Organisatie | Westland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en de invordering van rioolrechten 2006 |
Citeertitel | Verordening rioolrechten Westland 2006 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Belastingen, retributies en heffingen |
1. De datum van ingang van de heffing is 1-1-2006.
2. De Verordening rioolrechten Westland 2005 is in deze verordening ingetrokken.
3. Deze verordening is ingetrokken in de Verordening rioolrechten Westland 2007.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
31-12-2005 | 01-01-2007 | nieuwe regeling | 20-12-2005 Het Hele Westland d.d. 29-12-2005 | Besluitenlijst b&w d.d. 15-11-2005, nr. 5.4.2 |
De raad van de gemeente Westland;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 november 2005, nr. 5.4.2 ;
gelet op het bepaalde in artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de Gemeentewet ;
besluit vast te stellen de volgende:
Verordening op de heffing en de invordering van rioolrechten 2006
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt:
a. onder gemeentelijke riolering mede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater begrepen;
b. onder afvalwater verstaan water en stoffen die worden afgevoerd via de gemeentelijke riolering;
c. onder eigendom verstaan een roerende of een onroerende zaak.
Als roerende zaak wordt aangemerkt:
a. een object, niet zijnde onroerend, dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering;
b. een gedeelte van een onder a bedoeld object dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
c. een samenstel van twee of meer onder a bedoelde objecten of onder b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.
Artikel 2. Belastbaar feit en belastingplicht
Onder de naam 'rioolrechten' worden geheven:
a. een recht van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, en
b. een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt, ingeval het eigendom een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt als gebruiker aangemerkt:
a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het eigendom al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
b. ingeval een gedeelte van een eigendom - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder b - ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.
Artikel 3. Maatstaf van heffing
Ingeval voor het eigendom geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van dat eigendom bepaald met overeenkomstige toepassing van de artikelen 17 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken, naar de waarde die het eigendom op 1 januari 2003 heeft en naar de staat waarin het eigendom op 1 januari 2005 verkeert.
Artikel 7. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Indien de belastingplicht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b in de loop van het heffingstijdvak aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel naar maandbedragen herleide gedeelten van het overeenkomstig artikel 4 van toepassing zijnde tarief als er in dat heffingstijdvak, na de aanvang van de belastingplicht, nog kalendermaanden overblijven. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.
Indien de belastingplicht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b in de loop van het heffingstijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel naar maandbedragen herleide gedeelten van het overeenkomstig artikel 4 van toepassing zijnde tarief als er in dat heffingstijdvak, na het einde van de belastingplicht, nog kalendermaanden overblijven. Het zesde lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8. Termijnen en wijze van betaling
In afwijking van het eerste lid geldt ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer is dan € 100,00 doch minder dan € 1.200,00 dat de aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn drie maanden na de dagtekening.
Indien en voor zo lang gebruikgemaakt wordt van de mogelijkheid van automatische betalingsincasso geldt voor de aanslagen bedoeld onder:
a. lid 1, een betalingstermijn van drie maanden, waarbij de derde termijn vervalt één maand na de tweede termijn;
b. lid 2, een betalingstermijn van 8 maanden, waarbij de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens één maand later.
Artikel 9. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolrechten.
Artikel 10. Overgangsbepaling in verband met wetsvoorstel afschaffing OZB-gebruik woningen (kamerstuk 30 096)
Indien de wijziging van de Gemeentewet in verband met het afschaffen van het gebruikersdeel van de onroerende-zaakbelasting (OZB) op woningen en het maximeren van de resterende OZB-tarieven (wetsvoorstel 30 096) met ingang van 1 januari 2006 van kracht wordt en aan deze wettelijke regeling door een onherroepelijke rechterlijke uitspraak niet de verbindende kracht wordt ontzegd, moeten in deze verordening de volgende artikelen of onderdelen daarvan als volgt worden gelezen:
Het tarief van het recht bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, is voor elke volle
€ 2.500,00 van de heffingsmaatstaf € 0,43, met dien verstande dat per eigendom niet meer dan € 1.500,00 wordt geheven.
Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel
In afwijking in zoverre van het in de voorgaande leden bepaalde, blijft, indien de datum van inwerkingtreding van deze verordening ligt na de in het vierde lid genoemde datum van ingang van de heffing, de ingetrokken verordening gelden voor de in de tussenliggende periode plaatsvindende belastbare feiten voor zover ter zake daarvan de heffing van de rechten in die periode plaatsvindt.