Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Haarlem

Verordening Bijstandsverordening WWB

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHaarlem
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Bijstandsverordening WWB
CiteertitelBijstandsverordening WWB
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpWet werk en bijstand, WWB, toeslagenverordening, bijstand, bijstandsnorm, gehuwdennorm

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet Werk en bijstand, art. 8, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200501-01-2012nieuwe regeling

08-09-2004

Stadskrant, 16-09-2004

153/2004

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Bijstandsverordening WWB

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de wet;

  • c.

    kamerbewoner: degene die op commerciële basis een kamer huurt en bewoont;

  • d.

    dakloze: degene zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Gemeentelijke basisadministratie.

Artikel 2 Reikwijdte

  • 1.

    De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2.

    De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3 Algemeen

De norm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

Artikel 4 Geen ander om de kosten te delen

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 3 bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    Voor de toepassing van dit artikel worden meerderjarige kinderen met studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of met een tegemoetkoming van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 5 Kamerbewoner

De toeslag als bedoeld in artikel 3 bedraagt 15 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die kamerbewoner is.

Artikel 6 Overige situaties

De toeslag als bedoeld in artikel 3 bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder op wie artikel 4 en 5 niet van toepassing is.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm of toeslag

Artikel 7 Delen van kosten

  • 1.

    De norm wordt verlaagd indien de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met één of meer anderen.

  • 3.

    Het tweede lid van artikel 4 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8 Verlaging vanwege de woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm:

  • a.

    indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn of;

  • b.

    indien een woning wordt bewoond waaraan geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn of;

  • c.

    indien belanghebbende dakloos is of;

  • d.

    indien belanghebbende in een pension verblijft.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Bijstandsverordening WWB.

Artikel 10 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

  • 2.

    De Bijstandsverordening (nummer 659 / 1 januari 1997, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit d.d. 11 december 1996, nr. 364/1996) wordt ingetrokken per 1 januari 2005.

Toelichting  

Algemene Toelichting

1. Norm, toeslagen en verlagingen

De verplichting tot het opstellen van een gemeentelijke verordening is opgenomen in de artikelen 8 en 30 van de Wet werk en bijstand. Hierin is aangegeven, dat de gemeenteraad bij verordening vaststelt voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria (de omvang van) de verhoging of verlaging wordt bepaald.

Hoofdstuk 3 van de Wet werk en bijstand kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van normen en toeslagen en verlagingen. Dit systeem is overgenomen uit de Algemene bijstandswet. Inhoudelijk zijn er geen wijzigingen opgenomen in de onderhavige bijstandsverordening ten opzichte van de verordening onder de Abw, behalve technische aanpassingen en aanpassingen naar aanleiding van jurisprudentie.

De normen zijn geregeld in paragraaf 3.2 (artikelen 20 tot en met 24 WWB).

In paragraaf 3.3 worden de toeslagen en verlagingen geregeld (artikelen 25 tot en met 29 WWB).

Norm

Voor personen van 21 jaar tot 65 jaar bestaan er drie normen (artikel 21 WWB) te weten:

  • a.

    gehuwden: 100 % van het wettelijk minimumloon (= gehuwdennorm)

  • b.

    alleenstaande ouders: 70 % van de gehuwdennorm

  • c.

    alleenstaanden: 50 % van de gehuwdennorm

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast de belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht worden gedeeld.

De toeslag bedraagt maximaal 20 procent van de gehuwdennorm, zodat de bijstand maximaal bedraagt voor:

  • ú

    Alleenstaande ouders: 90 % van de gehuwdennorm;

  • ú

    Alleenstaanden: 70 % van de gehuwdennorm.

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20 procent van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijk bestaanskosten. Haarlem hanteert toeslagen van 10, 15 en 20 procent van de gehuwdennorm.

Verlagingen

De WWB noemt de volgende verlagingen:

  • ú

    Verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten bij gehuwden (artikel 26 WWB);

  • ú

    Verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

  • ú

    Verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

  • ú

    Verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).

In Haarlem is ervoor gekozen enkel een verlaging op grond van artikel 26 en 27 WWB toe te passen. Een verlaging in verband met de woonsituatie kan samenlopen met de verlaging op de gehuwdennorm en de toeslagen.

2. De Bijstandsverordening WWB

In artikel 8 en artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria die verhoging of verlaging wordt bepaald. De Bijstandsverordening moet een categoriaal karakter hebben. Bij het afbakenen van categorieën is gekozen voor in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria (forfaitaire benadering).

Het is niet nodig om in de Bijstandsverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 eerste lid van de WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

3. Berekening toepasselijke bijstandsnorm

In de WWB is – in tegenstelling tot in de Abw – niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB. De bijstandsnorm voor personen van 21 jaar tot 65 jaar wordt als volgt berekend:

  • 1.

    Norm Keuzes: alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwden

  • 2a.

    Optellen toeslag op grond van het niet kunnen delen van kosten met een ander Keuzes: bij alleenstaande en alleenstaande ouder kan een toeslag worden verleend van 10 procent, 15 procent of 20 procent

  • 2b.

    Korten met verlaging op grond van het kunnen delen van kosten met een ander Keuzes: bij gehuwden kan een verlaging worden toegepast van 10 procent of 20 procent

  • 3.

    Korten met verlaging op grond van de woonsituatie Keuzes: er zijn drie situaties beschreven in de verordening op basis waarvan een verlaging van 10 procent kan worden toegepast

  • 4.

    Uitkomst: bijstandsnorm

4. Overgangsrecht

De bijstandsverordening onder de Abw is geldig tot en met 1 januari 2005. Bij deze verordening wordt die ingetrokken en vervangen door de onderhavige verordening. Overgangsrecht is niet nodig, omdat er geen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd. Bijstandsgerechtigden blijven dezelfde bijstandsnorm ontvangen (bij gelijkblijvende omstandigheden).

Artikelgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

Eerste lid

Er is voor gekozen om begrippen die zijn omschreven in de WWB niet afzonderlijk te definiëren in de bijstandsverordening. Het gaat hier om begrippen zoals alleenstaande, alleenstaande ouder, echtpaar, bijstandsnorm et cetera.

Als in de bijstandsverordening WWB wordt gesproken over ‘normen’ wordt gedoeld op de landelijk vastgestelde normen.

Als in de bijstandsverordening WWB wordt gesproken over ‘bijstandsnorm’ wordt gedoeld op de landelijk vastgestelde normen plus de gemeentelijke toeslag dan wel verlaging. Dit is conform de definiëring in de WWB (zie artikel 5 WWB).

Tweede lid

In de bijstandsverordening worden drie begrippen gebruikt die nadere uitleg behoeven:

Voor het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

Het begrip kamerbewoner wordt onderscheiden en gedefinieerd vanwege gemaakte keuzes in het verleden. Sinds 1 januari 1997 is in de toenmalige bijstandsverordening een onderscheid gemaakt tussen commerciële kamerbewoning en het inwonen bij familie of kostgangersituatie. Kamerbewoning leidt tot minder schaalvoordelen dan het inwonen bij familie / kostgangersituatie. Het gevolg hiervan is dat de toeslag voor een kamerbewoner hoger vastgesteld wordt dan de toeslag voor degenen die inwonen. Commerciële kamerbewoning wordt uitgesloten als er sprake is van huisgenoten (huisgenoot is degene die zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft als de huurder of eigenaar én die familie is van de huurder of eigenaar of van diens echtgenoot). Onder familie wordt verstaan (klein)kind, pleegkind, aangehuwd kind, de broer, zuster of (groot)ouder).

Het begrip dakloze is voor de duidelijkheid in de begripsomschrijving opgenomen, maar overeenkomstig gedefinieerd als in de WWB.

Artikel 2 Reikwijdte

Eerste lid

Hoewel de wettekst het mogelijk maakt ook categoriale verlagingen toe te passen op de norm van 18, 19 of 20 jarigen is dat in de bijstandsverordening niet opgenomen. De jongerennormen zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van de jongeren. In dergelijke gevallen zou als het ware ‘dubbel gekort’ worden als op basis van de bijstandsverordening de norm verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op de jongerennorm de uitvoering van de bijstandsverordening nodeloos ingewikkeld maken.

Voor 65-plussers worden de zogenoemde ‘ouderennormen’ gehanteerd.

Tweede lid

Dit lid, waarin de individualiseringsbevoegdheid van het college expliciet is opgenomen, volgt uit artikel 30 vierde lid van de wet. De gemeente behoudt de verantwoordelijkheid om de bijstandsnorm afwijkend vast te stellen als de individuele omstandigheden van betrokkene daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3 Algemene bepaling

Bij de vaststelling van de norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever ervan uitgegaan dat belanghebbende maximale schaalvoordelen geniet door kosten van het bestaan met anderen te delen. Pas als dit niet mogelijk is, wordt een toeslag verleend. De toeslag bedraagt minimaal 0 procent en maximaal 20 procent van de gehuwdennorm. Haarlem onderscheidt diverse situaties waarin 20, 15 of 10 procent van de gehuwdennorm wordt verleend.

In voorkomende gevallen moet worden beoordeeld of het redelijk is ervan uit te gaan dat kosten ook kunnen worden gedeeld. In principe wordt het kunnen delen van kosten redelijk geacht in alle situaties. Er komen echter situaties voor waarin dit niet redelijk is. Een voorbeeld hiervan is het meerderjarige kind dat (nog) bij de ouder inwoont. Formeel zal het meerderjarige kind eigen inkomsten hebben. Het kan voorkomen dat de ouder aangeeft dat dit niet het geval is. Dan zal onderzocht moeten worden óf het kind feitelijk inkomsten heeft (de algemene onderzoeksplicht van de gemeente). De bewijslast voor het aantonen van ‘geen inkomsten kind’ ligt bij de bijstandsgerechtigde ouder. Tegelijkertijd zal nagegaan moeten worden wat de reden is dat het inwonend kind geen inkomsten heeft en de wijze waarop dit kan veranderen in de nabije toekomst.

Als gevolg van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (nummer 03/3911 NABW) moet uit worden gegaan van de feitelijke situatie. In het voorbeeld van het inwonend meerderjarige kind van de alleenstaande, de alleenstaande ouder of gehuwden zonder inkomstenbron, kunnen de kosten feitelijk niet worden gedeeld. Er moet dan een toeslag worden verleend vanwege het niet kunnen delen van de kosten (of: er kan geen verlaging worden toegepast op de gehuwdennorm).

Artikel 4 Geen ander om de kosten te delen

Eerste lid

Indien vaststaat dat kosten in het geheel niet gedeeld kunnen worden met een ander, dient op grond van artikel 30 lid 2 WWB de toeslag te worden vastgesteld op het maximale bedrag, genoemd in artikel 25 lid 2 WWB (20 procent van de gehuwdennorm). Met andere woorden, zij die geheel zelfstandig wonen hebben recht op de maximale toeslag.

Tweede lid

In het tweede lid is bepaald dat thuiswonende meerderjarige kinderen die studeren niet beschouwd worden als iemand waarmee de ouder de kosten kan delen. Deze groep heeft een zodanig laag inkomen dat het niet reëel is om te spreken van schaalvoordelen of kostendeling.

Aangezien de groep niet in de bijstand begrepen is, is het aan de ouder om inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of dit lid van toepassing is.

Artikel 5 Kamerbewoner

Een kamerbewoner is degene die op commerciële basis een kamer huurt en bewoont. De commerciële basis kan blijken uit bijvoorbeeld een huurovereenkomst en betalingsbewijzen van de huur. Een commerciële relatie tussen huisgenoten is uitgesloten.

De kamerbewoner heeft minder schaalvoordelen dan degene die bijvoorbeeld bij zijn ouders inwoont, doordat de kamerbewoner een (commerciële) huurprijs moet betalen en ook andere kosten minder makkelijk zal kunnen delen met een ander. Dat is dan ook de reden om aan kamerbewoners een toeslag van 15 procent te verlenen.

Artikel 6 Overige situaties

In het geval de artikelen 4 en 5 niet van toepassing zijn, wordt een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm verleend. Het zal in deze situaties veelal gaan om woningdeling door huisgenoten of kostgangers. De schaalvoordelen in deze situaties zijn groter dan in het geval van kamerbewoning (artikel 5), waardoor een lagere toeslag gerechtvaardigd is.

Voorbeeld

Vader en zijn 24-jarige zoon hebben hun hoofdverblijf op hetzelfde adres. Vader is huurder van de woning. Beiden ontvangen een bijstand. Op het adres staan geen andere mensen ingeschreven. Hoeveel bedraagt ieders uitkering?

De bijstandsnorm van vader bedraagt 60 procent van de gehuwdennorm. De bijstandsnorm is als volgt opgebouwd:

Vader is alleenstaand en ontvangt een alleenstaandenorm: 50 procent

Er woont een meerderjarig kind in zijn woning. Het kind studeert niet. De vader is geen kamerbewoner. De toeslag voor de vader bedraagt dan: 10 procent (op grond van artikel 6 van de Bijstandsverordening)

De bijstandsnorm van de 24-jarige zoon bedraagt ook 60 procent van de gehuwdennorm. Zijn uitkering is als volgt opgebouwd:

Hij is alleenstaand en ontvangt dus een alleenstaandenorm: 50 procent

Hij woont bij zijn vader in. Dit is geen kamerbewoning op commerciële basis. De zoon valt dus niet onder het begrip kamerbewoner. De toeslag voor de zoon bedraagt dan: 10 procent (op grond van artikel 6 van de Bijstandsverordening)

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm of toeslag

Artikel 7 Delen van kosten

Eerste lid en tweede lid

Ook gehuwden kunnen schaalvoordelen genieten aangezien zij de kosten van het bestaan kunnen delen, omdat zij de door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, gas, water en licht zijn lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de verlaging als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10 procent van de gehuwdennorm. De norm voor gehuwden wordt hiermee verlaagd.

Ook hier geldt dat in voorkomende gevallen beoordeeld moet worden of het redelijk is ervan uit te gaan dat kosten kunnen worden gedeeld (zie de toelichting bij artikel 3).

Derde lid

Hier staat evenals in het tweede lid van artikel 4 de uitzondering die geldt wanneer de ‘ander’ een thuiswonend kind is met studiefinanciering.

Artikel 8 Verlagingen van de bijstandsnorm vanwege de woonsituatie

De WWB biedt de mogelijkheid om de bijstandsnorm te verlagen als iemand lagere algemene noodzakelijke kosten heeft als gevolg van zijn woonsituatie (artikel 27 WWB). In drie situaties wordt de bijstandsnorm voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden verlaagd. De verlaging bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm. Het gaat om de volgende situaties:

  • a.

    de situatie waarin een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten is verbonden. Voorbeeld Vrouw woont met drie kinderen in zelfstandige woning. De ex-echtgenoot betaalt (vooralsnog) de huur van de woning. Wat is de bijstandsnorm van de vrouw? De vrouw ontvangt een norm naar de hoogte van een ‘alleenstaande ouder’. De toeslag bedraagt 20 %: zij kan de kosten immers met niemand anders delen. Op de bijstandsnorm van 90 % van de gehuwdennorm vindt echter een verlaging van 10 % plaats omdat zij lagere algemene noodzakelijke kosten heeft als gevolg van haar woonsituatie (ex-echtgenoot betaalt de huur). De vrouw ontvangt een bijstandsnorm ter hoogte van 80 % van de gehuwdennorm.

  • b.

    de situatie waarin een woning wordt bewoond waaraan geen kosten van huur of hypotheeklasten zijn verbonden. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij bewoning van een woning waaraan geen kosten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers.

Voor bepaling van de kosten van huur of hypotheeklasten wordt aangesloten bij de regels over de woonkostentoeslag. De kosten die meegenomen worden in de berekening van de woonkostentoeslag vallen onder het begrip ‘kosten van huur of hypotheeklasten’.

  • c.

    de situatie waarin betrokkene tot de groep daklozen behoort. Daklozen houden in de regel geen woning aan. Een dakloze wordt wel geconfronteerd met de hogere kosten van het op straat leven, zoals bijvoorbeeld de kosten van nachtopvang en van het aanhouden van een briefadres.

  • d.

    de situatie waarin betrokkene in een pension verblijft. Het verblijf in een pension is (in principe) een tijdelijk verblijf. Verondersteld wordt dat deze woonsituatie minder kosten met zich meebrengt dan de bewoning van een zelfstandige woonruimte. Hier is onder andere rekening gehouden met weinig tot geen afschrijfkosten van bijvoorbeeld keukenapparatuur. Pensionbewoners ontvangen na aftrek van alle pensionkosten een uitkering ter hoogte van 2/3 van het zak- en kleedgeld.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 9 Citeertitel

Voor de citeertitel is aansluiting gezocht bij het gangbare spraakgebruik: de Bijstandsverordening WWB.

Artikel 10 Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking met ingang van de datum van 1 januari 2005. Per die datum wordt de Bijstandsverordening (nummer 659 / 1 januari 1997) ingetrokken.