Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Grave

Verordening Burgerparticipatie Wet Maatschappelijke Ondersteuning

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGrave
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Burgerparticipatie Wet Maatschappelijke Ondersteuning
CiteertitelVerordening Burgerparticipatie Wet Maatschappelijke Ondersteuning
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning, art.11,
  2. Gemeentewet art.150,
  3. Algemene wet bestuursrecht

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-200801-01-2016Het betreft een nieuwe regeling

18-03-2008

Graafsche courant, 16 april 2008

Geen.

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Burgerparticipatie Wet Maatschappelijke Ondersteuning

Gemeente GraveDE RAAD VAN DE GEMEENTE GRAVE;gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 12 februari 2008;Gelet op artikel 11 van de Wet maatschappelijke ondersteuning, de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 150 van de Gemeentewet;Be s l u i t:vast te stellen de:Verordening Burgerparticipatie Wet Maatschappelijke Ondersteuning

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben de betekenis die de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) daaraan toekent.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de Wmo: de Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • b.

      Burgerparticipatie raad (BPR) Grave: een orgaan bestaande uit stemgerechtigde vertegenwoordigers van de deelnemende organisaties en burgers/belanghebbenden;

    • c.

      Leden: vertegenwoordigers van de deelnemende organisaties en burgers/belanghebbenden met of vanuit een kennisachtergrond, die niet door de deelnemende organisaties wordt afgedekt;

    • d.

      Vrijwilligersorganisatie: enig georganiseerd verband waarin zowel het meeste bestuurlijk als ook het uitvoerende werk door vrijwilligers wordt verricht;

    • e.

      Belangenorganisatie: enig georganiseerd verband waarin zowel het meeste bestuurlijk als ook het uitvoerende werk door vrijwilligers wordt verricht en dat als taak heeft het behartigen van belangen van de aangesloten achterban;

    • f.

      Ambtelijk aanspreekpunt: desgewenst ambtelijke aanwezigheid tijdens de vergaderingen van de BPR voor toelichting van onderwerpen betreffende de Wmo;

    • g.

      Werkgroepen: door de BPR ingestelde werkgroepen waarin bepaalde onderwerpen betreffende de WMO kunnen worden uitgewerkt;

    • h.

      Burger- en cliëntenparticipatie: een proces waarbij de gemeente met betrokken belanghebbenden/burgers en eventuele externe deskundigen, via een open houding naar elkaar en volgens een vooraf afgesproken aanpak, samen vorm en inhoud geven aan (delen van) plannen of beleid betreffende de Wmo;

    • i.

      Werkagenda: een agenda met onderwerpen, betreffende de in artikel 8 genoemde prestatievelden, waarover de gemeente advies van de BPR vraagt;

    • j.

      College: het college van burgemeester en wethouders van Grave;

    • k.

      Gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Grave;

    • l.

      Gemeente: gemeente Grave.

Hoofdstuk 2 DE BURGERPARTICIPTIERAAD

Artikel 2 Doelstelling

Het formuleren van collectieve wensen van burgers/belanghebbenden die al dan niet vertegenwoordigd zijn door lokale vrijwilligers- en belangenorganisaties in de gemeente. Deze collectieve wensen worden vertaald in beleidsvoorstellen en/of adviezen en aangeboden aan het College aan de hand waarvan gemeentelijk Wmo-beleid mede kan worden vastgesteld.

Artikel 3 Functies

De BPR fungeert als adviesorgaan voor de gemeente betreffende de vormgeving, het volgen en evalueren van het gemeentelijk Wmo-beleid en is tevens aanspreekpunt voor niet-georganiseerde burgers/belanghebbenden en andere adviesorganen.De BPR heeft de volgende functies:

  • 1.

    Een beleidsmatige functie: kritische reflectie op het te ontwikkelen Wmo-beleid door de gemeente.

  • 2.

    Een signaleringsfunctie: het signaleren van leemten en knelpunten in beleid en uitvoering ofwel re-actieve beleidsvorming.

  • 3.

    Een ideeën- en creativiteitsfunctie: het aandragen van ideeën en suggesties ter verbetering van het Wmo-beleid, de zogenaamde pro-actieve beleidsvorming.

Artikel 4 Samenstelling

  • 1.

    De BPR Grave bestaat uit afgevaardigden van lokale belangen- en vrijwilligersorganisaties, die op één of andere manier raakvlakken hebben met de onder artikel 8 genoemde beleidsterreinen en prestatievelden.

  • 2.

    Burgers/belanghebbenden met of vanuit een kennisachtergrond die vanwege hun kennis en affiniteit met de Wmo, een zinvolle bijdrage kunnen leveren aan het Wmo-beleid en niet door de deelnemende organisaties worden afgedekt, kunnen lid zijn van de BPR.

  • 3.

    De BPR bestaat uit maximaal 12 leden.

  • 4.

    Leden zijn niet tevens:

    • a.

      door of vanwege het college aangesteld of daaraan ondergeschikt;

    • b.

      lid van de Gemeenteraad, van het college of een raadscommissie.

  • 5.

    De BPR raadpleegt de eigen achterban en vormt tevens het centrale aanspreekpunt voor niet-georganiseerde burgers/belanghebbenden en andere adviesorganen. De leden van de deelnemende organisaties worden als achterban beschouwd.

  • 6.

    De te bespreken onderwerpen kunnen worden uitgezet bij verschillende werkgroepen, die tijdelijk worden ingesteld omtrent een actueel te behandelen thema. De werkgroepen bestaan uit een combinatie van leden uit de BPR, maar kunnen ook afkomstig zijn uit de achterban van de organisaties.

Artikel 5 De voorzitter en secretaris

  • 1.

    De voorzitter, de vice-voorzitter en de secretaris worden met gewone meerderheid van stemmen gekozen door de leden van de BPR;

  • 2.

    De vergaderingen van de BPR worden voorgezeten door de voorzitter;

  • 3.

    De uitgaande stukken worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend;

  • 4.

    De overige taken van de voorzitter, de vice-voorzitter en de secretaris worden nader omschreven in het huishoudelijk reglement.

Artikel 6 Samenwerking met andere adviesorganen

De informatie-uitwisseling met andere adviesorganen in de gemeente Grave, zoals o.a. de Adviescommissie sociale zaken en het Platform voor mensen met een functiebeperking vindt plaats door:

  • a.

    uitwisseling van verslagen/notulen van de vergaderingen, en/of;

  • b.

    uitwisseling van informatie tussen de betreffende voorzitters op verzoek van één van hen en/of;

  • c.

    een lid van de BPR zitting te laten nemen in relevante adviesorganen en visa versa.

Artikel 7 Mate van inspraak

  • 1.

    De BPR wordt betrokken bij het proces van beleidsvorming, op een wijze zoals is bepaald in de artikelen 11 en 12;

  • 2.

    De BPR adviseert het college gevraagd en ongevraagd;

  • 3.

    De gemeente kan de BPR uitnodigen om te co-produceren. Dit houdt in dat de gemeente samen met de BPR een agenda met betrekking tot specifieke onderwerpen overeenkomt en dat de partijen samen zoeken naar oplossingen. De uiteindelijke besluitvorming blijft de verantwoording van het bevoegde gemeentelijke orgaan.

Artikel 8 Beleidsterreinen en prestatievelden

De BPR wordt betrokken bij de voorbereiding en evaluatie van het beleid betreffende de Wmo, zoals uitgedrukt in de volgende prestatievelden: 

 

Prestatieveld 1. 

Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van wijken en buurten;

Prestatieveld 2.

Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden;

Prestatieveld 3.

Het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning;

Prestatieveld 4.

Het ondersteunen van mantelzorgers daar onder begrepen steun bij het vinden van adequate oplossingen indien zij hun taken tijdelijk niet kunnen waarnemen, alsmede het ondersteunen van vrijwilligers;

Prestatieveld 5.

Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem;

Prestatieveld 6.

Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem dan wel een psychosociaal probleem, ten ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer;

Prestatieveld 7.

Het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en het voeren van beleid ter bestrijding van geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd;

Prestatieveld 8.

Het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen;

Prestatieveld 9.

Bevorderen van verslavingszorg.

 

Artikel 9 Informatierecht

Het college is verplicht aan de BPR tijdig alle informatie te verstrekken die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft.

Artikel 10 Geheimhoudingsplicht

  • 1.

    Artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van toepassing ten aanzien van de door de leden van de BPR uitgevoerde taken;

  • 2.

    Behalve na voorafgaande schriftelijke toestemming van het college zal de BPR informatie met een vertrouwelijk karakter niet aan derden kenbaar maken.

Hoofdstuk 3 WERKWIJZE, BETROKKENHEID BELEIDSFASE EN WERKAGENDA

Artikel 11 Werkwijze

  • 1.

    In het kader van burgerparticipatie vraagt het college de BPR om advies. De Gemeenteraad mag en kan tevens advies vragen aan de BPR;

  • 2.

    De BPR is ook gerechtigd uit eigener beweging advies uit te brengen aan het college;

  • 3.

    Het college vraagt de BPR in ieder geval om advies bij de beleidsmatige aspecten van de prestatievelden Wmo zoals beschreven in artikel 8;

  • 4.

    Het college zal de Gemeenteraad geen beleidsvoorstellen in het kader van de beleidsterreinen en prestatievelden Wmo voorleggen, zónder dat deze voorzien zijn van adviezen c.q. reactie van de BPR of van een aantekening ‘gezien door de BPR’;

  • 5.

    Het advies wordt op een zodanig tijdstip gevraagd, dat het van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit. Dat betekent dat de BPR minimaal twee weken, na ontvangst van de stukken, de tijd krijgt om een advies ten behoeve van het college op te stellen;

  • 6.

    Het college zorgt dat de adviezen van de BPR ter kennisneming worden gebracht aan de Gemeenteraad;

  • 7.

    In het geval het college in een voorstel aan de gemeenteraad afwijkt van het advies van de BPR, wordt dit bij het voorstel vermeld, waarbij tevens is aangegeven op welke gronden van het advies van de BPR is afgeweken;

  • 8.

    Het college maakt jaarlijks aan de hand van de beleidscyclus afspraken met de BPR over de werkagenda en het budget van de BPR;

  • 9.

    De gemeente wijst één of meerdere ambtelijke aanspreekpunten (afhankelijk van het onderwerp van de Wmo) aan voor de communicatie met de BPR;

  • 10.

    Tussen de voor de Wmo verantwoordelijke wethouder en de BPR vindt minimaal viermaal per jaar overleg plaats.

Artikel 12 Betrokkenheid beleidsfase en werkagenda

  • 1.

    De BPR wordt betrokken in de inventarisatiefase als het gaat om het opstellen van het (meerjarig) Wmo-beleidsplan. Bij alle andere beleidsvoorstellen en verordeningen op het gebied van de Wmo wordt de BPR minimaal betrokken bij de beleidsvoorbereiding.

  • 2.

    De gemeente stelt in overleg met de BPR een jaarlijkse werkagenda op, met daarin:

    • a.

      de onderwerpen waarover de BPR geconsulteerd wordt;

    • b.

      de wijze en het moment waarop de BPR in het beleidsvormingsproces wordt betrokken;

    • c.

      de termijn waarop de BPR haar advies aan het college moet verstrekken;

    • d.

      de termijn waarop de gemeente per onderwerp een schriftelijke reactie geeft over de door de BPR ingediende beleidsvoorstellen en -adviezen.

  • 3.

    De onderwerpen voor de werkagenda sluiten aan op het (meerjarig) Wmo-beleidsplan. Tussentijds kan de werkagenda in overleg worden aangevuld en gewijzigd door zowel de gemeente als de BPR.

Hoofdstuk 4 FACILITEITEN EN VERGOEDINGEN

Artikel 13 Faciliteiten

De gemeente stelt de volgende faciliteiten beschikbaar aan de BPR:

  • 1.

    Vergaderruimte, zonodig met de benodigde faciliteiten;

  • 2.

    Een jaarlijks budget van € 4.000,-- per jaar; te besteden aan:

  • 3.

    Deskundigheidsbevordering (scholingen/of het inhuren deskundigen)o Onkostenvergoeding voor de individuele ledeno Faciliteiten voor het organiseren van projecteno Een vast budget. De BPR bepaalt hoe dit budget wordt besteed, rekening houdend met het totale budget en de doelstelling van de BPR. Jaarlijks wordt via een financieel jaarverslag over het totale budget ad € 4.000,-- door de BPR verantwoording afgelegd aan het college. Het financieel jaarverslag wordt maximaal 3 maanden na afloop van het te rapporteren jaar aangeboden aan het college.

  • 4.

    Desgewenst ambtelijke aanwezigheid tijdens de vergaderingen van de BPR voor toelichting op onderwerpen betreffende de WMO;

  • 5.

    Een éénmalig budget van € 4.320,-- voor professionele begeleiding in 2008 ter ondersteuning tijdens de opstartperiode.

Hoofdstuk 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 14 Huishoudelijk reglement

Onderwerpen betreffende de interne organisatie van de BPR zijn opgenomen in het huishoudelijk reglement van de BPR onder verwijzing naar de onderhavige verordening.

Artikel 15 Evaluatie

Eenmaal per twee jaar vindt een evaluatie van het eigen functioneren plaats door de BPR zelf. Uit die evaluatie volgen (zonodig)  aanbevelingen ter verbetering. De uitkomsten van de evaluatie worden ter kennis gebracht aan het College.

Artikel 16 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als de ‘Verordening Burgerparticipatie Wet Maatschappelijke Ondersteuning’.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 april 2008

De raad voornoemd,de griffier,       de voorzitter, 

Het Beleidsplan WMO 1  

Artikel 3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning luidt als volgt:

  • 1.

    De gemeenteraad stelt een of meer plannen vast, die richting geven aan de door de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders te nemen beslissingen betreffende maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    De gemeenteraad stelt het plan telkens voor een periode van ten hoogste vier jaren vast. Het plan kan tussentijds gewijzigd worden.

  • 3.

    Het plan bevat de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning.

  • 4.

    In het plan wordt in ieder geval aangegeven:a. wat de gemeentelijke doelstellingen zijn op de verschillende in artikel 1, eerste lid, onder g, genoemde onderdelen van maatschappelijke ondersteuning;b. hoe het samenhangende beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning zal worden uitgevoerd en welke acties in de door het plan bestreken periode zullen worden ondernomen;c. welke resultaten de gemeente in de door het plan bestreken periode wenst te behalen;d. welke maatregelen de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders nemen om de kwaliteit te borgen van de wijze waarop de maatschappelijke ondersteuning wordt uitgevoerd;e. welke maatregelen de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders nemen om voor degene aan wie maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdelen 2°, 5° en 6°, wordt verleend, de keuzevrijheid te bieden met betrekking tot de activiteiten van maatschappelijke ondersteuning;f. op welke wijze de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders zich hebben vergewist van de behoeften van kleine doelgroepen.

2  

WETSTEKST WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING EN MEMORIE VAN TOELICHTINGRelevant in dit verband zijn de volgende bepalingen zoals opgenomen in de Wet maatschappelijke ondersteuning en Memorie van Toelichting (MvT):Artikel 9Het college van B en W publiceert jaarlijks voor 1 juli de uitkomsten van onderzoek naar de tevredenheid van vragers over maatschappelijke ondersteuning over de uitvoering van de wet, die verkregen zijn volgens een methode die na overleg met representatieve organisaties op het gebied van maatschappelijke ondersteuning tot stand is gekomen.Artikel 11 Wet maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders betrekt de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, op de wijze voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening.

  • 2.

    Het college van B en W stelt ingezetenen van de gemeente en in de gemeente belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen in de gelegenheid zelfstandig voorstellen voor het beleid inzake maatschappelijke ondersteuning te doen.

  • 3.

    Het college van B en W verschaft informatie die nodig is ter uitvoering van het bepaalde in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Onverminderd het eerste lid vergewist het college van B en W zich bij de voorbereiding van het beleid tevens van de belangen en behoeften van ingezetenen die hun belangen en behoeften niet goed kenbaar kunnen maken.

Artikel 12 Wet maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Alvorens een voordracht tot vaststelling door de gemeenteraad te doen vraagt het college van B en W over het ontwerpplan advies aan de gezamenlijke vertegenwoordigers van representatieve organisaties van de kant van vragers op het gebied van maatschappelijke ondersteuning.Deze verplichting richt zich op de ‘vragers’ van maatschappelijke ondersteuning en niet op organisaties van aanbieders. Bij ‘vragers’ gaat het niet alleen om mensen die een individuele voorziening vragen, maar ook om (organisaties van) potentiële vragers. De gemeente kan gemotiveerd zelf uitmaken wanneer zij een organisatie als representatief beschouwt. (MvT).

  • 2.

    Het college van B en W voegt bij de voordracht tot vaststelling door de gemeenteraad tevens een motivering hoe met de belangen en behoeften van personen als bedoeld in artikel 11, tweede lid, heeft gewogen.

3  

GemeentewetIn artikel 150 van de gemeentewet staat het volgende:

  • 1.

    De raad stelt een verordening vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot dewijze waarop ingezetenen en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken.

  • 2.

    In deze verordening worden ten minste geregeld:a. de wijze waarop van de beleidsvoornemens waarop inspraak zal worden verleend, openbaar wordt kennis gegeven;b. de wijze waarop ingezetenen en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen in staat worden gesteld hun mening over de onder a. bedoelde beleidsvoornemens kenbaar te maken;c. de rapportering over de onder b. bedoelde inspraak en over de uitkomsten daarvan;d. de wijze waarop ingezetenen en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen in de gelegenheid worden gesteld hun beklag te doen over de uitvoering van de verordening.

Algemene wet bestuursrechtArtikel 2 lid 5

  • 1.

    Een ieder die is betrokken bij de uitvoering van de taak van een bestuursorgaan en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit

  • 2.

    Het eerste lid is mede van toepassing op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die door een bestuursorgaan worden betrokken bij de uitvoering van zijn taak, en op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die een bij of krachtens de wet toegekende taak uitoefenen.