Organisatie | Leidschendam-Voorburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand Leidschendam-Voorburg 2005 |
Citeertitel | Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand Leidschendam-Voorburg 2005 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Geen.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-06-2012 | 01-01-2012 | 01-01-2015 | art. 21a en 21b | 08-05-2012 De Leidschendammer / De Voorburgse Courant 7-6-2012 | 694580 / 703218 |
14-08-2009 | 01-01-2009 | 08-06-2012 | art. 3, lid 1 | 07-07-2009 De Leidschendammer / De Voorburgse Courant 6-8-2009 | 2009/11633 |
07-08-2009 | 14-08-2009 | art. 11, lid 6 en 19, lid 6 en 7 | 02-06-2009 De Leidschendammer / De Voorburgse Courant 6-8-2009 | 2009/5088 | |
11-04-2008 | 07-08-2009 | art. 4, 12 t/m 15 en 18 | 02-10-2007 De Leidschendammer / De Voorburgse Courant 3 april 2008 | 2007/21538 | |
01-01-2005 | nieuwe regeling | 28-09-2004 De Postiljon 07-10-2005 | 2004/15401 |
De raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg;
gezien het voorstel van het college d.d. ;
gelet op gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,
voorts gelet op Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Europese Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG – Verdrag op werkgelegenheidssteun, Pb.202, nr. L 337,
vast te stellen de “Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand Leidschendam-Voorburg 2005”.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de WWB is van overeenkomstige toepassing, tenzij het college voor (groepen van) belanghebbende(n) vaststelt dat het woonplaatscriterium om moverende redenen niet van toepassing is. Het college kan ten aanzien van deze uitzonderingen nadere regels stellen.
Het college biedt aan werknemers die werkzaam zijn in een WIW-dienstverband of vallen onder het ID-besluit zoals voor 1 januari 2004 van kracht was, ondersteuning bij de uitstroom van gesubsidieerd werk naar regulier werk en, voorzover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op uitstroom naar regulier werk.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.
Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen prioroteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen. Financiële kaders en mogelijkheden zullen jaarlijks in het onder artikel 4 van deze verordening vermelde beleidsplan worden opgenomen.
Hoofdstuk 4 Rechten en plichten
Artikel 7 Verplichtingen van de belanghebbende
De belanghebbende die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden. De verplichtingen worden vastgelegd in een trajectplan.
Artikel 8 Ontheffing arbeidsverplichtingen
Het college kan met inachtneming van artikel 9 tweede lid van de WWB, onderscheidenlijk artikel 37a van de IOAW en de IOAZ bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 7, eerste en tweede lid van deze verordening genoemde verplichtingen. In het onder artikel 4 van deze verordening genoemde beleidsplan en in door het college nader vast te stellen beleidsregels, zullen hiertoe bepalingen worden opgenomen. Ontheffing kan plaatsvinden onder meer:
Hoofdstuk 5 Voorzieningen en vergoedingen
Artikel 9 Algemene bepalingen over voorzieningen
In deze verordening zijn onder de artikelen 10 tot en met 21 de voorzieningen opgenomen die het college in elk geval kan aanbieden aan de verschillende doelgroepen. In het beleidsplan als bedoeld in artikel 4 van deze verordening kan het college extra voorzieningen opnemen indien bijzondere redenen of omstandigheden dit rechtvaardigen.
Het college biedt aan degene die op grond van artikel 10a van de WWB additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan in de vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden indien scholing of opleiding naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van belanghebbende.
In het onder artikel 4 van deze verordening genoemde beleidsplan en in door het college vast te stellen beleidsregels zullen onder meer nadere criteria ten aanzien van proefplaatsingen worden opgenomen, alsmede de aantallen en de verplichtingen die voor belanghebbende enerzijds en voor de werkgever anderzijds zullen gelden.
Artikel 13 Loonkostensubsidie ten behoeve van een Opstapbaan
De hoogte van de loonkostensubsidie ten behoeve van een opstapbaan bedraagt gedurende het eerste jaar maximaal 50% van de loonkosten gebaseerd op het WML, inclusief kosten premieafdracht werkgever. Gedurende een eventuele volgende periode van maximaal 1 jaar bedraagt de loonkostensubsidie maximaal 40% van de loonkosten gebaseerd op het WML, inclusief kosten premieafdracht werkgever.
In het onder artikel 4 genoemde beleidsplan en in door het college vast te stellen beleidsregels zullen onder meer nadere bepalingen ten aanzien van de duur en de hoogte van de subsidies worden opgenomen, alsmede ten aanzien van het aantal opstapbanen en de verplichtingen die voor belanghebbende enerzijds en voor de werkgever anderzijds zullen gelden.
Artikel 14 Loonkostensubsidies ten behoeve van een Ontwikkelbaan
Onder een ontwikkelbaan wordt verstaan een baan in de collectieve sector die wordt aangeboden aan een uitkeringsgerechtigde waarvan is vastgesteld dat het is uitgesloten dat door inzet van een andere daarop gerichte voorziening genoemd in deze verordening, uitstroom naar regulier werk gerealiseerd kan worden. Gedurende een bepaalde periode wordt hierbij gebruik gemaakt van een loonkostensubsidie.
De hoogte van de loonkostensubsidie ten behoeve van een ontwikkelbaan bedraagt gedurende de eerste 2 jaar maximaal 90% van de loonkosten gebaseerd op het WML, inclusief kosten premieafdracht werkgever. Gedurende een eventuele tweede periode van 1 jaar bedraagt de loonkostensubsidie maximaal 80% van de loonkosten gebaseerd op het WML, inclusief kosten premieafdracht werkgever.
In het onder artikel 4 genoemde beleidsplan en in door het college vast te stellen beleidsregels zullen onder meer nadere bepalingen ten aanzien van de duur en de hoogte van de subsidies worden opgenomen, alsmede ten aanzien van het aantal ontwikkelbanen en de verplichtingen die voor belanghebbende enerzijds en voor de werkgever anderzijds zullen gelden.
Het college verstrekt aan belanghebbende, telkens nadat hij gedurende zes maanden op grond van artikel 10a van de WWB additionele werkzaamheden heeft verricht, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de WWB, ter grootte van € 250, indien hij naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.
Artikel 20 Inkomstenvrijlating
De uitkeringsgerechtigde kan in aanmerking komen voor vrijlating van inkomsten uit arbeid gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden tot 25% van deze inkomsten, met een door de landelijke overheid vastgesteld maximum per maand, voorzover hij algemene bijstand ontvangt en dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.
Hoofdstuk 5a Regelingen in verband met de wijzigingen in de Wet werk en bijstand en intrekking van de Wet investeren in jongeren per 1 januari 2012
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.