haar ogen voldoende gekwalificeerd zijn. Als de gemeente besluit om het bouwhistorisch onderzoek te subsidiëren kunnen meer verplichtende kwalitatieve eisen aan het onderzoek of onderzoekers worden gesteld.Binnentreden woningenHet feit dat het binnentreden van een woning niet afgedwongen kan worden is bij een aanvraag tot vergunningverlening geen probleem. Indien de eigenaar weigert om de personen die het bouwhistorisch onderzoek moeten verrichten binnen te laten dan kan hij niet aan de verplichting van de vereiste bescheiden voldoen. In die gevallen zal het college van burgemeester en wethouders de aanvraag, na herhaald verzoek de verlangde gegevens te leveren, niet ontvankelijk verklaren.Bij de verlening van de vergunning kan de gemeente in de vergunningvoorwaarden het doen van onderzoek en het verstrekken van documentatie tijdens de bouwwerkzaamheden regelen, net als het veilig stellen van de afkomende bouwhistorische elementen.Artikel 11 Advies en beslissing op de aanvraagAls het college van burgemeester en wethouders de aanvraag in behandeling neemt, moet door hen op grond van de verordening advies gevraagd worden aan de commissie voor Welstand en Monumenten. Nadat dit advies aan het college van burgemeester en wethouders is uitgebracht moet het college ermee rekening houden dat artikel 4:7 of artikel 4:8 Awb van toepassing kan zijn. Over het voornemen de beschikking af te geven, dan wel geheel of gedeeltelijk af te wijzen moeten de aanvrager en de belanghebbenden worden gehoord. Deze kunnen naar keuze hun zienswijzen schriftelijk of mondeling naar voren brengen op grond van artikel 4:9 Awb. De zienswijzen worden direct met de adviesaanvraag aan de commissie voor Welstand en Monumenten gezonden. De commissie voor Welstand en Monumenten adviseert het college van burgemeester en wethouders binnen acht weken na de adviesaanvraag (vierde lid). Vervolgens, dus na ontvangst van het advies, beslist het college van burgemeester en wethouders binnen acht weken (zevende lid). De redactie van het zevende lid heeft tot gevolg dat, wanneer de commissie voor Welstand en Monumenten niet tijdig adviseert, het college van burgemeester en wethouders de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies) toch in hun overwegingen betrekken.De totale termijn kan met maximaal tien weken worden verlengd, mits de aanvrager tijdig van het uitstel op de hoogte wordt gesteld (achtste lid). Als het college van burgemeester en wethouders niet tijdig beslist, wordt de vergunning geacht te zijn verleend (negende lid). Hierbij is niet aangesloten bij de Awb (die kent immers de fictieve weigering), maar bij de bouwvergunning en rijksmonumentenvergunning. Deze kennen namelijk ook een fictieve vergunningverlening bij overschrijding van de fatale termijnen.De bepaling van het elfde lid komt overeen met die in de Monumentenwet 1988, maar niet met hetgeen geregeld is voor de bouwvergunning en de Awb. Het is ook mogelijk om dit lid achterwege te laten, zodat geen schorsende werking optreedt. Indien belanghebbenden in dat geval schorsende werking wensen, moeten zij hiervoor bij de rechtbank een voorziening vragen. Het voordeel is dat tijdverlies wordt voorkomen in gevallen dat geen bezwaren tegen de vergunningverlening bestaan. Het nadeel is dat al onomkeerbare acties kunnen worden ondernomen, voordat het besluit onherroepelijk is geworden.Het is niet nodig om te regelen dat het college van burgemeester en wethouders aan een vergunning voorschriften kan verbinden in het belang van de monumentenzorg of dat de vergunning voor bepaalde tijd kan worden verleend (zie artikel 8 van de Monumentenverordening 1995). Het verbinden van voorschriften aan een vergunning en het verlenen van een vergunning voor bepaalde tijd is namelijk een ongeschreven regel van het bestuursrecht. Dat kan dus ook zonder het in de verordening te regelen.Indien de aanvraag een verstoring van een gemeentelijk archeologisch monument betreft kan de gemeente bij het afgeven van een vergunning bepalen dat de belangen waardoor het terrein is aangewezen voldoende moeten zijn beschermd. Dit kan zij regelen door in de vergunningvoorwaarden op te nemen dat de rechthebbende op het terrein toestemming moet verlenen aan door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen personen om het terrein te betreden en om graafwerk of documentatiewerkzaamheden op het terrein te laten verrichten. Een en ander kan ook nodig zijn in verband met het verkrijgen van voldoende gegevens om op de vergunningaanvraag te kunnen beschikken.Een en ander geldt ook voor bovengrondse monumenten. Zowel in de sloopvergunning als bij de intrekking van de aanwijzing kunnen voorafgaand aan de sloop voorwaarden worden gesteld ter documentatie van het monument voor de lokale geschiedenis en om afkomende bouwhistorische elementen veilig te stellen.Artikel 12 Kerkelijk monumentDe noodzaak van overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het kerkelijk monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie of een catechesatiecentrum geldt deze verbijzondering niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de overige monumenten gelden. Zijn er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding, dan is overeenstemming niet vereist. Zie de toelichting op artikel 1, sub f.Artikel 13 Intrekken van de vergunningLid 1Dit artikellid bevat de mogelijke intrekkingsgronden. De bepaling onder c heeft betrekking op de situatie dat, als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval heeft het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid de vergunninmg in te trekken. De wijze waarop en de motivering waarom zijn geregeld in artikel 3:41 Awb.Lid 2Het ligt voor de hand om de commissie voor Welstand en Monumenten een afschrift toe te sturen van de intrekking. Daarnaast kan aan te bevelen zijn om de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg advies te vragen alvorens over de intrekking wordt besloten. Overigens kan de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg ook ongevraagd advies verstrekken.HOOFDSTUK 3 – BESCHERMDE RIJKSMONUMENTENArtikel 14 Vergunning voor beschermd rijksmonumentDe procedure met betrekking tot de vergunningverlening voor beschermde rijksmonumenten staat beschreven in de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988. Dit artikel vloeit voor uit artikel 15, eerste lid Monumentenwet 1988, zijnde de basis om de beslissingsbevoegdheid omtrent rijksmonumenten bij het college van burgemeester en wethouders neer te leggen. Ten aanzien van de termijn is de dagen-termijn uit de Monumentenwet 1988 gevolgd en niet de weken-termijn uit de Awb. De verdere procedure omtrent de beslissing op de aanvraag om vergunning is beschreven in de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988.De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat een “deskundige commissie” op het gebied van de monumentenzorg wordt ingeschakeld bij deze vergunningsprocedure. Om te voorkomen dat dit wettelijk vereiste door het ontbreken van het advies van de commissie voor Welstand en Monumenten tot problemen leidt bij de vergunningverlening, is in het derde lid bepaald dat de commissie voor Welstand en Monumenten geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de termijn van acht weken.HOOFDSTUK 4 – BESCHERMDE GEMEENTELIJKE STADS- EN DORPSGEZICHTENArtikel 15 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezichtOp grond van dit artikel kan het college van burgemeester en wethouders beschermde stads- of dorpsgezichten aanwijzen. Een aanwijzingsbesluit dient ter visie te worden gelegd om de eigenaren en andere belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun zienswijzen kenbaar te maken. Deze zienswijzen met het concept-aanwijzingsbesluit en omschrijving van het gebied dienen om advies aan de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg te worden gezonden die binnen een voorgeschreven termijn adviseert. Het ligt in het voornemen een ontwerp-aanwijzingsbesluit ook desgewenst openbaar te bespreken met eigenaren en belanghebbenden in het betreffende gebied.Artikel 16 Termijn advies en aanwijzingsbesluitDit artikel regelt de termijn waarbinnen de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg dient te adviseren en het college van burgemeester en wethouders over een aanwijzing dient te besluiten.Artikel 17 Registratie op de lijst van gemeentelijke stads- en dorpsgezichtenDoor de aanwijzing valt het gehele gebied onder de werking van de verordening voor wat betreft het opstellen van een beschermend bestemmingsplan en het verbod tot sloop van panden. De zaken die van cruciaal belang zijn in het gebied en beslist niet mogen worden gesloopt en niet beschermd zijn middels de Monumentenwet 1988, dan wel de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening, dienen beschreven te zijn. Voor elke wijziging van het beschermde gebied, ook sloop van panden, is dus een vergunning op grond van de Monumentenverordening Grave 2003 nodig.Artikel 18 Wijzigen of intrekken van de aanwijzingOok bij de wijziging en intrekking van een beschermd stads- en dorpsgezicht is aansluiting gezocht bij de procedure voor beschermde monumenten. Indien een stads- of dorpsgezicht wordt aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 wordt de aanwijzing op grond van artikel 15 van deze verordening geacht te zijn ingetrokken. Hiervoor is dus geen afzonderlijk besluit van het college van burgemeester en wethouders vereist.Artikel 19 Beschermend bestemmingsplanOp grond van dit artikel is de gemeenteraad verplicht een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht. Dit (gedetailleerde) bestemmingsplan moet de basis bieden voor het beschermen van de structuurbepalende delen van het betreffende gebied. Deze structuurbepalende delen worden benoemd in de beschrijving van het beschermde stads- of dorpsgezicht. Op basis hiervan kunnen bij (ver)bouwplannen nadere eisen worden gesteld. Deze nader eisen kunnen bijvoorbeeld worden ingevuld door het welstandsbeleid, een Cultuurhistorische effectrapportage (CHER) of een beeldkwaliteitsplan.Artikel 20 VerbodsbepalingIn deze verordening is gekozen voor aansluiting bij de tekst van artikel 37 van de Monumentenwet 1988. Deze sloopregeling heeft betrekking op alle bouwwerken in een beschermd gemeentelijk stadsof dorpsgezicht. Voor het slopen van een beschermd gemeentelijk monument in een beschermd gebied moeten dus twee vergunningen worden aangevraagd. Deze vergunningen worden vereist door artikel 9 en 20 van de Monumentenverordening Grave 2003. In artikel 33 is de strafbepaling opgenomen indien zonder vergunning een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt gesloopt.HOOFDSTUK 5 – BEELDBEPALENDE ZAKENArtikel 21 t/m 24 Aanwijzing, registratie, en verbodsbepalingNaar analogie van de aanwijzing en registratie van panden en objecten op de gemeentelijke monumentenlijst kunnen er op de lijst van beeldbepalende zaken, panden, objecten en gebouwen met rieten daken worden geregistreerd volgens een zorgvuldige procedure. Nadrukkelijk is gekozen om van beeldbepalende zaken te spreken, die van algemeen belang zijn en aan de openbare weg zijn gelegen. De zaak dient qua schoonheid en vanwege het stedenbouwkundigearchitectonisch- en/of landschappelijk beeld van algemeen belang te zijn. Vanwege het feit dat deze zaken onvoldoende schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarden bezitten zijn deze niet van algemeen belang om overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument te worden aangewezen.In de Monumentenverordening Grave 2003 is gekozen om de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg als deskundige aan te wijzen waar het gaat om advisering inzake aanwijzing van gemeentelijke monumenten en beeldbepalende zaken. De commissie voor Welstand en Monumenten adviseert bij aanvragen om vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van rijks- en gemeentelijke monumenten en beeldbepalende zaken.HOOFDSTUK 6 – GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGISCHE MELDINGSGEBIEDENArtikel 25 De aanwijzingNaast de mogelijkheid van aanwijzing van rijks- en gemeentelijke archeologische monumenten, wordt in dit artikel de mogelijkheid geboden aan het college van burgemeester en wethouders om terreinen aan te wijzen als gemeentelijk archeologisch meldingsgebied of als gemeentelijk historischgeografisch waardevol meldingsgebied. Het betreft hier een lichtere vorm van bescherming; na aanwijzing van een terrein is het mogelijk op grond van artikel 29 en 30 ontheffing te verkrijgen. Het betreft hier onroerende zaken en terreinen waarvan een gegrond vermoeden bestaat dat bij graafwerk bodemsporen en/of vondsten zullen worden aangetroffen aan de hand waarvan wetenschappelijk onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van stad of buitengebied kan plaatsvinden. Naast een lijst waarop onder andere een beschrijving van het aangewezen gemeentelijk archeologische meldingsgebied wordt gegeven, wordt een kaart vervaardigd waarop het gebied is aangegeven. Hiermee wordt de duidelijkheid naar de belanghebbende vergroot.Artikel 26 Termijn advies en aanwijzingsbesluitLid 1 t/m 3Dit artikel regelt de termijn waarbinnen de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg dient te adviseren en het college van burgemeester en wethouders over een aanwijzing dient te besluiten.Lid 4Zie de toelichting bij artikel 5.Lid 5 en 6De registratie is een administratieve handeling. De bedoeling van de aldus bij te houden kaart en lijst is om eenieder snel inzicht te geven in welke zaken om welke reden als beschermd gebied zijn aangewezen.Artikel 27 Wijzigen van de aanwijzingAan dit artikel zal met name toepassing worden gegeven indien er, als gevolg van het in de toelichting op artikel 25 genoemde wetenschappelijk onderzoek, een duidelijk vermoeden bestaat dat het meldingsgebied groter danwel kleiner in dan het volgens artikel 25 aangewezen gebied. Voor deze wijziging geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing, tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is. Van ondergeschikte betekenis is bijvoorbeeld sprake bij wijziging van kadastrale aanduiding of tenaamstelling.Artikel 28 Intrekking van de aanwijzingOp grond van dit artikel kan de aanwijzing van een gemeentelijk archeologisch meldingsgebied of gemeentelijk historisch-geografisch waardevol meldingsgebied worden ingetrokken. Ook hier moet uiteraard de normale voorbereidingsprocedure worden gevolgd. Intrekking kan onder andere plaatsvinden als uitvloeisel van een volgens artikel 29, tweede lid verleende ontheffing. Als gevolg van uitgevoerd archeologisch onderzoek en daarmee gepaard gaande verstoring van het bodemarchief, kan de reden van de aanwijzing verdwenen zijn. Het derde lid regelt dat een aangewezen meldingsgebied, dat na aanwijzing wordt geregistreerd als beschermd (archeologisch) rijksmonument, vanaf dat moment geacht wordt niet meer te zijn aangewezen.Artikel 29 VerbodsbepalingenQua opzet heeft dit artikel veel weg van de verbodsbepaling in artikel 9 van deze verordening. In de Monumentenwet 1988 wordt geen uitspraak gedaan over wat onder “verstoren” wordt verstaan. Binnen de archeologische monumentenzorg heeft de volgende definitie ingang gevonden: Ingrepen die de bestemming van de grond veranderen en waarbij graafwerk dieper dan 0,50 meter onder het maaiveld wordt verricht. In bijzondere omstandigheden kan het college van burgemeester en wethouders de dieptegrens van 0,50 meter beperken. Hiertoe zal aanleiding zijn indien vaststaat danwel vermoed wordt dat sprake is van zeer dicht bij het maaiveld gelegen archeologische waarden, vondsten c.a. Op grond van het tweede lid verleent het college van burgemeester en wethouders ontheffing indien aan de daar genoemde twee voorschriften wordt voldaan. Artikel 30 Aanvraag om ontheffingVoor de duidelijkheid van alle belanghebbenden zijn de procedure voor de aanvraag van een ontheffing en de mogelijkheid van intrekking van de ontheffing gelijk gesteld met de procedure en ontheffing voor beschermde gemeentelijke monumenten.HOOFDSTUK 7 – OVERIGE ZAKENArtikel 31 Archeologische waardenOmdat de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg als adviseur is aangewezen op het gebied van de archeologie is het van belang om tijdig informatie te betrekken bij planontwikkeling waar de belangen van het bodemarchief aan de orde zijn. In de adviesprocedure mag de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg ook geen remmende factor zijn, vandaar de strikte adviestermijn.HOOFDSTUK 8 – SCHADEVERGOEDINGArtikel 32 SchadevergoedingDe afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat de monumentenverordening zonder een schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is (BR 86,604). Dit artikel is dus niet verplicht. Alternatief voor een schadevergoedingsregeling is de civielrechtelijke jurisprudentie over schadevergoeding bij rechtmatige overheidsdaad, Boek 6, artikel 126 BW. Ten opzichte van de (on)rechtmatige-daadprocedure, heeft een schadevergoedingsregeling de volgende voordelen: een lagedrempel voor de burger en meer mogelijkheden voor overleg (administratieve voorprocedure); samenhang tussen monumenten en ruimtelijke ordening (artikel 49 WRO); Vandaar dat in het tweede lid voor de behandeling van de aanvragen de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de WRO van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Ten opzichte van de (on)rechtmatige-daadprocedure, heeft de schadevergoedingsregeling de volgende nadelen:

  • a.

    zoals vermeld is de regeling geen wettelijke verplichting;

  • b.

    de regeling kan een aanzuigende werking hebben; er is een (civielrechtelijk) alternatief. Het aanwijzen, wijzigen of intrekken van de aanwijzing als gemeentelijk monument is uit het schadevergoedingsartikel weggelaten. Dit heeft als reden dat eventuele schade pas optreedt als voor bepaalde activiteiten geen of niet de gewenste vergunning is verleend.

HOOFDSTUK 9 – SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGENArtikel 33 StrafbepalingArtikel 154, eerste lid, van de Gemeentewet laat aan de gemeentelijke wetgever de keuzemogelijkheid om op overtreding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of de eerste categorie. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. De op te leggen boete voor strafbare feiten in de eerste categorie is maximaal EUR 225; in de tweede categorie maximaal EUR 2.250. Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorieën. In de Monumentenwet 1988 is handelen in strijd met artikel 11 (het verbod om een beschermd monument zonder vergunning te wijzigen of af te breken) gekoppeld aan een geldboete van de vijfde categorie EUR 45.000. Op gemeentelijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat voor beschermde rijksmonumenten en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie voor de hand liggend. In tegenstelling tot de Monumentenverordening 1991 (artikel 12, tweede lid) is nu niet gekozen voor de mogelijke straf om bij overtreding de rechterlijke uitspraak openbaar te maken. Een dergelijke strafbepaling is overbodig, omdat iedere rechterlijke uitspraak openbaar is.Artikel 34 OpsporingsbevoegdheidDe artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering wijzen de ambtenaren aan die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast. Artikel 141 noemt de ambtenaren met een algemene opsporingsbevoegdheid, zoals politieagenten. Uit de bewoordingen van artikel 142 blijkt dat de gemeentelijke wetgever bevoegd is om in zijn verordeningen buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen. Op basis van deze bepaling kan het college van burgemeester en wethouders medewerkers van de bouw- en woningtoezicht en monumentenzorg aanwijzen als buitengewoon opsporingsambtenaar.Artikel 35 BinnentredenOp grond van dit artikel kunnen open ruimten worden betreden en beschermde gemeentelijke monumenten, die geen woning zijn, worden binnen getreden tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker. Woningen zijn uitgezonderd in de Wet op het binnentreden.Artikel 36 InwerkingtredingDe datum van inwerkingtreding en het vervallen van de oude verordening is allereerst geregeld voor gemeentelijke monumenten (eerste en tweede lid) en daarna voor beschermde rijksmonumenten (derde en vierde lid). Het eerste lid is gebaseerd op artikel 139 van de Gemeentewet. Hierin wordt de bekendmaking van verordeningen geregeld.In dit artikel is geen overgangsbepaling opgenomen ten aanzien van rijksmonumenten omdat artikel 14 van de Monumentenverordening, noch artikel 12 van de Monumentenwet 1988 is gewijzigd. Evenmin is een regeling getroffen inzake het toepasselijk recht ten aanzien van bezwaarschriften die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze verordening. Dit betekent dat het nieuwe recht op deze bezwaarschriften van toepassing is.Artikel 37 Wijziging gemeentelijke bouwverordeningIn de gemeentelijke bouwverordening is vastgelegd welke adviescommissie aangewezen is om het college van burgemeester en wethouders van advies te dienen ten aanzien van welstandsaspecten. In de hieraan ten grondslag liggende (standaard)verordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is geen rekening gehouden met de instelling van een geïntegreerde adviescommissie Welstand en Monumenten die, zoals de naam aangeeft niet alleen adviseert op het terrein van welstand maar ook ten aanzien van monumentenzaken. De instelling van een geïntegreerde commissie ziet daarmee tevens toe op een gewijzigde toedeling van adviesbevoegdheden. Om deze gewijzigde toedeling formeel vast te leggen is derhalve een aanpassing van de gemeentelijke bouwverordening vereist. Dit geschiedt door toevoeging van enkele aanvullende bepalingen op de bestaande tekst van artikel 9.1.Artikel 38 CiteertitelDit artikel geeft de naam van de verordening aan.