Organisatie | Haarlem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang |
Citeertitel | Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | kinderopvang |
Geen
Wet kinderopvang, art. 25
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2009 | Nieuwe regeling | 13-03-2009 Stadskrant, 09-04-2009 | 037/2009 |
Hoofdstuk 2 Tegemoetkoming kosten kinderopvang op grond van de wet kinderopvang
Een ouder als bedoeld in artikel 22 van de wet kan een aanvraag indienen om in aanmerking te komen voor subsidie kinderopvang.
Artikel 6 Ingangsdatum van de tegemoetkoming
In uitzonderingsgevallen, waarbij strikte toepassing van de hiervoor beschreven bepalingen leidt tot een kennelijk onredelijke situatie kan worden afgeweken van de ingangsdatum bedoeld in het eerste lid ten gunst van de belanghebbende. Dit beperkt zich tot maximaal 12 maanden, voorafgaand aan datum melding.
Artikel 9 Omvang van de kinderopvang
In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.
Artikel 10 Inhoud van de beschikking
Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:
Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet.
Hoofdstuk 3 Tegemoetkoming kosten kinderopvang sociaal medische indicatie op grond van bijzondere bijstand
Artikel 23 Inhoud van de beschikking
Het besluit van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang sociaal medische geïndiceerden bevat in ieder geval:
Toelichting “Verordening tegemoetkoming kosten Wet kinderopvang”
Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang in werking getreden. De Wet kinderopvang beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maakt voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term 'tegemoetkoming kosten kinderopvang'.
Artikel 25 Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht.
De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:
In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.
Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen
De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten 'open-einde regeling'. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de doelgroep aanspraak kan maken op een tegemoetkoming van de gemeente. Om gemeenten in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen:
De omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming van ouders die geen eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang hoeven te betalen, wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening wordt bepaald dat bij deze groep ouders de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.
Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor 12 maanden. Dit betekent dat een tegemoetkoming na een jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat).
De verordening bevat geen inhoudelijke criteria over de definities van wettelijke doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkomingen. Deze criteria zijn allemaal rechtstreeks in de Wet kinderopvang opgenomen. Gemeenten hebben bij de bepaling van deze doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkoming dus geen beleidsvrijheid. De gemeente kan er voor kiezen om naast de doelgroepen die in de wet zijn benoemd eigen doelgroepen aan te wijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Er is in deze verordening voor gekozen om ook de tegemoetkoming op te nemen voor personen die naar het oordeel van het college op kinderopvang zijn aangewezen op basis van sociaal-medische gronden.
Als er naast een sociaal medische indicatie ook sprake is van kinderopvang als gevolg van betaalde arbeid of een re-integratieverplichting is een tegemoetkoming op basis van de Wet kinderopvang een voorliggende voorziening. Als kinderopvang uitsluitend op grond van een sociaal medische reden nodig is, komt men niet voor een tegemoetkoming op grond van de Wet kinderopvang in aanmerking. Het gaat hierbij zowel om de tegemoetkomingen van het rijk (belastingdienst), werkgever (via de belastingdienst) en het UWV of de gemeente.
De gemeente kan een ouder die om sociaal medische redenen kinderopvang nodig heeft, naar eigen inzicht (financieel) ondersteunen. Het rijk heeft hiervoor middelen aan het gemeentefonds toegevoegd. De gelden worden niet geoormerkt in het gemeentefonds gestort. De noodzaak tot kinderopvang op sociaal medische gronden, de kosten die hieraan verbonden zijn en het feit dat er geen andere voorziening is, rechtvaardigen dat de gemeente de betrokken ouder ondersteuning biedt. Gekozen is voor een systematiek die overeenkomt met die van de Wet kinderopvang. Dit houdt in dat de ouder zelf de kinderopvang regelt, hiervoor een contract met een kindercentrum sluit, zelf de rekeningen betaalt en afhankelijk van het inkomen hiervoor een tegemoetkoming van de gemeente ontvangt.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
De begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening.
Hoofdstuk 2 Tegemoetkoming kosten kinderopvang op grond van de Wet kinderopvang
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wet kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wet Kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).
Omdat een tegemoetkoming voor de duur van 12 maanden wordt verstrekt (artikel 4.4) moet telkens opnieuw worden aangevraagd. Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college. Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen.
Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (artikel 5, eerst lid, Wet kinderopvang). Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een wettelijke doelgroep.
Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb.
De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met acht weken kan worden verlengd. Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten.
In het geval van een sociaal medische indicatie dient bij het bepalen van de beslistermijn rekening te worden gehouden met de tijd die gemoeid is met het uitbrengen van advies door een 'onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid'.
Artikel 5 Tegemoetkomingsgrondslag
Dit artikel sluit aan bij artikel 24 Wet kinderopvang.
Artikel 6 Ingangsdatum van de tegemoetkoming
Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming:.
De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt. - De periode van terugwerkende kracht in geval van kennelijke hardheid beperkt zich tot een jaar. Dit om te voorkomen dat tot in het oneindige een beroep kan worden gedaan op de tegemoetkoming uit het verleden. In de praktijk is de verwachting dat niet veel ouders zo'n lange periode wachten met het indienen van de aanvraag, ook gezien de hoogte van de kosten kinderopvang. De weging van de kennelijke hardheid is aan het college. De periode van 12 maanden sluit aan bij de gehanteerde periode bij de verlening van bijzondere bijstand. Tevens sluit het aan bij de mogelijkheid van de belastingdienst om de kinderopvangtoeslag tot 1 april van het jaar volgend op het jaar van opvang aan te vragen.
De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen.
Artikel 7 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
De tegemoetkoming wordt in principe voor 12 maanden verleend.
Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een re-iïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het re-iïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.
Artikel 8 De betaling van de tegemoetkoming
De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van betalen van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college kan zo’n voorschrift stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.
Artikel 9 Omvang van de kinderopvang
De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een wettelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.
Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de activiteiten conform artikel 6 Wet kinderopvang die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken.
Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. Het betreft hier doelgroepen niet zijnde medisch-geïndiceerden. In tegenstelling tot kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie op grond van artikel 12 hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.
Artikel 10 Inhoud van de beschikking
Van het bepaalde in het tweede lid kan gebruik worden gemaakt in situaties vergelijkbaar met artikel 57 WWB.
In artikel 22 van de Wet kinderopvang zijn de wettelijke doelgroepen gedefinieerd. In dit artikel worden de doelgroepen aangeduid die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming van de gemeente om arbeid en zorg te kunnen combineren. Daarbij dient het begrip ‘arbeid’ ruim te worden opgevat. Ook het volgen van een traject in het kader van arbeidsinschakeling of het volgen van scholing of een cursus vallen er onder.
Artikel 13 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming
De ouders zijn verplicht om op verzoek na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming her te beoordelen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen. In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen.
Artikel 14 Verrekening en terugvordering
Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. En de terugvordering wanneer de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wet kinderopvang (zie ook de toelichting bij artikel 16).
Hoofdstuk 3 Tegemoetkoming kosten kinderopvang sociaal medische indicatie op grond van bijzondere bijstand
In het geval van een sociaal medische indicatie dient een advies te worden ingewonnen bij een 'onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid'.Het college kan gebruik maken van een indicatieadvies van de GGD. Wanneer sprake is van begeleiding van de ouder(s) en/of het kind kan gebruik worden gemaakt van de doorverwijzing van een ander organisatie die beschikt over adequate deskundigheid. Niet zijnde een organisatie die belang heeft bij de verstrekking van de tegemoetkoming zoals een kindercentrum of gastouderbureau.
Artikel 16 Te verstrekken gegevens
Dit artikel spreekt voor zich.
Bij het bepalen van de beslistermijn dient rekening te worden gehouden met de tijd die gemoeid is met het uitbrengen van advies door een 'onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid'.
Artikel 18 Eigen bijdrage kosten kinderopvang
Bij het vaststellen van de hoogte van de draagkracht wordt aangesloten bij de tabel voor de tegemoetkoming in de kosten kinderopvang vastgesteld door het ministerie van OCW. Voor ouders met een inkomen tot 115% van de geldende bijstandsnorm zou dit een eigen bijdrage opleveren. Dit is in strijd met de reguliere rekenregels bijzondere bijstand vastgesteld door de gemeente Haarlem, door het toepassen van de reguliere rekenregels bijzondere bijstand geldt voor deze ouders geen eigen bijdrage.
Wanneer kinderen speciale zorg nodig hebben kan dat de kosten en dus de prijs voor de opvang verhogen. Om de benodigde zorg te garanderen kunnen deze extra kosten ook in aanmerking komen voor vergoeding . Hierbij worden de individuele omstandigheden meegewogen.
Artikel 19 Ingangsdatum van de bijzondere bijstand
Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de bijzondere bijstand. Er zijn drie ingangsdata mogelijk:
De periode van terugwerkende kracht in geval van kennelijke hardheid beperkt zich tot een jaar. Dit om te voorkomen dat tot in het oneindige een beroep kan worden gedaan op de bijzondere bijstand over het verleden. In de praktijk is de verwachting dat niet veel ouders zo'n lange periode wachten met het indienen van de aanvraag, ook gezien de hoogte van de kosten kinderopvang. De weging van de kennelijke hardheid is aan het college. De periode van 12 maanden sluit aan bij de gehanteerde periode bij de verlening van bijzondere bijstand.
Artikel 20 De periode waarvoor de bijzondere bijstand wordt verleend
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 21 De bevoorschotting van de kinderopvang
Artikel 22 Omvang van de kinderopvang
Artikel 23 Inhoud van de beschikking
Dit artikel spreekt voor zich. Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.
Van het bepaalde in het tweede lid kan gebruik worden gemaakt in situaties vergelijkbaar met artikel 57 WWB
Dit artikel bevat drie weigeringsgronden. De weigeringsgrond onder a geeft aan dat een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een vangnetvoorziening is. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, kunnen aanspraak doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak.
De weigeringsgrond onder b spreekt voor zich.
Dit artikel spreekt voor zich.
Deze verplichtingen staan in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang.
Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:
Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen.
Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming
In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Wanneer de tegemoetkoming is vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)
Als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang)
Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen. In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).
Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang. Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:
De hoogte van de bestuurlijke boete wordt geregeld in artikel 72, eerste lid, onderdeel c, Wet kinderopvang. Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid, Wet kinderopvang bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. In de artikelen 73 tot en met 76 Wet kinderopvang is geregeld in welke gevallen het college géén bestuurlijke boete mag opleggen.
De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 tot en met 84 van de Wet kinderopvang.