Organisatie | Leidschendam-Voorburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening Leidschendam-Voorburg 2003 (5e wijziging) |
Citeertitel | Algemene plaatselijke verordening Leidschendam-Voorburg 2003 (5e wijziging) |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | openbare orde |
Artikel 2.1.1.2 vervalt van rechtswege op 6 mei 2008.
Gemeentewet, art. 108 en 149
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-03-2008 | 06-05-2008 | art. 4.1.1 - 4.1.4 | 18-03-2008 Leidschendammer / Voorburgse Courant 27-3-2008 | 2008/967 | |
21-12-2007 | diverse artikelen | 18-12-2007 De Leischendammer / De Voorburgse Courant 20-12-2007 | 2007/27702 2007/28078 | ||
15-02-2007 | art. 2.1.1.2 | 14-02-2007 Leidschendammer/Voorburgse Courant 14-02-2007 | 2006/32032 | ||
11-02-2005 | diverse artikelen | 21-12-2004 De Postiljon 30-12-2004 en 20-1-2005 | 2004/23774 | ||
12-03-2004 | 01-01-2004 | art. 4.2.2.4a, 4.2.2.4b en 4.2.2.4 | 02-03-2004 De Leidschendammer / De Voorburgse Courant 11-3-2004 | 2003/21755 | |
01-08-2003 | nieuwe regeling | 24-04-2003 De Leidschendammer / De Voorburgse Courant 1-5-2003 | 2003/1725 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg
Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
Eenieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Het is verboden om, wanneer een voorval als bedoeld in het tweede lid plaatsvindt, tezamen met anderen zich in de richting daarvan te begeven, indien daarbij voorwerpen worden meegevoerd, die plegen te worden gebruikt of geschikt zijn om te worden gebruikt bij wanordelijkheden, zoals slagvoorwerpen alsmede voorwerpen die persoonlijke herkenning bemoeilijken dan wel onmogelijk maken.
Artikel 2.1.1.2 Gebiedsontzeggingen
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die zich gedraagt in strijd met de artikelen 138, 141, 180, 184, 266, 267, 285, 300, 301, 302, 306, 350, 424, 426, en 453 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 26 en 27 Wet wapens en Munitie, artikel 2 en 3 van de Opiumwet, dan wel met de artikelen 2.1.1.1, 2.3.1.7, 2.4.7, 2.4.8, 2.4.9, 2.4.10 en 2.7.1 van deze verordening, een verbod opleggen om zich gedurende in dat verbod genoemde tijdvakken te bevinden in een in dat verbod aangewezen gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgevonden.
Een verbod als bedoeld in het eerste lid wordt niet eerder opgelegd dan na overtreding van een of meer bepalingen als genoemd in het eerste lid voor de derde maal binnen zes maanden, waarbij van deze overtredingen processen-verbaal zijn opgemaakt en waarbij betrokkene bij het opmaken van het proces-verbaal van de tweede overtreding de waarschuwing heeft gekregen dat bij een derde overtreding een gebiedsontzegging wordt opgelegd.
Het verbod van het eerste lid geldt gedurende de in het besluit van de burgemeester genoemde periode van ten minste 1 weekend en ten hoogste 2 weekenden op de vrijdag, zaterdag en zondag tussen 20.00 uur en 05:00 uur de dag erna, nadat dit aan degene in het belang van de openbare orde naar het oordeel van de burgemeester bij diens besluit is bekendgemaakt.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen zes maanden na het opleggen van dit gebod wordt geconstateerd dat hij zich opnieuw gedraagt in strijd met de in het eerste lid genoemde artikelen of dat hij zich gedraagt in strijd met het zesde lid van dit artikel, opnieuw een verbod opleggen om zich gedurende in dat verbod genoemde tijdvakken te bevinden in een in dat verbod aangewezen gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgevonden.
Het verbod van het vierde lid geldt gedurende de in het besluit van de burgemeester genoemde periode van 6 weekenden op de vrijdag, zaterdag en zondag tussen 20.00 uur en 05:00 uur de dag erna, nadat dit aan degene in het belang van de openbare orde naar het oordeel van de burgemeester bij diens besluit is bekendgemaakt.
Paragraaf 2 Optochten en betoging
Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste vier dagen voordat de betoging zal worden gehouden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van wat in artikel 2.1.2.4, eerste lid, hierover is bepaald.
Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid, genoemde termijn van vier dagen verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.
Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg
Artikel 2.1.5.1 Het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg in strijd met de publieke functie van de weg
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:
zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:
- geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt; en
- geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;
- geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opstaande gevel reikt;
de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;
Het verbod in het eerste lid geldt tevens niet voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard, tenzij deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, schade toebrengen aan de weg danwel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.
Paragraaf 6 Veiligheid op de weg
Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes
De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.
Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.
Artikel 2.1.6.3 Hinderlijke beplanting of voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen
Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.
Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen
Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen
Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.
Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2.3.1.4 of ingevolge een op grond van artikel 2.3.1.5 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.
Artikel 2.3.1.8 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van artikel 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.5.
Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat ingericht is volgens het door de burgemeester vastgestelde model.
Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.
Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden en speelautomaten
Artikel 2.3.3.2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Artikel 2.3.3.3 Exploitatie van een speelgelegenheid
Het eerste lid is niet van toepassing op:
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, waar gelegenheid wordt gegeven te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen of waar gelegenheid wordt gegeven tot het beoefenen van enig ander kansspel waarvoor de Wet op de kansspelen een regeling kent.
Artikel 2.3.3.5 Gedragseisen exploitant en beheerder
De exploitant en beheerder van een speelgelegenheid:
zijn niet binnen de laatste vijf jaar exploitant of beheerder geweest van een inrichting die voor een periode van tenminste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 2.3.3.3, eerste lid, of artikel 2.3.1.2, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hen ter zake geen verwijt treft;
Artikel 2.3.3.8 Sluitingstijden en tijdelijke sluiting
Het in de artikelen 2.3.1.4, 2.3.1.4a, 2.3.1.5, 2.3.1.6 en 2.3.1.7 van deze verordening bepaalde is onverkort van overeenkomstige toepassing op speelgelegenheden, die niet tevens als horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 zijn aan te merken.
Artikel 2.3.3.9 Intrekkingsgronden vergunning
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 van deze verordening, kan het bevoegd bestuursorgaan de vergunning voor een speelgelegenheid intrekken, indien:
Artikel 2.3.3.14 Aanvraag vergunning
Indien de aanvrager niet voldaan heeft aan het vereiste genoemd in het eerste, tweede of derde lid van dit artikel, of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking stelt de burgemeester de aanvrager in de gelegenheid deze binnen twee weken nadat hem dit is meegedeeld, aan te vullen.
Artikel 2.3.3.16 Intrekking van de vergunning
In de gevallen bedoeld in het tweede lid, onder a en artikel 1.6, kan de burgemeester alvorens de vergunning in te trekken, de vergunninghouder in de gelegenheid stellen binnen een daartoe te bepalen termijn tot naleving van de bij of krachtens Titel Va van de Wet vastgestelde bepalingen of de aan de vergunning verbonden voorschriften over te gaan.
Intrekking van de vergunning geschiedt niet voordat de burgemeester van zijn voornemen daartoe de vergunninghouder bij aangetekende brief, onder opgave van redenen, mededeling heeft gedaan en hem in de gelegenheid heeft gesteld zich in persoon of bij gemachtigde door hem of een door hem aangewezen ambtenaar te doen horen. In het geval bedoeld in het tweede lid, onder b, kan, indien dringende omstandigheden zulks vorderen, de vergunning onmiddellijk worden ingetrokken.
Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal
Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaarvervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, danwel op een terrein dat dienst doet als wandelpromenade in een winkelcentrum, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2.4.16a Sleuteladressen
De gebruiker - of bij gebreke hiervan - de eigenaar van een niet voor bewoning gebezigd gebouw is verplicht om, door middel van een goed zichtbare en duidelijk leesbare kennisgeving, bevestigd in de onmiddellijke omgeving van de hoofdingang van dat gebouw, aan te geven het adres of telefoonnummer van degene die de sleutels van het gebouw voorhanden heeft.
Artikel 2.4.17 Loslopende honden
De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.
Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het college is bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is, daarbij aangeduide dieren, aanwezig te hebben dan wel anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels aanwezig te hebben.
De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijke gebouw te bedelen om geld of andere zaken.
Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;
de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;
Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.
Artikel 2.6.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:
Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.
Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Afdeling 9 Preventief fouilleren
Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen
Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Paragraaf 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe te zien dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
Het is de rechthebbende op en de beheerder of houder van een perceel verboden daarin een sekswinkel of seksboetiek, dan wel enig ander voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waar seksartikelen aan particulieren plegen te worden verkocht, in gebruik te nemen of te hebben. Onder perceel wordt mede verstaan een gedeelte daarvan.
Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3.4.2 Wijziging beheer
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 6 Intrekking en sluiting
Artikel 3.6.1 Intrekking van de vergunning
Het bevoegd bestuursorgaan kan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd, gedeeltelijk of geheel intrekken indien:
zich in of vanuit de seksinrichting of anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf gevaar oplevert voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de seksinrichting of het escortbedrijf;
Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door het bevoegde bestuursorgaan worden opgeheven, indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de waarden genoemd in artikel 2.17 van het Besluit zijn verhoogd met 15 dB(A) mits de houder van de inrichting ten minste 2 weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Artikel 4.1.4 Verboden (incidentele) festiviteiten
Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.
Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder
Het verbod geldt niet, voor zover artikel 2.4.16, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1994 of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn.
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 4.2.1.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
ter inzameling aanbieden: de wijzen van overdragen van afvalstoffen aan een inzamelende persoon of instantie, inclusief het achterlaten van afvalstoffen in daartoe door of vanwege de inzamelende persoon of instantie geplaatste inzamelmiddelen of -voorzieningen of op een daartoe ter beschikking gestelde plaats.
Paragraaf 2 Inzameling van afvalstoffen
Artikel 4.2.2.2 Afzonderlijk inzameling
Door de inzameldienst of de krachtens artikel 4.2.2.1, tweede lid aangewezen personen of instanties worden de volgende categorieën huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk ingezameld:
Artikel 4.2.2.4.a Inzamelingfrequentie voor deelgebied Leidschendam
(vervallen per 1 januari 2004 bij raadsbesluit van 2 maart 2004)
Artikel 4.2.2.4.b Inzamelfrequentie van deelgebied Voorburg
(vervallen per 1 januari 2004 bij raadsbesluit van 2 maart 2004)
Paragraaf 3 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen
Artikel 4.2.3.1 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan anderen
Artikel 4.2.3.2 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door anderen dan de gebruikers van percelen
Artikel 4.2.3.4 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel
Artikel 4.2.3.5 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen
Indien voor de gebruiker van een perceel voor een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen krachtens artikel 4.2.2.3, tweede lid, mede ten behoeve van zijn perceel een inzamelvoorziening is aangewezen, is het voor de gebruiker verboden de betreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
Artikel 4.2.3.6 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via inzamelvoorzieningen op wijkniveau
Artikel 4.2.3.7 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op lokaal of regionaal niveau
Artikel 4.2.3.10 Het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen
In afwijking van hetgeen in deze paragraaf is bepaald kan het college regels stellen omtrent het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst of krachtens artikel 4.2.2.1, tweede lid, aangewezen personen of instanties.
Paragraaf 4 Inzameling van andere categorieën van afvalstoffen
Artikel 4.2.4.2 Inzameling andere categorieën afvalstoffen door de inzameldienst
Het college kan andere categorieën van afvalstoffen dan huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen die door de inzameldienst worden ingezameld.
Paragraaf 5 Bepalingen ter bescherming van het milieu
Het in het eerste lid omschreven verbod geldt niet voor de inzamelmiddelen die door de inzameldienst of krachtens artikel 4.2.2.1, tweede lid aangewezen personen of instanties ter beschikking gestelde inzamelmiddelen en het ter inzameling aanbieden van afvalstoffen, voor zover in overeenstemming met het bij of krachtens deze verordening bepaalde.
Afdeling 4 Bodem-, weg en milieuverontreiniging
Artikel 4.4.1 Verontreiniging van de weg en van terreinen
afval of vuilnis of enig andere dergelijke stof of voorwerp, die/dat aanleiding kan geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg, dan wel aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de bodem, buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te storten, te werpen, uit te gieten, te laten vallen of lopen of te houden;
Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod is niet van toepassing op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst, de krachtens artikel 4.2.2.1, tweede lid aangewezen personen of instanties of houders van een vergunning als bedoeld in artikel 4.2.2.5.
Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de stoffen of voorwerpen op de weg geraken of tijdelijk op de weg worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel van het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.
Artikel 4.4.2 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg
Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden de weg wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht:
indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beëindiging van de werkzaamheden op die dag; te reinigen of te doen reinigen.
Artikel 4.4.3 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren
De houder of beheerder van een inrichting bedoeld in het eerste lid is verplicht te zorgen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in dit artikel, in de nabijheid van de inrichting op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, worden verwijderd.
Artikel 4.4.4 Wegwerpen van reclame- of strooibiljetten
Degene die op de weg reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften onder het publiek verspreidt, is verplicht deze, indien zij in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen, terstond daarvan te verwijderen of te doen verwijderen.
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4.4.6 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.
Artikel 4.4.7 Verbod doorzoeken van ter inzameling gereed staande afvalstoffen
Het is verboden afvalstoffen die ter inzameling gereed staan te doorzoeken en te verspreiden.
Artikel 4.4.8 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 5 Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4.5.3a Weigeringsgronden
De vergunning kan in elk geval worden geweigerd op grond van:
Artikel 4.5.4 Vergunning ex lege
De vergunning wordt geacht te zijn verleend, wanneer niet binnen de in artikel 1.2 genoemde termijn een beslissing is genomen op de aanvraag voor een vergunning.
Artikel 4.5.4a Voorschriften en beperkingen
Aan een krachtens deze afdeling verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van:
Artikel 4.5.6 Herplant-/instandhoudingsplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld dan wel op andere wijze tenietgegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door zijn te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
Artikel 4.5.7 Schadevergoeding
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4.5.2, artikel 4.5.5 of artikel 4.5.6, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Artikel 4.5.8 Bestrijding iepziekte
Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:
Afdeling 7 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4.7.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het college kan, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hem gestelde regels:
Artikel 4.7.2 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.
Het verbod geldt niet voor bouwwerken en niet voor onverlichte:
opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets
Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten
Artikel 5.2.3.1 Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen of diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
Artikel 5.2.3.3 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college een standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5.2.3.5 Aanhoudingsplicht
Het college houdt de aanvraag om een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het tweede lid, tot de dag waarop is beslist op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:
toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.
Artikel 5.3.1 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard dan wel vistuigen, waarmee de binnenvisserij wordt uitgeoefend, te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Artikel 5.3.1a Het openbaar water als werkplaats
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer en de hierop gebaseerde voorschriften, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale Vaarwegenverordening, de Provinciale Verordening watergebieden en pleziervaart de Provinciale landschapsverordening of de gemeentelijke Havenverordening van toepassing is.
Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale Vaarwegenverordening, de Provinciale Verordening watergebieden en pleziervaart, de Provinciale landschapsverordening of de gemeentelijke Havenverordening van toepassing is.
Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats
Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale Vaarwegenverordening, de Provinciale Verordening watergebieden en pleziervaart, de Provinciale landschapsverordening of de gemeentelijke Havenverordening van toepassing is.
Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2, tweede lid, en 5.3.3 bepaalde.
Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
Afdeling 6 Verstrooiing van as
Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak: artikel 2.1.1.1, 2.1.3.1, 2.1.4.3, 2.1.5.1, 2.1.5.2, 2.1.5.3, 2.1.6.9, 2.2.2, 2.2.3, 2.3.1.2, 2.3.1.4, 2.3.1.4a, 2.3.1.7, 2.3.2.2, 2.3.2.3, 2.3.3.3, 2.3.3.7, 2.4.1, 2.4.2, 2.4.3, 2.4.4, 2.4.5, 2.4.6, 2.4.13, 2.4.16a, 2.4.17, 2.4.18, 2.4.19, 2.4.20, 2.5.5, 2.6.2, 2.6.3, 2.7.1, 3.2.1, 3.2.3, 3.2.5, 3.2.6, 3.2.7, 3.2.8, 3.6.2, 4.1.3, 4.1.4, 4.1.7, 4.5.2, 4.5.6, 4.5.8, 4.7.2, 4.7.3, 4.8.1, 5.1.2, 5.1.2a, 5.1.3, 5.1.4, 5.1.5, 5.1.6, 5.1.7, 5.1.8, 5.1.9, 5.1.10, 5.1.11, 5.2.1, 5.2.2.2, 5.2.3.2, 5.2.4, 5.3.1, 5.3.1a, 5.3.2, 5.3.3, 5.3.4, 5.3.5, 5.3.6, 5.3.7, 5.3.7a, 5.3.8, 5.3.9, 5.4.1, 5.4.2, 5.5.1, 5.6.2, 5.6.3.
Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie: artikel 2.1.6.1, 2.1.6.2, 2.1.6.3, 2.1.6.4, 2.1.6.5, 2.1.6.7, 2.1.6.8, 2.1.6.11, 2.3.1.6, 2.3.2.4, 2.4.7, 2.4.8, 2.4.9, 2.4.10, 2.4.11, 2.4.12, 2.4.22, 2.4.25, 2.4.26, 4.4.5, 4.4.6, 4.4.8, 5.7.1.
Artikel 6.3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende drie jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.
Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende drie jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.
Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.
In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.
De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten en vastgesteld beleid, indien en voor zover de rechtsgrond waarop deze voorschriften zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken. Op uiterlijk 1 januari 2004 vervallen deze voorschriften – voor zover niet eerder vervallen of ingetrokken - ingevolge artikel 28 van de Wet algemene regels herindeling.