Organisatie | Enkhuizen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reïntegratieverordening WWB gemeente Enkhuizen 2004 |
Citeertitel | Reïntegratieverordening WWB gemeente Enkhuizen 2004 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | arbeidsreïntegratie, werk, arbeid, herintreden, |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-01-2006 | 01-01-2012 | Onbekend | 06-04-2004 De Drom, 28-12-2005 | VS2005093 |
Paragraaf 2 Beleid en financiën
Het college biedt aan bijstandsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoelt in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.
Artikel 6a Europese regelgeving
De bepalingen in deze verordeningen zijn in overeenstemming met de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de reïntegratieverordening in het kader van de Wet Werk en Bijstand
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Volgens de WWB krijgt het college de opdracht voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, nuggers en Anw-ers. De WWB vraagt aan de gemeenteraad om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd.
Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld.
Naast de algemene opdracht om in de verordening het beleid tot uiting te laten komen, hebben gemeenten een verordening nodig om specifieke instrumenten in te kunnen zetten. Het gaat hierbij om de diverse subsidies en vergoedingen die de gemeente kan verstrekken.
Uit de memorie van toelichting valt af te leiden dat in ieder geval de volgende zaken door middel van de verordening geregeld moeten worden:
De verordening: procedureel of uitgebreid
De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Op het eerste gezicht lijkt dat vreemd: beleid leg je neer in een beleidsplan. Desondanks kan de gemeenteraad van oordeel zijn, dat zij belangrijke uitgangspunten en voorwaarden die bij
bepaalde voorzieningen moeten gelden, wél in de verordening vast wil leggen.
Het beleid kan op een aantal niveaus geregeld worden:
Hieruit vloeit voort dat er twee extremen zijn in de vormgeving van de verordening: een procedurele en een uitgebreide verordening.
Gekozen is voor een procedurele verordening waarbij alleen wordt vastgelegd op welke wijze in de gemeente het beleid wordt bepaald, hoe de verhouding tussen Raad en college moet zijn alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt. Al het overige
wordt vastgelegd in een beleidsplan, beleidsregels of in uitvoeringsbesluiten van het college.
Relatie met andere verordeningen
De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen, die een relatie hebben met de reïntegratieverordening: afstemming (hier maatregel) en cliëntenparticipatie.
De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld.
De reïntegratieverordening en de maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden.
Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met reïntegratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen. Gezien de vorm van deze verordening, een procedurele, is voor dit laatste gekozen.
Verordening cliëntenparticipatie
De WWB geeft aan de gemeenteraad tevens de opdracht een verordening cliëntenparticipatie op te stellen. In de reïntegratieverordening kan worden opgenomen dat bij de vaststelling van het beleidsplan het cliëntenplatform of enig ander orgaan dat hiertoe dient wordt betrokken.
Overgangsperiode tot inwerkingtreding verordening.
De WWB geeft de mogelijkheid aan gemeenten de reïntegratieverordening op een later tijdstip dan 1 januari 2004, doch vóór 1 januari 2005, inwerking te laten treden. Hierdoor hebben gemeenten de ruimte gekregen om eerst de beleidsuitgangspunten vast te stellen, die vervolgens in de verordening hun weerslag moeten krijgen.
De aanspraak van art. 10 WWB kan pas ‘te gelde’ worden gemaakt als de verordening is ingegaan.
De Memorie van Toelichting zegt overigens dat de reïntegratieverordening en de afstemmingsverordening tegelijkertijd in dienen te gaan. Tenslotte merkt de WWB op dat ondanks het feit dat er nog geen verordening is, men al wel volgens de WWB dient te werken.
Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand.
In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB.
Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie.
In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet.
Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.
Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is vooral van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is; er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.
Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt WWB aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten.
Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad uitvoeringsregels opstelt. Dit kan jaarlijks zijn, maar er kan ook voor worden gekozen naast een jaarlijks plan ook een meerjarenbeleidsplan vast te stellen. Daarnaast is er de mogelijkheid op met deelplannen te werken.
Het tweede lid biedt de gemeenteraad de mogelijkheid aan te geven welke specifieke beleidsonderwerpen in het beleidsplan aan de orde dienen te komen.
Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen gepaard te gaan van een verklaring van de gemeenteraad.
Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU.
Het vierde lid biedt de mogelijkheid het cliëntenplatform te betrekken bij de vaststelling van en de verantwoording over het beleid.
Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning
De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).
In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Als een cliënt zelf aanspraak wil maken op een voorziening, dan moet het college beoordelen of dit bijdraagt aan de
arbeidsinschakeling van die persoon. Als dit het geval is, dan moet de cliënt binnen een bepaalde termijn aan de voorziening kunnen deelnemen. Een maximale termijn van zes maanden vanaf de aanvraag tot de start van de voorziening wordt hier redelijk geacht.
Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt
In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering.
Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn de verplichtingen conform de wet geformuleerd.
Het derde lid biedt de verbinding met de maatregelenverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien een uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet.
Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage.
De afstemmingsverordening is niet van toepassing op Ioaw-ers en Ioaz-ers. Voor hen blijft het maatregelenbesluit van kracht, zoals dit ook al van toepassing was voor inwerkingtreding van de WWB.
Voor personen zonder uitkering, Anw-ers en voor personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen. Daarom is in het vierde lid opgenomen, dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn, terugvordert.
Artikel 6 Subsidie- en budgetplafonds
Zonodig kan het college een subsidie en of budgetplafond vaststellen. Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat het werkdeel van de uitkeringen overschreden wordt. Met nadere regels kan vastgesteld worden hoeveel personen aanspraak kunnen maken op een traject, en hoeveel personen en gebruik kunnen maken van de detacherings- en uitstroompool (DUP).
Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen
In dit artikel worden een aantal zaken geregeld die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet in het bijzonder in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de klantmanager de voortgang bespreekt.
Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste
wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven.
Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het reïntegratiebedrijf wordt verklaard dat deze reïntegratieverordening van toepassing is.
Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.
De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage (sub f) heeft betrekking op de doelgroep nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.
Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling.
Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet reïntegratie, maar participatie voorop.
Gezien de beperkte middelen uit het werkdeel in relatie tot de omvang van de doelgroep, kan het een overweging zijn onderscheid te maken tussen sociale activering als onderdeel van een reïntegratietraject, als voorbereiding op arbeidsinschakeling, en sociale activering gericht op het
laten participeren van de persoon in de maatschappij. De gemeente kan besluiten alle kosten die gemaakt worden voor de laatste activiteit niet te betalen uit het werkdeel van de WWB, maar uit bijvoorbeeld welzijnsmiddelen.
De WWB houdt de mogelijkheid om personen een dienstverband aan te bieden, om op detacheringsbasis werkervaring op te doen.
Het eerste lid biedt de mogelijkheid tot het aangaan van het dienstverband.
In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof, de inhoud van het werk, etc.
Het derde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beinvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft
Het vierde lid geeft het college de mogelijkheid het materiële werkgeverschap te mandateren aan een uitvoeringsorganisatie of reïntegratiebedrijf, net zoals dat in de WIW mogelijk was. Voor de
uitbesteding dient een mandaatbesluit te worden genomen. Daarnaast is het zaak een uitvoeringscontract op te stellen.
Artikel 10 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie
Het instrument loonkostensubsidies gericht op reïntegratie is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de WIW, echter, onder de WWB zijn deze geheel vormvrij geworden.
Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). Naast de reguliere loonkostensubsidie kan de gemeente ervoor kiezen de onderneming die de werknemer aansluitend in vaste dienst neemt een aanvullende subsidie of bonus toe te kennen.
Bij de inzet van dit instrument dient de Europese regelgeving in acht te worden genomen. Deze regelgeving bepaalt dat bij de loonkostensubsidies in de private sector de subsidie maximaal 50% van de totale loonkosten mag beslaan.
Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening. Eventueel kan hier de doelgroep beperkt worden door aan te geven voor welke personen de subsidie verstrekt kan worden.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.).
Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden overgenomen. Daarom is dit artikel alleen nodig indien de gemeente op het niveau van de verordening een aantal randvoorwaarden wil formuleren,
zoals genoemd in het derde lid.
Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als
noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.
Artikel 12 Inkomstenvrijlating
In het eerste lid is aangegeven dat de overgangsregeling, die voortvloeit uit de invoeringswet, voor personen die onder de Abw een vrijlating hadden zal worden toegepast.
Met het amendement Bruls is het mogelijk gemaakt om gedurende maximaal 6 maanden aaneengesloten de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een deel vrij te laten. De vrijlating moet, naar het oordeel van het college, bijdragen aan de arbeidsinschakeling.
De vrijlating bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum van € 166,-.
Het amendement Bruls roept veel vragen op. Welke arbeid draagt wel of niet bij aan arbeidsinschakeling en kan in alle gevallen van tevoren bepaald worden of er uitstroom binnen 6 maanden zal plaatsvinden. Staatssecretaris Rutte adviseert gemeenten geen gebruik van deze voorziening te maken en premies in te zetten om uitstroom te bevorderen. Gelet op het feit dat het
meewerken aan arbeidsinschakeling een verplichting is, het college voldoende mogelijkheden heeft om iemand te ondersteunen bij uitstroom naar regulier werk en dat premies kunnen worden ingezet om uitstroom te bevorderen, wordt hier afgezien van de mogelijkheid om een inkomstenvrijlating toe te kennen.
In de WWB is geregeld in art. 31 lid 2 sub j dat jaarlijks een activeringspremie van maximaal € 1944 kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt.
De gemeente kan haar premiebeleid afstemmen op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden en daarbij de hoogte van de premie laten variëren. De gemeente kan ook besluiten bepaalde activiteiten in het geheel niet te premieren. Tenslotte kan de gemeente de premie afhankelijk maken van doelgroepen, zoals arbeidsgehandicapten, ouderen, jongeren, afstand tot de arbeidsmarkt etc.
De WWB regelt in art. 31 lid 2 sub k de maximale onkostenvergoedingen bij het verrichten van vrijwilligerswerk (€ 20 per week, met een maximum van € 720 per jaar). Ook deze zijn onbelast en werken niet door bij inkomensafhankelijke regelingen. Ook hier kan de gemeente variëren in
In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen: de criteria en de doelgroepen kunnen worden omschreven in het beleidsplan, al dan gekoppeld aan de bevoegdheid van het college om nadere regels te stellen.
Artikel 14 Overige vergoedingen
Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen.
De kosten die vergoed kunnen worden zijn:
Artikel 15 Voorzieningen gericht op nazorg
Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is er van uitgegaan dat nazorg geboden kan worden na acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
In het kader van de gefaseerde invoering van de WWB hebben gemeenten tot 1 januari 2005 de tijd om de verordening vast te stellen. De aanspraak van artikel 10 WWB kan pas ‘te gelde’ worden gemaakt als de verordening is ingegaan.
Van belang is hierbij ook de Tijdelijke referendumwet (Trw). Er moet van worden uitgegaan dat de Reïntegratieverordening een op grond van artikel 8 eerste lid onder a Trw referendabel besluit is.
Op grond van artikel 22 lid 2 TRW kan de inwerkingtreding van de Reïntegratieverordening niet worden vastgesteld op een datum eerder dan zes weken na bekendmaking.
Uitgaande van een eerst mogelijke vaststelling van de verordening door de Gemeenteraad op 6 april 2004, kan deze op zijn vroegst in werking treden op 1 juni 2004.
Tenslotte is in het Invoeringsbesluit WWB bepaald dat de reïntegratieverordening en de maatregelenverordening op hetzelfde tijdstip in dienen te gaan.