Organisatie | Dongen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening vestiging kinderopvang gemeente Dongen 2002 |
Citeertitel | Verordening vestiging kinderopvang gemeente Dongen 2002 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-03-2002 | Nieuwe regeling | 31-01-2002 Gemeentelijke informatiekrant van, 07-03-2002 | Onbekend |
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen.
In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regels wordt verstaan onder:
burgemeester en wethouders: burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen;
kinderopvang: het in georganiseerd verband tegen vergoeding bieden van verzorging en opvoeding aan kinderen van 0 jaar tot en met einde basisschoolleeftijd door anderen dan de eigen ouders, pleeg of stiefouders op uren dat ouders/verzorgers hiervoor niet beschikbaar zijn.
Een peuterspeelzaal, d.w.z. een kindercentrum uitsluitend voor kinderen vanaf 2 jaar tot het moment waarop zij basisonderwijs kunnen volgen, met een maximale verblijfsduur van 3,5 uur per dag, valt in deze verordening niet onder kinderopvang;
kindercentrum: kinderopvang in een ruimtelijke voorziening buiten een gezinssituatie, alsmede kinderopvang binnen een gezinssituatie indien de opvang betrekking heeft op meer dan vier kinderen gelijktijdig;
kinderdagverblijf: een kindercentrum waar één of meer van de navolgende vormen van kinderopvang plaatsvinden:
heleofhalve dagopvang: opvang gedurende de dag voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar;
24uurs opvang: opvang zowel overdag als 's avonds en/of 's nachts voor kinderen in de leeftijd van 0 tot en met 12 jaar.
buitenschools kinderverblijf: een kindercentrum voor schoolgaande kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 12 jaar voor en na schooltijd en gedurende de vakanties.
gastouderopvang: kinderopvang in een gezinssituatie die tot stand komt door middel van een gastouderbureau en die betrekking heeft op gelijktijdig ten hoogste vier kinderen;
gastouderbureau: een organisatie die de bemiddeling van gastouderopvang tussen gastouders en ouders/verzorgers regelt;
gastouder: een persoon die gastouderopvang biedt;
1. ain een kindercentrum werkzame persoon die werkzaamheden verricht, opgenomen in de voor kinderopvang geldende CAO, en die over de voor die werkzaamheden benodigde opleiding beschikt;
1. b in een kindercentrum werkzame persoon van minimaal 18 jaar oud die de beroepsbegeleidende leerweg volgt, onder de voorwaarden dat het kindercentrum een erkend leerwerkbedrijf is, beschikt over een scholings- en loopbaanbeleid en de betreffende persoon op een adequate manier begeleidt;
2. in een gastouderbureau werkzame persoon, belast met de bemiddeling van gastouderopvang, die voor zijn werkzaamheden de op grond van de voor de kinderopvang geldende CAO benodigde opleiding heeft.
houder: een natuurlijke of rechtspersoon die een kindercentrum of gastouderbureau in stand houdt;
NEN: door de Stichting Nederlands NormalisatieInstituut vastgestelde norm;
Begeleider: de in een kindercentrum werkzame persoon die anders dan als functionaris belast is met het bieden van verzorging en opvoeding aan kinderen.
In afwijking van het bepaalde in artikel 6 nemen burgemeester en wethouders, voor zover de aanhouding bedoeld in het eerste lid langer duurt dan de in artikel 6 gestelde termijnen, de beslissing op een aanvraag om vergunning of een verzoek tot ontheffing zo spoedig mogelijk na afloop van de in artikel 6 bedoelde termijnen.
Artikel 8 Duur van de vergunning of ontheffing.
De vergunning of ontheffing wordt verleend voor maximaal vijf jaar.
Paragraaf 1 Regels voor alle vormen van kinderopvang.
Artikel 12 Invloed van functionarissen en gastouders en begeleiders op het beleid van de houder.
De houder zorgt ervoor dat de invloed van functionarissen en gastouders en begeleiders op het beleid van de houder gewaarborgd is.
Artikel 13 Informatie aan ouders/verzorgers.
De houder van een kindercentrum of een gastouderbureau informeert de ouders/verzorgers voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst schriftelijk over:
Paragraaf 2 Specifieke regels voor Kindercentra
Artikel 17 Voorkoming verspreiding infectieziekten.
Het is aan de houder, dan wel aan degene die met de dagelijkse leiding is belast, verboden:
enig persoon tot het kindercentrum of tot enige daarmee in verbinding staande lokaliteit toe te laten of daarin te vertoeven, wanneer, volgens of vanwege de directeur van de GGD, daarmee het gevaar van overbrenging van een infectieziekte, zoals genoemd in de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken, aanwezig is;
HOOFDSTUK 3 STRAF, OVERGANGS EN SLOTBEPALINGEN
Overtreding van artikel 2 en 9 en van de kwaliteitsregels in hoofdstuk 2 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 20 Toezicht en opsporing.
De opsporing van de in artikel 19 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met het toezicht op de naleving van deze verordening zijn belast, voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.
Burgemeester en wethouders controleren ten minste een maal per jaar de houders op naleving van de verordening.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de Verordening kinderopvang gemeente Dongen 1997 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.
In deze verordening zijn de in het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang geformuleerde minimumeisen overgenomen, opdat alle eisen die gesteld worden aan kindercentra en bureaus voor gastouderopvang in de gemeentelijke verordening terug te vinden zijn. Het is dan niet nodig tevens de AMvB zelf te raadplegen bij het aanvragen of verlenen van een vergunning.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen.
De begrippen onder f, g, h, j en k zijn overgenomen uit het Tijdelijk besluit kwaliteitsregelskinderopvang. De begrippen onder b, c en i zijn in een iets gewijzigde vorm overgenomen.
Toegevoegd zijn de begrippen onder a, d, e en l.
Dit artikel geeft de omschrijving van kinderopvang waarop deze verordening van toepassing is.
Peuterspeelzalen vallen niet onder het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang en derhalve ook niet onder de definitie van deze verordening.
De verordening is alleen van toepassing op georganiseerde kinderopvang: formeel geregelde kinderopvang waarop een natuurlijke of privaatrechtelijke rechtspersoon kan worden aangesproken. Het gaat om de opvang van kinderen gedurende werk of studietijden van volwassenen.
Uiteraard kunnen kinderen ook om andere redenen dan werk of studie in een voorziening voor kinderopvang of bij een gastouder verblijven. Tot de kinderopvang behoren de nader omschreven voorzieningen kindercentrum (1 c) en gastouderopvang (1 f). Tot de kindercentra worden gerekend: het kinderdagverblijf (l d) en het buitenschoolse kinderverblijf (1 e).
Bijna altijd zal het gaan om kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst. Opvang die door ouders zelf op informele basis wordt geregeld, bijvoorbeeld door oppas in huis te nemen of de kinderen bij de buren, familie of andere personen onder te brengen, valt niet onder de verordening. Wanneer dit echter op zodanige wijze zou gebeuren dat tegelijkertijd vijf of meer kinderen uit andere huishoudens worden opgevangen, valt de opvang wel onder de verordening. De plaats van opvang is in dat geval een kindercentrum. Babysitcentrales vallen niet onder de verordening.
Voorzieningen die evenmin onder de verordening vallen zijn bijvoorbeeld een gezinsvervangend tehuis, een medisch kleuterdagverblijf en lokaliteiten waarin aan bezoekers van gebouwen of inrichtingen gelegenheid wordt geboden kinderen voor de duur van het bezoek te doen verblijven. Bij dit laatste kan gedacht worden aan opvang bij kerken, warenhuizen en ontspanningsgelegenheden, vanwege de korte duur van het verblijf.
Onder een kindercentrum vallen heleenhalve dagopvang, 24uursopvang, en buitenschoolse opvang. De opvang vindt meestal in daarvoor speciaal ingerichte ruimten plaats. Aan de definitie is daarom ten opzichte van het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang toegevoegd: "in een ruimtelijke voorziening".
Gastouderopvang onderscheidt zich op drie gronden van andere vormen van kinderopvang. Ten eerste het aantal kinderen dat tegelijkertijd wordt opgevangen. Dat zijn er maximaal vier (exclusief de eigen kinderen van de gastouder). Ten tweede wordt het onderscheid bepaald door de omstandigheid of de opvang in een thuissituatie plaatsvindt: ofwel bij gastouders thuis, ofwel bij de eigen ouders. Ten derde is bepalend dat de opvang tot stand gekomen is via de bemiddeling van een gastouderbureau.
Voor een gastouderbureau moet een vergunning worden aangevraagd (zie
Gastouderbureau is daarbij gedefinieerd als een instantie die de bemiddeling tussen vraag en gastouders regelt. De bij het bureau aangesloten gastouders hoeven dus zelf géén vergunning aan te vragen! Ook gastouders die niet van de diensten van een gastouderbureau gebruik maken, hoeven geen vergunning te hebben. Als zij tegelijkertijd meer dan vier kinderen opvangen, exclusief de eigen kinderen, is wel een vergunning verplicht. Dan is er namelijk sprake van een kindercentrum.
Een gastouderbureau kan in principe ook andere service verlenen, zoals bevorderen van de deskundigheid van gastouders, zorg dragen voor verdeling van ouderbijdragen en distribueren van attributen, zoals speelgoed en meubilair. In de praktijk gebeurt dit ook meestal. De inhoudelijke begeleiding van de gastouders is een inherente taak van het gastouderbureau. Het is immers verantwoordelijk voor de kwaliteit van de kinderopvang.
De definitie uit het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang is aangescherpt. Functionarissen onderscheiden zich van begeleiders doordat zij voldoen aan bepaalde opleidingseisen. De meeste functionarissen zullen een arbeidsovereenkomst hebben op grond van de CAOwelzijn.
Daarin is aangegeven welk opleidingsniveau bij een bepaalde functie behoort. Door de aanscherping van de definitie behoren stagiaires en personen met een Melkertbaan niet tot de functionarissen, maar tot de begeleiders.
In onderdeel b van het artikel wordt een uitzondering gemaakt op de algemene regel dat functionarissen aan de opleidingseisen moeten voldoen. Ook de in een kindercentrum werkzame persoon die de beroepsbegeleidende leerweg volgt ( en dus nog niet over een afgeronde opleiding beschikt), kan gezien worden als een functionaris in de zin van deze verordening. Dit kan echter alleen indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Voorwaarden met betrekking tot de structuur van de instelling voor kinderopvang:
het kindercentrum beschikt over een scholings- en loopbaanbeleid waarin de opleidingsplaatsen zijn aangegeven en heeft inzichtelijk wie op welke positie een opleidingsplaats bezet, wie vanuit welke functie als praktijkopleider en wie als opleidingsbegeleider fungeert. Onder praktijkopleider wordt verstaan degene die met succes de OVDB-opleiding tot praktijkopleider heeft gevolgd of voornemens is hier binnen een half jaar mee starten. De opleidingsbegeleider is degene die de leerling vanuit de onderwijsinstelling begeleidt;
er is sprake van adequate begeleiding van de BBL-leerling. Het kindercentrum draagt er zorg voor dat de BBL-leerling altijd tezamen met een functionaris wordt ingezet, die na een afgeronde opleiding ten minste twee jaar ervaring heeft als gekwalificeerd groepsleider. Deze functionaris is in de groep aanwezig als de leerling in de groep werkt en heeft tijd ter beschikking voor reflectie een rapportage met en over de leerling in het kader van de opleiding, naast de eigen taken als functionaris in en buiten de groep.
Voorwaarden met betrekking tot de BBL-leerling:
voorop staat dat de BBL-leerling slechts beperkt mag worden ingezet, aangezien de leerling nog in opleiding is. De formatieve inzetbaarheid, zowel qua tijd als verantwoordelijkheid, hangt af van de ontwikkeling van de leerling in kwestie en van de begeleiding die hij ontvangt. De formatieve inzetbaarheid wordt (van 0-100%) bepaald op grond van een advies van de praktijkopleider en de opleidingsbegeleider. De BBL-leerling die (gedeeltelijk) formatief wordt ingezet, is ten minste 18 jaar oud.
In een kindercentrum of gastouderbureau kunnen ook personen werkzaam zijn die niet direct betrokken zijn bij de verzorging en opvoeding van kinderen. Te denken valt aan functies in de administratie, het beheer of stafactiviteiten. Deze personen behoren niet tot de functionarissen in de zin van deze verordening.
Tot de begeleiders worden gerekend vrijwilligers, stagiaires of ouders die bij de begeleiding van de kinderen worden ingezet. Ook personen met een Melkertbaan worden tot de begeleiders gerekend. Hun arbeidsovereenkomst is weliswaar gebaseerd op de CAOwelzijn. Zij hoeven echter niet te voldoen aan de daarin opgenomen opleidingseisen.
De begeleiders tellen niet mee bij het bepalen van de groepsgrootte overeenkomstig artikel 15 van deze verordening.
Op grond van het eerste lid is een ieder die één of meer van de onder artikel 1 onder c of g genoemde voorzieningen houdt, verplicht hiervoor bij burgemeester en wethouders een vergunning aan te vragen. Deze verplichting geldt zowel voor de houders van voorzieningen voor kinderopvang die door de gemeente worden gesubsidieerd als voor de houders van niet door de gemeente gesubsidieerde voorzieningen. De in de verordening opgenomen eisen zijn minimumeisen. Het staat de houder uiteraard vrij hogere kwaliteitseisen te hanteren.
Op basis van het tweede lid dienen ook houders van al dan niet door de gemeente gesubsidieerde gastouderbureaus een vergunning aan te vragen. De gastouders zelf zijn niet vergunningplichtig. Dit betekent dat het gastouderbureau verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de bemiddelde gastouderopvang.
Afdeling 4.1.1. Awb regelt de aanvraag van beschikkingen. Art. 4:1 Awb bepaalt dat de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (in deze verordening het college van burgemeester en wethouders).
Voordat de gemeente kan besluiten de gevraagde vergunning te verlenen, zal ze moeten onderzoeken of de houder aan alle gestelde kwaliteitseisen voldoet. Het afleggen van een bezoek ter plaatse vormt een belangrijk onderdeel van het onderzoek.
De houder van het kindercentrum of gastouderbureau zal bij zijn aanvraag om de vergunning de gegevens moeten verstrekken die de gemeente nodig heeft om te kunnen beoordelen of aan de gestelde kwaliteitseisen wordt voldaan.
Het is zowel voor het bestuursorgaan als voor de aanvrager praktisch om gebruik te maken van standaard aanvraagformulieren. Art. 4:4 Awb geeft het bestuursorgaan daarom de bevoegdheid om het gebruik van formulieren vast te stellen voor het indienen van de aanvraag en het verstrekken van gegevens.
Gelet op de omvang en de aard van de benodigde gegevens verdient het aanbeveling standaardformulieren te gebruiken, die de vergunningaanvrager moet indienen. Daarbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds formulieren voor de kindercentra en anderzijds formulieren voor een gastouderbureau.
Voor de vergunningaanvraag voor het houden van een kindercentrum zijn in ieder geval de volgende gegevens van belang (voor zover voorradig op het moment van aanvraag):
Bij de aanvraag voor een vergunning voor het houden van gastouderbureaus zijn in ieder geval de volgende gegevens relevant (voor zover voorradig op het moment van aanvraag):
Op grond van art. 166 van de Gemeentewet kan de raad burgemeester en wethouders machtigen de uitvoering van een of meer bepalingen van een raadsbesluit naar door de raad te stellen regelen, op te dragen aan door de raad of, krachtens machtiging door de raad, door burgemeester en wethouders aan te wijzen gemeenteambtenaren.
In deze verordening is geen delegatiebepaling opgenomen. In veel gemeenten zal een dergelijke bepaling immers niet nodig zijn omdat de omvang van de gemeente dat niet vereist.
In deze gemeenten zullen burgemeester en wethouders de beslissingen zelf kunnen nemen.
Verklaring in plaats van vergunning.
In de verordening is gekozen voor een vergunningsstelsel. Het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang laat echter ook toe dat gekozen wordt voor een stelsel waarbij de gemeente aan de houder van een kindercentrum of gastouderbureau een verklaring verstrekt, waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de in de gemeentelijke verordening gestelde kwaliteitseisen (artikel 5 Besluit).
Als gekozen wordt voor het stelsel van verklaringen, kan de volgende bepaling worden gebruikt:
Wat betreft de rechtsgevolgen zijn er geen verschillen tussen het verlenen van een vergunning en het afgeven van een verklaring. Beide verschaffen het recht aan de houder om een kindercentrum/gastouderbureau op te zetten of te houden.
Artikel 3 Weigering en ontheffing.
In het eerste lid wordt aangegeven dat burgemeester en wethouders uiteraard de vergunning weigeren als niet wordt voldaan aan de voor een vergunning noodzakelijke voorschriften. Art. 4:5, eerste en derde lid Awb, geeft de regeling met betrekking tot het aanvullen van ontbrekende gegevens.
De bepaling in het tweede lid is opgenomen om in bijzondere omstandigheden toch een vergunning te kunnen afgeven. Het verlenen van een ontheffing is echter niet mogelijk voor de kwaliteitsvoorschriften die overgenomen zijn uit het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang (afgezien van een overgangstermijn van een jaar na de vaststelling van de gemeentelijke verordening; zie artikel 22).
Artikel 4 Voorschriften en beperkingen.
Dit artikel is overgenomen uit de modelAPV (art. 1.9). Door aan een vergunning/ontheffing voorschriften en beperkingen te verbinden kan de gewenste rechtstoestand op de concrete situatie worden toegesneden.
In literatuur en jurisprudentie wordt algemeen het standpunt gehuldigd dat de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften in beginsel aanwezig is in die gevallen waarin het al dan niet verlenen van die vergunning of ontheffing ter vrije beslissing staat van het beschikkende orgaan. Het verdient echter aanbeveling uit oogpunt van duidelijkheid en om elke twijfel uit te sluiten, om deze bevoegdheid uitdrukkelijk vast te leggen in de regeling ter uitvoering waarvan de vergunning/ontheffing wordt verleend. Daarbij dient tevens te worden aangegeven dat die voorschriften uitsluitend mogen strekken ter bescherming van de belangen in verband waarmee het vereiste van vergunning/ontheffing is gesteld.
Artikel 5 Behandeling aanvragen.
Afdeling 3.4 Awb bevat de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Deze procedure ziet er als volgt uit:
De aanvraag of de ontwerpvergunning wordt met de daarop betrekking hebbende stukken voor alle belanghebbenden ter inzage gelegd voor een periode van ten minste vier weken.
Er wordt kennisgeving gedaan van de terinzagelegging in een of meer dag, nieuws, of huisaanhuisbladen, dan wel op andere geschikte wijze. Het bestuursorgaan stelt de aanvrager van de vergunning op de hoogte van toepassing van het geregelde in afdeling 3.4.
Belanghebbenden kunnen hun zienswijze over de aanvraag of ontwerpvergunning schriftelijk of mondeling naar voren brengen.
In het tweede lid van art. 5 van de verordening is bepaald dat een ieder zijn zienswijze over de aanvraag naar voren kan brengen.
-Nadat de periode van het naar voren brengen van de zienswijzen is verstreken, dient het bestuursorgaan de aanvrager van de vergunning in de gelegenheid te stellen op de zienswijzen te reageren.
Wanneer de uitgebreide voorbereidingsprocedure niet van toepassing wordt verklaard, geldt de "gewone" voorbereidingsprocedure. In dat geval kunnen burgemeester en wethouders de uitgebreide voorbereidingsprodure overigens in concrete gevallen van toepassing verklaren (art 3: 10 Awb).
Op grond van art. 3:13, eerste lid Awb, kunnen belanghebbenden hun zienswijze over de aanvraag naar voren brengen.
In het tweede lid van art. 5 is gebruik gemaakt van de bevoegdheid van art. 3:13, tweede lid om, bij wettelijk voorschrift te bepalen dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar voren te brengen.
Het uitgangspunt van de Awb is dat in het wettelijk voorschrift waaronder ook een gemeentelijke verordening moet worden begrepen de termijn wordt aangegeven waarbinnen een beschikking dient te worden gegeven (art. 4:13 Awb).
De termijnen zijn overgenomen uit art. 1.4 van de modelAPV. Omdat de uitgebreide voorbereidingsprocedure ten minste vier weken duurt, kan overwogen worden de beslistermijn langer
te maken (bijvoorbeeld 12 weken); in deze verordening is hiervoor echter niet gekozen.
Het eerste lid bevat een zogenaamde "coördinatiebepaling". Het schrijft voor dat de houder een bouwvergunning verleend wordt. Dat betekent dat het gebouw waarin het kindercentrum gevestigd wordt, voldoet aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit, de gemeentelijke bouwverordening, het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. Bovendien wordt de bouwvergunning geweigerd indien een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd (zie artikel 44 van de Woningwet). In het Bouwbesluit en de bouwverordening zijn onder meer voorschriften op het gebied van de veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid opgenomen. Kindercentra vallen onder de "niet tot bewoning bestemde gebouwen". Voor de woningen van (gast-)ouders gelden de normale eisen die op grond van het Bouwbesluit en de bouwverordening aan woningen worden gesteld.
Overigens is voor de meeste kindercentra niet alleen een bouwvergunning vereist, maar ook een gebruiksvergunning (artikel 6. 1. 1 van de Modelbouwverordening 1992). Een gebruiksvergunning is namelijk noodzakelijk voor het in gebruik hebben of houden van een bouwwerk waarin aan meer dan tien kinderen jonger dan twaalf jaar dagverblijf zal worden verschaft.
De gebruiksvergunning is gericht op het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand. Burgemeester en wethouders kunnen aan de gebruiksvergunning voorwaarden stellen aan onder meer:
brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen;
brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan;
het maximaal toelaatbare aantal personen in een ruimte van een gebouw of in een gebouw;
de plaats van, het aantal en het type draagbare blustoestellen.
Het verdient aanbeveling dat de gemeente zorg draagt voor het afstemmen van de procedures ter verkrijging van de vergunningen die de aanvrager nodig heeft. Dan hoeft deze zich slechts bij één loket te vervoegen.
Het tweede lid is in beginsel niet in overeenstemming met art. 4:13 Awb, dat voorschrijft dat beschikkingen binnen de bij wettelijk voorschrift (i.c. gemeentelijke verordening) bepaalde termijn moeten worden gegeven. Er is voor gekozen deze bepaling in de verordening op te nemen, omdat het in het belang is van alle belanghebbenden dat een vergunning op grond van de verordening pas wordt afgegeven, wanneer er een beslissing is genomen over de verlening van de bouwvergunning.
Artikel 8 Duur van de vergunning of ontheffing.
Gekozen is voor een termijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de maximale werkingsduur van artikel 20 van de Welzijnswet en het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang, op grond waarvan gemeenten de verplichting hebben kwaliteitsvoorschriften voor kinderopvang te stellen. Deze verplichting vervalt van rechtswege uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Tijdelijke besluit kwaliteitsregels. Wanneer het landelijke kwaliteitssysteem bedoeld in artikel 7, vierde lid van de Welzijnswet op een eerder tijdstip functioneert, vervalt artikel 20 van de Welzijnswet (en dus de gemeentelijke verordeningsverplichting) op dat eerdere tijdstip.
Artikel 9 Verplichtingen van de houder.
Het eerste lid voorkomt dat onduidelijkheid ontstaat over de persoon van de houder en de omstandigheden waaronder de vergunning is verleend. Bij het verstrekken van gegevens dient vanzelfsprekend de bescherming van de privacy van personen te zijn gewaarborgd.
Artikel 10 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing.
De tekst van het eerste lid is overgenomen uit artikel 1.11 van de modelAPV van de VNG.
Het eerste lid, sub d, beoogt te voorkomen dat vergunningen ongebruikt worden gelaten. Men mag ervan uitgaan dat de houder binnen een jaar na het verlenen van de vergunning van start kan gaan met het kindercentrum/gastouderbureau.
Het tweede lid omschrijft een bijzondere sluitingsbevoegdheid. Daarnaast zijn burgemeester en wethouders bevoegd bestuursdwang uit te oefenen krachtens artikel 125 van de Gemeentewet.
Voordat zij daartoe laten overgaan, dient de houder schriftelijk te worden gewaarschuwd. Een voorbeeld van een dringende omstandigheid die niet uit de verordening voortvloeit, maar toch het belang van de kinderen kan schaden, is een disfunctionerend management van een kindercentrum.
Als bij inspectie wordt geconstateerd dat de houder van een kindercentrum of gastouderbureau niet meer aan de eisen voldoet, zal niet in alle gevallen directe intrekking van de vergunning voor de hand liggen. Vaak zal de gemeente met de houder afspraken maken over te nemen maatregelen en de termijn waarbinnen deze getroffen moeten zijn.
Paragraaf l Regels voor alle vormen van kinderopvang.
Het eerste lid vloeit voort uit artikel 2, eerste lid, onderdeel a van het Tijdelijk besluit. Deze voorschriften worden nader geconcretiseerd in nadere regels.
In het tweede lid wordt de delegatiebevoegdheid van de gemeenteraad aan burgemeester en wethouders geregeld, voor wat betreft de uitwerking van voorschriften voor kindercentra. Een gemeente kan ervoor kiezen alle regels in de verordening zelf op te nemen of de details over te laten aan burgemeester en wethouders. In deze verordening is ervoor gekozen een aantal voorschriften in nadere regels op te nemen.
Een soortgelijke systematiek kan gehanteerd worden voor gastouderopvang.
De in de nadere regels opgenomen voorschriften betreffen alleen onderdeel b (de inrichting, hyginische toestand en veiligheid van het kindercentrum), onderdeel c (de aan functionarissen en begeleiders te stellen gezondheidseisen) en onderdeel d (de aanwezigheid van gegevens) van dit artikel 11. Onderdeel b biedt basis voor uitwerking van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang. Ook eventuele andere regels kunnen worden opgenomen in de nadere regels. Daarom zijn de onderdelen a, c, en d van artikel 11 opgenomen. Deze worden niet genoemd in het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang.
Wat betreft de eisen aan de inrichting, hygiënische toestand en veiligheid van het kindercentrum gaat het om gebruikseisen. Deze vormen een aanvulling op hetgeen bij of krachtens de Woningwet geregeld is. Behalve in de Woningwet zelf zijn dergelijke eisen in het Bouwbesluit en in de gemeentelijke bouwverordening opgenomen.
Artikel 12 Invloed van functionarissen en gastouders op het beleid van de houder.
De formulering van dit artikel is overgenomen uit het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang (artikel 2, lid 1, onderdeel b, en artikel 3, onderdeel b). In de AMvB is de volgende toelichting opgenomen:
"Waarborging van de invloed van functionarissen en van personen die functionarissen ondersteunen bij de verzorging en opvoeding wordt van belang geacht voor het tot stand brengen van een goede interne kwaliteitszorg. Daarbij is essentieel dat de niveaus betrokken bij de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen de organisatie vanuit de eigen positie en deskundigheid inbreng leveren en mede vormgeven aan de door externe en/of interne omstandigheden noodzakelijkerwijs onafgebroken bijstelling van beleid en bedrijfsvoering. Op deze wijze kan een optimale wisselwerking tussen aanbod en vraag gewaarborgd worden".
Overigens is voor de functionarissen in de CAOwelzijn en in de Wet op de ondernemingsraden de medezeggenschap van de werknemers op het beleid van de werkgever geregeld.
Artikel 13 Informatie aan ouders/verzorgers.
Dit artikel is gelijk aan artikel 4 van het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang. Uit de AMvB is ook de navolgende toelichting overgenomen.
"Een goede informatie aan de ouders/verzorgers van de kinderen die gebruik maken van een kindercentrum of gastouderopvang is één van de instrumenten die kwaliteitsbevorderend werken. In dit artikel wordt gesteld dat in de gemeentelijke verordening de eis wordt opgenomen van een schriftelijke informatieplicht over een aantal essentiële onderwerpen door de houder van een kindercentrum of gastouderbureau.
Een (pedagogisch) beleidsplan kan daarvoor een goede basis vormen. In een dergelijk plan kunnen onder meer worden opgenomen de pedagogische doelstellingen, de inzet van personeel na opening en vóór sluiting van het kindercentrum en in bijzondere omstandigheden, de wijze van groepsvorming en groepsindeling, de dagindeling en de wijze waarop met de kinderen wordt omgegaan en het contact met de ouders wordt onderhouden. Verder kan gedacht worden aan het vermelden van openingstijden, de verschillende opvangarrangementen, zoals hele of halvedagopvang, en de regelingen tijdens vakanties en bij ziekte van functionarissen. Gastouderbureaus kunnen op overeenkomstige wijze een (pedagogisch) beleidsplan opstellen met belangrijke aspecten betreffende de gastouderopvang.
Recent is het voorstel van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen aangenomen door de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel is ook van toepassing op kinderopvang die uit collectieve middelen wordt gefinancierd. De wet verplicht zorgaanbieders voor elke instelling een cliëntenraad in te stellen en legt vast wat de bevoegdheden van de cliëntenraad zijn.
Belangrijk is bijvoorbeeld het instemmingsrecht dat de cliëntenraad heeft met betrekking tot klachtenprocedure en kwaliteitsborgingssysteem. Het is uiteraard van belang dat ook in nietgesubsidieerde kinderopvang de medezeggenschap van cliënten zorgvuldig en inzichtelijk is geregeld. Daarbij verdient aansluiting bij de wettelijke verplichtingen voor gesubsidieerde kinderopvang aanbeveling."
In aanvulling op het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang moet het volgende vermeld worden. De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen is wel door de Eerste Kamer behandeld, maar niet vastgesteld. Deze wet zal ook op kindercentra van toepassing zijn, zij het alleen op gesubsidieerde kindercentra. Met het oog op ongesubsidieerde kindercentra kunnen gemeenten ervoor kiezen een aantal bepalingen uit de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen over te nemen in de verordening, als uitwerking van onderdeel c van dit artikel van de verordening. Het gaat dan om het instellen van een cliëntenraad, het adviesrecht van de cliëntenraad en gegevensverstrekking aan de cliëntenraad.
Van toepassing op kindercentra (ook ongesubsidieerde) is de Wet klachtrecht cliënten zorgsector. Hierin wordt onderdeel b van dit artikel uit de verordening verder uitgewerkt.
Artikel 14 De aansprakelijkheids en ongevallenverzekering.
Dit artikel voorkomt eventuele problemen over gemeentelijke aansprakelijkheid. De formulering is een concretisering van artikel 2, lid 1, onderdeel c, en artikel 3, onderdeel d van het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang.
Paragraaf 2 Specifieke regels voor Kindercentra
Artikel 15 Groepsgrootte en aantallen functionarissen.
De normen voor groepsgrootte per leeftijdscategorie en aantallen functionarissen lid 1, 2 en 3) zijn afkomstig uit het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang (artikel 2, lid 2, onderdelen a, b, c en d).
Uiteraard kan het aantal kinderen per groep verlaagd worden. De groepsgrootte en het aantal kinderen dat tegelijkertijd aan één functionaris is toevertrouwd zijn van grote invloed op de kwaliteit van de kinderopvang. Kleinere groepen betekenen echter een verhoging van de personeelslasten. In de verordening is gekozen voor dezelfde groepsgrootte voor alle soorten voorzieningen.
Voor het vaststellen van het aantal kinderen zijn in de praktijk drie niveaus te onderscheiden:
de capaciteit van de voorziening, de bezetting op papier en tot slot het aantal aanwezige kinderen, waaraan op enig moment opvang en verzorging wordt geboden. In deze modelverordening wordt, overeenkomstig het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang, uitgegaan van het aantal feitelijk aanwezige kinderen. Hierdoor is een flexibele bedrijfsvoering mogelijk, wat onder meer inhoudt dat de inzet van personeel aangepast kan worden bij kleine groepen. In bijvoorbeeld de opstartfase is het denkbaar dat één functionaris op een kleine groep voldoende is.
In de toelichting op het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang wordt een aantal voorbeelden gegeven voor de bepaling van de toegestane groepsgrootte. Regelmatige controle door de gemeente is daarbij vanzelfsprekend.
Bij het opstarten van een nieuw kinderdagverblijf is het zaak om bij het samenstellen van de groepen rekening te houden met de toekomstige leeftijdssamenstelling. Zo lijkt het erg aantrekkelijk om bij opening van een dagverblijf meteen aan alle vraag naar babyopvang te voldoen.
Probleem daarvan kan zijn, dat men lange tijd blijft zitten met een groot leeftijdscohort.
Daarom lijkt het beter babyopvang gefaseerd in te voeren.
Artikel 16 Verblijfsruimte kindercentra.
Dit artikel is overgenomen uit het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang (artikel 2, lid 2, onderdelen e, f en g). Hieruit is ook navolgende toelichting overgenomen.
"Met de bepaling dat per groep een ruimte beschikbaar is, die per kind drie vierkante meter netto speel/werkoppervlak bevat, bepaald overeenkomstig NEN 2580, wordt aangesloten bij de praktijk zoals die in veel gemeenten aan de orde is. Kasten en dergelijke zijn in deze maatstaf niet meegerekend. Dit besluit gaat ervan uit dat gemeenschappelijke speelruimtes voor groepen hier wel in kunnen worden meegenomen. Dit maakt flexibeler doch kwalitatief goede opvang en verzorging mogelijk.
Het aantal vierkante meters voor de buitenruimte sluit aan bij de eveneens tot nu toe gehanteerde norm, genoemd in artikel 4 van het Bouwbesluit, op basis van de Wet op het basisonderwijs. In het kader van de in procedure zijnde wijziging van dat besluit (Bouwbesluit fase 2) zullen voorschriften worden opgenomen met betrekking tot het aantal personen per m' vloeroppervlakte aan verblijfsgebied. Zodra die voorschriften door middel van het Bouwbesluit rechtskracht zullen hebben verkregen naar verwachting zal dat in het najaar van 1996 zijn zullen de tot dat tijdstip in de gemeentelijke verordening krachtens het onderhavige besluit gegeven technische bepalingen kunnen vervallen. Ter toelichting van het begrip NEN het volgende. De Stichting Nederlands NormalisatieInstituut geeft normen uit ten behoeve van uniformering van de Nederlandse bouwvoorschriften. In de norm NEN 2580 zijn de definities neergelegd van netto en bruto vloeroppervlak. Netto wil zoveel zeggen als de omtrek van het gebouw (of kamer) minus de bouwconstructie en vaste elementen zoals wandkasten en verwarmingselementen.
Voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 1,5 jaar is een aparte slaapruimte een noodzakelijke voorwaarde. Voor kinderen boven 1,5 jaar biedt een rustige af te scheiden ruimte voldoende mogelijkheden om te rusten of te slapen."
Artikel 17 Voorkoming verspreiding infectieziekten.
De Wet bestrijding infectieziekten en ziekteoorzaken (WBI) bepaalt dat ouders/verzorgers kinderen thuis moeten houden als deze een gevaarlijke infectieziekte hebben of wanneer zij vermoeden dat dat het geval is. De WBI bepaalt ook dat de burgemeester een voorziening kan laten sluiten, wanneer dat in het belang van de volksgezondheid is vereist. Dit artikel in de modelverordening is in feite een uitbreiding van die wet. Een uitbreiding in die zin dat naast de ouders/verzorgers, die een besmet kind niet naar een "bewaarplaats" mogen sturen, deze verordening de mogelijkheid biedt dat ook de houders deze kinderen en andere besmette personen de toegang kunnen weigeren.
De reden om dit artikel op te nemen is dat dit houders van kindercentra de mogelijkheid biedt om besmette kinderen de toegang tot het kindercentrum te weigeren. De houder kan als toelatingsvoorwaarde stellen dat de kinderen het landelijk vaccinatieschema moeten doorlopen.
Volgens artikel 25 van de WBI dient een verordening kinderopvang waarin gezondheidsbepalingen als deze zijn opgenomen, voor vaststelling te worden voorgelegd aan de (regionale) inspecteur voor het staatstoezicht op de volksgezondheid.
Paragraaf 3 Specifieke regels voor gastouderopvang.
Artikel 18 Eisen aan de gastouderopvang.
Dit artikel is een concretisering van artikel 3, onderdeel c van de AMvB. De gemeente dient eisen te stellen aan de wijze waarop de relatie tussen gastouderbureau, aangesloten gastouders en ouders/verzorgers wordt geregeld en de relatie tussen de gastouders en ouders/verzorgers onderling. In deze verordening is gekozen voor het schriftelijk formaliseren van de betrekkingen. Er kunnen verschillende contracten gehanteerd worden. Er is sprake van drie partijen: gastouderbureau, gastouder, en ouders/verzorgers. Het is mogelijk een contract te hanteren dat door de drie betrokken partijen ondertekend wordt. Ook kunnen verschillende contracten tussen twee partijen gehanteerd worden: tussen gastouderbureau en gastouder; tussen gastouderbureau en ouders/verzorgers; en tussen gastouder en ouders/verzorgers. Deze laatste relatie wordt in de AMvB nog eens expliciet genoemd.
In deze verordening zijn twee zaken genoemd die belangrijk zijn om contractueel te regelen. Het betreft de financiële vergoeding van ouders voor de opvang en de kwaliteitseisen aan de opvang.
De volgende tekst is overgenomen uit de toelichting op het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang.
"Bij de wijze waarop de relatie tussen de partijen in de gastouderopvang wordt geregeld is essentieel dat alle partijen ten opzichte van elkaar expliciteren wat wederzijds rechten en plichten zijn. Van belang is dat de wijze waarop de verschillende genoemde relaties geregeld zijn, inzichtelijk is. In de regel wordt tussen gastouderbureau en gastouders, ouders/verzorgers een contract gesloten waarin ten minste de bemiddeling door het gastouderbureau wordt geregeld en de betaling van een vergoeding aan de gastouder. Onder bemiddeling wordt begrepen het bevorderen van deskundigheid van gastouders en het regelen van de ouderbijdrage. Veelal valt onder bemiddeling tevens de inhoudelijke begeleiding van de opvang door het gastouderbureau. Bij voorkeur hanteert een gastouderbureau een voor gastouders en ouders/verzorgers inzichtelijke procedure bij het tot stand brengen en het onderhouden van koppelingen, waaronder selectiecriteria van gastouders en de eerdergenoemde wijze van begeleiding. Tussen gastouders en ouders/verzorgers is in de regel sprake van een overeenkomst voor ten minste het verlenen van diensten. In het contract respectievelijk de overeenkomst tot het verlenen van enkele diensten ligt de basis voor een zorgvuldig contact tussen partijen en een goede opvang van het kind."
Overigens is het ook mogelijk dat gastouders in loondienst werkzaam zijn bij het gastouderbureau.
HOOFDSTUK 3 STRAF, OVERGANGS EN SLOTBEPALINGEN
Hoofdstuk 6 van de toelichting op de modelAPV bevat een uitgebreide verhandeling over strafbepalingen.
Artikel 20 Toezicht en opsporing.
Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van de toelichting op de modelAPV. Overigens wordt in de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht een regeling opgenomen omtrent het houden van toezicht.
Dit artikel bevat de opdracht aan burgemeester en wethouders om ervoor zorg te dragen dat ten minste een keer per jaar bij alle kindercentra een controle wordt uitgevoerd.