Organisatie | Oosterhout |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Plaatselijke Verordening Oosterhout 2012 |
Citeertitel | Algemene Plaatselijke Verordening Oosterhout 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen.
Onbekend.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-06-2012 | 04-07-2013 | Artt. | 22-05-2012 Weekblad Oosterhout, 30-05-2012 | Onbekend. | |
01-05-2012 | 01-06-2012 | Artikel 5.24 | 28-02-2012 Weekblad Oosterhout, 18-04-2012 | ||
26-05-2011 | 01-05-2012 | Artt. 2.1, 2.10, 2.12, 2.28, 2.29, 2.47, 2.49, 2.50, 4.10, 4.15, 5.6, 5.15, 5.34a, 6.2 | 17-05-2011 Weekblad Oosterhout, 25-05-2011 | APV | |
01-02-2010 | 26-05-2011 | nieuwe regeling | 19-01-2010 Weekblad Oosterhout, 27-01-2010 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;
gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen. Van deze termijn kan in deze verordening of door het college/de burgemeester in een afzonderlijke beleidsregel worden afgeweken.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Artikel 2:1a Verblijfsontzegging
De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde of veiligheid, een verbod opleggen aan degene die de openbare orde of veiligheid heeft verstoord om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking van het verbod genoemde periode die ten hoogste twaalf weken kan bedragen.
De burgemeester gaat niet over tot aanwijzing van gebieden waarvoor een verblijfsontzegging kan gelden, of tot omschrijving van overtredingen die tot een verblijfsontzegging kunnen leiden, dan na overleg met de Officier van Justitie, bedoeld in artikel 14 van de Politiewet 1993.
Artikel 2:1b Maskers, vermommingen e.d.
Het is verboden zich vermomd of onherkenbaar gemaakt op de weg of op een andere voor publiek toegankelijke plaats te bevinden, met het kennelijke doel herkenning te voorkomen.
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg of op andere openbare plaatsen in strijd met de publieke functie ervan
Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.
Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
Het is verboden zonder vergunning van het college ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant.
Afdeling 6. Veiligheid op de weg
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid
De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes onmiddellijk te verwijderen of te doen verwijderen.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:3 bedraagt de termijn voor het indienen van de aanvraag om een evenementenvergunning 12 weken. Indien een vergunningaanvraag wordt ingediend minder dan twaalf weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning nodig heeft, kan de burgemeester besluiten de aanvraag niet te behandelen.
Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in dat onderwerp is geregeld in artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was aan derden logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.
Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf
Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
Het eerste lid geldt niet voor een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit;
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Het is de exploitant verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 01:00 uur en 05:00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 03:00 uur en 05:00 uur, de nacht waarin de zomertijd ingaat van 04:00 uur tot 05:00 uur.
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.
Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.
Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven
In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31.
Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
Artikel 2:42 Plakken en kladden
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.
Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor:
een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;
de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:53 Bespieden van personen
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren
Artikel 2:56 Alarminstallaties
Artikel 2:57 Het uitlaten van honden
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het is verboden om op plaatsen buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, die, ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid, door het college zijn aangewezen, de daarbij aangeduide dieren:
De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.
Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Artikel 2:71 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
De in de voorgaande leden gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden om op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.
Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding en veiligheidsrisicogebieden
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1., 2.2., 2.10, 2.11, 2.16, 2.47, 2.48, 2.49, 2.50, 2.73 en 5.34 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.
Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:
met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:
vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden
Artikel 3:12 Beslissingstermijn
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:
er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de artikelen 2.17 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld. In afwijking van het vorenstaande geldt dat de horeca-inrichtingen, gelegen aan de Klappeijstraat, Leijsenhoek, Mathildastraat en Markt, gezamenlijk zes incidentele festiviteiten kunnen houden. Zij kunnen slechts gebruik maken van de regeling wanneer twee of meer inrichtingen gezamenlijk een kennisgeving doet.
Het is een inrichting toegestaan maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij artikel 4.113, lid 1 van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Artikel 4:4 Gedragsvoorschriften
Artikel 4:5 Verboden festiviteiten
Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.
Indien tijdens een festiviteit wordt geconstateerd dat niet aan voorstaande bepalingen wordt voldaan dan wel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed kan gedurende een termijn van twee maanden na het houden van de betreffende festiviteit aan de exploitant het houden van een andere festiviteit worden verboden.
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
Artikel 4.6a Geluidhinder door dieren
Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende, of overigens voor de omgeving, geluidhinder veroorzaakt.
Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden
In deze afdeling wordt verstaan onder:
bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;
Het is verboden zonder vergunning van het college ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een houtopstand te vellen of te doen vellen.
houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet, krachtens een aanschrijving of last van het college of omdat deze acuut gevaar oplevert, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.11, lid 7.
Wanneer het bureau LASER aan het college een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.
Bijzondere vergunningsvoorschriften
Van de vergunning mag geen gebruik worden gemaakt binnen een termijn van zes weken na bekendmaking van de vergunning. Indien binnen deze termijn door één of meer belanghebbenden een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht is ingediend, mag van de vergunning geen gebruik worden gemaakt totdat op dat verzoek is beslist.
Herplant-/instandhoudingsplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld dan wel op andere wijze tenietgegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door zijn te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
De afstand als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 1,0 meter voor bomen en nihil voor heggen en heesters.
Artikel 4.12 overige bepalingen
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van de velvergunningplicht of de aan de velvergunning verbonden voorschriften of door herplant/instandhoudingsplicht, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
Artikel 4:15 Vergunningsplicht reclame
Het is verboden om zonder vergunning van het college ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.
Het verbod geldt niet voor onverlichte:
opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
In deze afdeling wordt verstaan onder:
voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;
parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 5:6 Kampeermiddelen, aanhangers e.a.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden om fietsen of bromfietsen te plaatsen in door het college, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen gebieden. Het verbod geldt niet voor ruimten of plaatsen die zijn bestemd voor het plaatsen van fietsen of bromfietsen.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Onder venten wordt niet verstaan:
het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Onder standplaats wordt niet verstaan:
een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.
Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:
een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven gemeentelijke openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening Noord-Brabant of de Provinciale landschapsverordening Noord-Brabant.
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale Vaarwegenverordening Noord-Brabant of de Provinciale landschapsverordening Noord-Brabant.
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening Noord-Brabant.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening Noord-Brabant.
Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd- en ruiterverkeer in natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het verbod in het eerst lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:
ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Afdeling 8. Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.
Het verbod in het eerste lid geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wet van Strafrecht.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Afdeling 9. Verstrooiing van as
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Artikel 5:36 Verboden plaatsen
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie: artikel 2:1 t/m 2:44, 2:51 t/m 2:62, 2:64 t/m 2:68, 2:72, 2:74, 3:4 t/m 5:37.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Besluiten, genomen krachtens eerdere versies van de Algemene Plaatselijke Verordening Oosterhout, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze gewijzigde verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Oosterhout 2012.
Door ontwikkelingen in landelijke regelgeving, ontwikkelingen in de praktijk en voortschrijdende inzichten moet de APV van tijd tot tijd worden aangepast. De laatste wijziging is op 1 juni 2012 in werking getreden. De aanleiding voor deze laatste wijziging van de APV is de brief van de VNG van 10 januari 2012 (Lbr. 12/002), waarin de aanpassing van de model APV is aangekondigd. Met name wordt daarin de vermindering van de regeldruk verder doorgevoerd.
Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele praktische verbeteringen aan te brengen.
In deze toelichting worden de belangrijkste wijzigingen besproken. Ook wordt hier en daar een toelichting gegeven op artikelen waarover vaker vragen worden gesteld. Deze toelichting is slechts informatief. De tekst van de verordening is doorslaggevend. Voor een uitputtende toelichting wordt verwezen naar de toelichting met achtergrondinformatie van de VNG bij de model-APV.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Alle algemeen geldende bepalingen zijn opgenomen in dit hoofdstuk.
Omdat de APV meestal betrekking heeft op openbare plaatsen in de ruime zin van het woord is het begrip ‘openbare plaats’ apart omschreven in de begripsomschrijving en is in alle bepalingen het begrip ‘weg’ vervangen door openbare plaats, behalve wanneer uitsluitend de weg in de zin van de Wegenverkeerswet wordt bedoeld.
Voor de evenementenvergunning geldt een andere beslistermijn (zie artikel 2.25).
Artikel 1.3 Indiening aanvraag
In artikel 2.25 is voor de evenementenvergunning van deze termijn afgeweken.
Om administratieve lasten te beperken worden vergunningen waar mogelijk voor onbepaalde tijd verleend. Dit geldt uiteraard alleen als de aard van de vergunning zich daartoe leent.
Omdat het doel van de meeste APV-vergunningen hetzelfde is, nl. het beschermen van de openbare orde en het voorkomen van overlast zijn de toetsingscriteria meestel dezelfden. Daarom zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk. Daar waar (tevens) andere criteria meespelen, is dat in de desbetreffende artikelen opgenomen.
Artikel 1.9 Lex silencio positivo (LSP)
Op 1 januari 2010 is de Dienstenwet in werking getreden, waarin de Lex Silencio Positivo (LSP) is opgenomen voor vergunningenstelsels die betrekking hebben op het verlenen van diensten. LSP betekent dat als de beslistermijn wordt overschreden, deze vergunningen van rechtswege worden verleend. Voor autonome decentrale vergunningenstelsels gold een overgangstermijn tot 1 januari 2012. Tot die tijd moesten vergunningenstelsels expliciet worden aangewezen, sindsdien moeten deze expliciet worden uitgezonderd. Omdat het voor degene die de APV leest niet altijd duidelijk is wanneer LSP wel of niet van toepassing is, heeft de VNG dat per vergunning aangegeven. De belangrijkste daarvan zijn verwerkt in deze APV. Daarom is dit algemene artikel vervallen.
Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden
Deze bevoegdheid bevat een aanvulling op de artikelen 141 (geweld plegen in vereniging), 300 (mishandeling) en 306 (mishandeling met meerdere personen) van het Wetboek van Strafrecht op grond waarvan pas kan worden opgetreden als er sprake is van letsel of aangifte.
Artikel 2.1a en 2.1b Verblijfsontzegging, maskers en vermommingen
In afwijking van de model-APV zijn bepalingen opgenomen over de verblijfsontzegging en het tegengaan van het dragen van maskers en vermommingen. Hiervoor is in het verleden een weloverwogen keuze gemaakt. In de tussentijd hebben zich geen omstandigheden voorgedaan die tot een andere afweging moeten leiden.
Voor de verblijfsontzegging heeft de burgemeester in april 2006 een protocol opgesteld, waarin is vastgelegd voor welk gebied het geldt (het zgn. KLM-gebied: Klappeijstraat tot kruising Mathildastraat, Leijsenhoek tot Waterloostraat, Markt, neergelegd op een plattegrond), voor welke feiten het geldt en welke termijn eraan wordt verbonden. Dit protocol is nog steeds van kracht en is volgens het overgangsrecht nu gebaseerd op artikel 2.1a.
Opgemerkt wordt dat het artikel over vermommingen slechts is opgenomen om preventief te kunnen optreden als het vermoeden bestaat dat de vermomming wordt gebruikt om strafbare feiten te plegen zonder te worden herkend.
Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2.6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
Op 16 april 1989 heeft het college plaatsen aangewezen waar het verboden is folders uit te delen. Deze plaatsen zijn Arendsplein, Schapendriesplein, parkeerterrein Kleine Braak, Markt, Bouwlingplein, parkeerterrein achter Albert Heijn aan de Mathildastraat, parkeerterrein “De Vijzel”, parkeerterrein Zuiderhout, parkeerterrein rond winkelcentrum Arkendonk.
Deze aanwijzing komt neer op alle openbare parkeerplaatsen rondom de winkelcentra. De achterliggende gedachte hiervan is dat het achterlaten van folders onder ruitenwissers van auto’s te veel zwerfafval geeft.
Op andere openbare plaatsen, zoals het winkelcentrum, is de overlast beperkt omdat na de activiteit het afval doorgaans wordt opgeruimd door de daarvoor verantwoordelijke personen.
Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2:7 Aanwijzen plaatsen muziekverbod
De Markt, de Basiliekstraat, het Basiliekplein, het Waterlooplein en de Torenstraat tussen de markt en de Bosstraat zijn sinds 29 april 1993 aangewezen als plaats waar een muziekverbod geldt om overlast nabij de basiliek te voorkomen. Deze aanwijzing valt volgens het overgangsrecht onder artikel 2.7. Bij het vaststellen van de laatste wijziging was dit de meest recente aanwijzing.
Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2.10 Het plaatsen van voorwerpen op de weg
Zowel de VNG als de stuurgroep van het project Administratieve Lastenverlichting hebben voorgesteld de vergunningplicht te vervangen door algemene regels. Dit voorstel was overgenomen, maar in de praktijk werden geen algemene regels opgesteld en wordt van geval tot geval bekeken of het plaatsen van een object in de openbare ruimte acceptabel is en of er bijzondere voorschriften moeten worden gesteld. Ook moet er steeds een beoordeling plaatsvinden of precariorechten moeten worden betaald. Dit is het geval voor zover bij het gebruik van openbare grond beslag wordt gelegd op een openbare parkeerplaats of wanneer het gaat om het inrichten van een bouwplaats of een terras. Daarom moet altijd een ontheffing worden aangevraagd.
Omdat een terras deel uitmaakt van een horeca-inrichting is dit opgenomen in de vergunningplicht van artikel 2:28.
Onder ‘weg’ wordt volgens de begripsomschrijving in artikel 1.1 onder b van de APV slechts verstaan de weg in de zin van de Wegenverkeerswetgeving. Dit artikel geldt ook voor andere openbare plaatsen, dat daarom expliciet wordt vermeld.
Artikel 2.11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Deze vergunning is afgeschaft in navolging van het project Administratieve Lastenverlichting.
Artikel 2.12 Maken, veranderen van een uitweg
De VNG heeft voorgesteld de vergunningplicht voor een uitweg te vervangen door algemene regels. In Oosterhout is de praktijk dat de gemeente zelf na vergunningverlening de uitweg aanlegt, om grip te houden op de locatie, de afmetingen en de kwaliteit van de uitvoering. In 2012 is als weigeringsgrond expliciet opgenomen de situatie dat al een uitweg op een perceel aanwezig is. Bij een aanvraag voor een tweede uitweg zal in ieder geval worden gekeken naar de noodzaak om deze tweede uitrit te hebben. De achterliggende gedachte is dat elke uitweg een reservering is van de openbare ruimte, waar geen parkeergelegenheid, groenvoorziening of verkeersmeubilair meer kan worden geplaatst. Daarnaast betekent elke uitweg een extra kruising van verkeer en dus een toename van verkeersonveiligheid.
Deze vergunning valt onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Afdeling 6. Veiligheid op de weg
Artikel 2.13 Veroorzaken van gladheid
In navolging van de model-APV is dit artikel verwijderd omdat het onderwerp is geregeld in artikel 427 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen
In plaats van een door het college aangewezen periode is er op advies van de brandweer een doorlopend verbod opgenomen om te roken in de bossen van 1 maart tot 1 oktober.
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
Dit onderwerp is geregeld in artikel 2.10.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
Het verbod om te bouwen onder hoogspanningslijnen is in Oosterhout geregeld in het bestemmingsplan en is om die reden verwijderd uit de APV.
Deze begripsomschrijving sluit aan bij de model-APV met uitzondering van muziek. Het maken van muziek op straat valt van oudsher niet onder de vergunningplicht. Het is niet gebleken dat het nodig is daar verandering in aan te brengen. Wel kan het soms wenselijk zijn straatmuzikanten te kunnen verbieden. Daarom is de straatmuzikant, in afwijking van de model-APV gehandhaafd in artikel 2.7. Zie ook de toelichting bij dat artikel.
Voor de evenementenvergunning is, in navolging van afspraken in het regionaal college een ruimere aanvraagtermijn van 12 weken opgenomen omdat in de praktijk is gebleken dat de termijn van 8 weken, o.a. met het oog op het organiseren van de politie-inzet, niet haalbaar was. De beslistermijn is 8 weken, zodat de aanvrager zijn vergunning ruimschoots op tijd ontvangt.
In dit artikel is de vrijstelling voor straatfeesten en buurtbarbecues opgenomen
Voor wat betreft de termijn voor het indienen van een melding is afgeweken van die in de model-APV (5 werkdagen) omdat het kan voorkomen dat een activiteit wordt gemeld waarvoor bij nader inzien een vergunning nodig is of die niet toelaatbaar is. Daarnaast is ten opzichte van de model-APV de beperking aangebracht dat er slechts achtergrondmuziek ten gehore mag worden gebracht. Voor de duidelijkheid is aangegeven dat er geen tent mag worden geplaatst. Voor een tent waar meer dan 50 mensen in kunnen moet een gebruiksvergunning worden aangevraagd op grond van de Brandbeveiligingsverordening.
Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
In afwijking van de VNG bepaling is toegevoegd ‘aan derden’ omdat anders alle bedrijfskantines onbedoeld onder de vergunningplicht komen te vallen.
Het terras maakt deel uit van een horecabedrijf en wordt opgenomen in de exploitatievergunning. Daardoor kan de aanvrager volstaan met één aanvraag voor zowel het horecabedrijf als het daarbij behorende terras. Als een terras is gelegen op gemeentegrond wordt de aanvraag tevens getoetst aan de eisen die gelden voor het in gebruik nemen van gemeentegrond. Zie verder de toelichting op artikel 2:10.
Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf
In de praktijk gaan geluiden op dat het wenselijk is alleen terrassen in het centrum onder de vergunningplicht te laten vallen en de overige vrij te laten. Het vijfde lid van dit artikel schept de mogelijkheid om daar uitwerking aan te geven, bijvoorbeeld door het terrassenbeleid aan te passen, zonder dat het noodzakelijk is daarvoor de APV te wijzigen.
Door middel van een vergunningvoorschrift kan voor een individueel horecabedrijf van het sluitingstijdstip worden afgeweken. Dit kan zowel een verruiming als een beperking zijn. De burgemeester kan hiervoor beleidsregels opstellen. Zo kan er voor bijvoorbeeld cafetaria’s een later sluitingstijdstip worden vastgesteld.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
Dit artikel omvat een algemene bevoegdheid die zich tot één, enkele of alle horecabedrijven kan uitstrekken. Deze afwijking van de normale sluitingstijden is slechts mogelijk voor bepaalde tijd.
Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven
Dit artikel heeft als doel heling van goederen tegen te gaan.
Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Afdeling 9 is bedoeld om de gemeente een overzicht te verschaffen van de in de gemeente aanwezige inrichtingen voor nachtverblijf.
Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden
In Oosterhout geldt een aparte verordening met betrekking tot speelautomaten en speelautomatenhallen.
Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
Dit artikel regelt de rechtsgevolgen van een op basis van artikel 174a van de Gemeentewet opgelegd verbod.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
De VNG stelt voor geen artikel op te nemen over het vervoeren van geprepareerde tassen omdat zij dit een inbreuk acht op de privésfeer van burgers. Door het opnemen van een dergelijke bepaling kan elke willekeurige burger worden aangesproken terwijl er nog geen strafbaar feit is gepleegd, aldus de VNG. Ook het OM zou geen voorstander zijn om te vervolgen op basis van deze bepaling.
De toegevoegde waarde van deze bepaling is dat hiermee het tegengaan van winkeldiefstal niet alleen bij de winkeliers wordt neergelegd, maar dat ook de gemeente (en de politie) hun verantwoordelijkheid kunnen nemen.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Om preventief te kunnen optreden wanneer een vechtpartij dreigt is het vechtverbod opgenomen in de APV (art 2.1). Daarnaast is het wenselijk dat de politie de bevoegdheid krijgt om, analoog aan de bevelsbevoegdheid van artikel 2.1 lid 2, die geldt bij samenscholingen, personen die zich hinderlijk gedragen op een bepaalde plaats te bevelen zich te verwijderen.
In een brief van 2 december 2009 hebben de ministers van Binnenlandse zaken en Justitie de burgemeesters verzocht een bevelsbevoegdheid op te nemen omdat dit volgens een uitspraak van de Hoge Raad van 29 januari 2008 (LJN BB4108), niet onder de algemene taakomschrijving van de politie valt. Om bevelen te kunnen geven ter voorkoming van een vechtpartij stellen de ministers voor de artikelen in de APV die gaan over hinderlijk gedrag op openbare plaatsen (artikel 2.47), bij of in gebouwen (artikel 2.49) en in voor het publiek toegankelijke ruimten (artikel 2.50) aan te vullen met een bevelsbevoegdheid voor de politie.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Artikel 2:57 Het uitlaten van honden
In het gemeentelijk hondenuitlaatbeleid zijn in de openbare ruimte hondenuitlaatplaatsen en losloopgebieden aangewezen, die door de gemeente zijn aangelegd en worden onderhouden en schoongehouden.
Sinds 2000 is de strafbaarstelling van bedelen uit het wetboek van Strafrecht gehaald. Voor het geval er in bepaalde gebieden overlast wordt ondervonden van bedelaars, kan het college voor die gebieden een verbod instellen.
Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
De afdeling over het tegengaan van heling is opgenomen als aanvulling op de desbetreffende bepalingen in het Wetboek van Strafrecht. Volgens artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht is het verplicht voor handelaren van bepaalde goederen om een inkoopregister bij te houden. In de APV kan worden geregeld dat er ook een verkoopregister moet worden bijgehouden.
Deze afdeling is gebaseerd op artikel 149 van de Gemeentewet en bevat aanvullende bepalingen op het Vuurwerkbesluit.
Artikel 2:71 Begripsbepalingen
Deze definitie is ontleend aan het Vuurwerkbesluit van 22 januari 2002. Het Vuurwerkbesluit is gebaseerd op de Wet milieugevaarlijke stoffen en regelt de gehele keten van productie tot het gebruiken van alle vuurwerk. Voor de APV zijn alleen de regels voor consumentenvuurwerk van belang. Het consumentenvuurwerk moet voldoen aan de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen en artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
De vergunningplicht voor het verkopen van vuurwerk biedt de gemeente de mogelijkheid een spreidingsbeleid te voeren en het aantal verkooppunten te reguleren.
In dit artikel is de periode waarin het vuurwerk tijdens de jaarwisseling mag worden afgestoken beperkt.
Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding en veiligheidsrisicogebieden
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
Dit artikel schept voor de officier van justitie de mogelijkheid bagage en kleding van mensen te onderzoeken op de aanwezigheid van wapens en munitie als daar aanleiding toe is.
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
Hoewel in de gemeente Oosterhout, voor zover bekend geen seksinrichtingen aanwezig zijn, wordt dit hoofdstuk gehandhaafd om een preventieve toets op eventuele ondernemers in deze branche mogelijk te maken.
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1 Geluid en verlichting
In deze afdeling is de uitwerking opgenomen van de zogenaamde 12-dagenregeling uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (BARIM), dat is gebaseerd op de Wet milieubeheer.
De 12-dagenregeling geeft inrichtingen de mogelijkheid om in verband met de viering van bijzondere festiviteiten een aantal dagen per jaar de geluidnormen te overschrijden.
In afwijking van de model-APV is ervoor gekozen om geen geluidnormen op te nemen in de APV. In de eerste plaats zou dit juist voor het gebied waar het meeste geluid vandaan komt (het zgn. KLM gebied, zie de toelichting bij 4.3) niet meetbaar zijn vanwege het achtergrondgeluid. In de tweede plaats is het streven erop gericht om administratieve lasten te verlichten.
In artikel 4.5 is een algemene bevoegdheid voor de burgemeester opgenomen om de festiviteit te verbieden als de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed. Daarmee bestaat de mogelijkheid om op te treden tegen overlast in het algemeen, dus ook geluidsoverlast.
In het BARIM wordt onderscheid gemaakt tussen type A-, B- en C-inrichtingen. Op hoofdlijnen houdt dit het volgende in.
Onder de type A-inrichtingen vallen de bedrijven met weinig of kleinschalige milieubelastende activiteiten zoals bijvoorbeeld kantoren. Dit type inrichtingen moet wel voldoen aan de voorschriften van het BARIM maar hoeft geen melding in te dienen. Type C-inrichtingen zijn bedrijven die slechts met betrekking tot bepaalde activiteiten onder het BARIM vallen en voor het overige dienen te beschikken over een milieuvergunning. Type B-inrichtingen zijn alle overige inrichtingen. Deze inrichtingen dienen te voldoen aan de voorschriften van het BARIM en moeten een melding in dienen. Horecabedrijven worden over het algemeen aangemerkt als type B-inrichtingen
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
Aangezien allerlei soorten inrichtingen onder het BARIM vallen is voor wat betreft de collectieve ontheffingsdagen bepaald dat deze alleen gelden voor inrichtingen die onder het oude besluit ook onder de 12-dagenregeling vielen. Dit om te voorkomen dat andere soorten inrichtingen met geraasmakende activiteiten tijdens deze collectieve dagen ook ontheffing van de geluidsnormen krijgen.
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Bij het houden van incidentele festiviteiten is het voor het gebied gelegen aan de Klappeijstraat, Leijsenhoek, Mathildastraat en Markt (KLM-gebied) vanwege het aantal inrichtingen, niet wenselijk dat elke inrichting afzonderlijk zes incidentele festiviteiten kan organiseren. Dit zou er in de praktijk toe kunnen leiden dat er elk weekend wel ergens een ontheffing zou gelden hetgeen ten koste zou gaan van de woon- en leefsituatie in de omgeving. Daarom is in het verleden, in overleg met de horecaondernemers, besloten om de onderhavige regeling op te nemen. Dit betekent dat er voor het gehele KLM-gebied in totaal maximaal zes incidentele festiviteiten mogen worden gehouden waarbij de geluidnormen van het BARIM niet gelden.
Artikel 4:5 Verboden festiviteiten
Voor de toelichting bij lid 1, zie de toelichting bij artikel 4.2. De leden 2 en 3 zijn opgenomen om dit artikel verder te verduidelijken meer te concretiseren. Dit is van belang voor de rechtszekerheid en de handhaafbaarheid. Hierbij blijft lid 1 gelden als een vangnetbepaling.
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
In dit artikel wordt geluidsoverlast bedoeld waarin de andere regelingen niet voorzien.
Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
De VNG stelt voor de regeling voor de velvergunning te vereenvoudigen door een bomenlijst op te stellen en de vergunningplicht nog slechts te handhaven voor bomen op deze lijst. Het college heeft
in het kader van het project Administratieve Lastenverlichting op 11 februari 2008 besloten om deze werkwijze te gaan hanteren. Dit besluit heeft echter nog niet geleid tot het opstellen van een bomenlijst. Wel bestaat er op dit moment een lijst met monumentale bomen, maar dat betreft slecht een klein deel van de beschermenswaardige bomen. Om die reden wordt de oude regeling voor de velvergunning vooralsnog gehandhaafd.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking getreden, waar de velvergunning sindsdien onder valt.
In de praktijk is gebleken dat er behoefte bestaat aan een nadere omschrijving van de hier genoemde weigeringsgronden. Met name het ontbreken van een uitwerking van het begrip ‘natuurwaarden’ in relatie tot de Flora- en Faunawet heeft enkele keren geleid tot het gegrond verklaren van tegen de velvergunning ingediende bezwaarschriften.
De in artikel 4.11 lid 3 opgenomen weigeringsgronden zijn limitatief.
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
Dit artikel is geschrapt omdat het uitrijden van mest is geregeld in de Meststoffenwet.
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
In verband met de deregulering stelt de VNG voor de reclamevergunning af te schaffen. Het college heeft in afwijking van het advies van de stuurgroep besloten deze vergunning te handhaven omdat het afschaffen van deze vergunning nog niet past binnen het te ontwikkelen beleid in het kader van het gemeentelijk programma Centrum+ en argumenten van welstand.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking getreden, waar de reclamevergunning sindsdien onder valt.
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
Op 1 januari 2008 is de Wet op de openluchtrecreatie afgeschaft. Sindsdien wordt het inrichten van een kampeerterrein geregeld in het bestemmingsplan. Deze bepalingen zijn daar een aanvulling op.
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
Het begrip weg is weggelaten omdat dit is opgenomen in artikel 1.1. De begrippen voertuig en parkeren sluiten aan de bij de wegenverkeerswetgeving.
Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.
Deze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig plaatsen of hebben van voertuigen die voor recreatie e.d. worden gebruikt. Hieronder vallen in ieder geval: caravans, campers, kampeerwagens, aanhangwagens, magazijnwagens, keetwagens e.d. op de weg. In deze bepaling zijn de woorden “parkeren” gewijzigd in “te plaatsen of te hebben” om de handhaving van deze bepaling eenvoudiger te maken. Met het steeds een paar meter verplaatsen van een caravan, aanhangwagentje e.d. op de openbare weg wordt handhaving van deze bepaling niet langer meer voorkomen. Met de zinsnede “of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt” is beoogd aan te geven dat alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen, die niet “dagelijks” worden gebruikt als vervoermiddel onder deze bepaling kunnen vallen.
Voorheen was in de verordening bepaald dat het verbod slechts geldt voor door het college aan te wijzen wegen. Het college heeft op 20 februari 2001 de bebouwde kom aangewezen. Sindsdien is het niet nodig gebleken dit te wijzigen. Daarom is er uit praktisch oogpunt voor gekozen de gebieden waarvoor het verbod geldt in de tekst van de APV op te nemen.
Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen
In 2012 is lid 3 aangepast in die zin dat het college de tijden waarop het parkeerverbod van lid 2 niet geldt kan verruimen.
Artikel 5.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Dit verbod heeft betrekking op het parkeren in gemeentelijke groenvoorzieningen. Onder groenvoorzieningen wordt niet begrepen de berm van de weg omdat de berm onderdeel is van de weg in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Het parkeren in de berm wordt door de verkeerswetgeving gereguleerd. Volgens artikel 10 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV) mag er in principe op de rijbaan en op andere weggedeelten (dus ook de berm) worden geparkeerd. Op plaatsen waar dat onwenselijk is kan een parkeerverbod op grond van het RVV worden ingesteld.
Artikel 5.12 Overlast van fiets of bromfiets
Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om in aanvulling op de wegenverkeerswetgeving plaatsen aan te wijzen waar het verboden is fietsen en bromfietsen te plaatsen. De motieven voor deze aanvullende regeling zijn andere dan die van de wegenverkeerswetgeving. Volgens de wegenverkeerswetgeving kan het plaatsen van fietsen worden verboden als de veiligheid of de vrijheid van het verkeer in het gedrang komt. Op grond van de APV is dit mogelijk om overlast of schade aan de openbare gezondheid te voorkomen.
Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen
De bepalingen inzake het collecteren zijn ongewijzigd ten opzichte van de vorige APV. Op 16 april 1989 heeft het college vrijstelling verleend voor inzamelingen die voorkomen op het collecterooster.
Wat betreft de inzamelingsvergunning wordt een doorlopende vergunning verstrekt voor de instellingen die voorkomen op het collecterooster van het CBF (Centraal Bureau voor de fondsenwerving). De VNG heeft hiervoor een model gemaakt. Daarin zijn voorwaarden opgenomen zoals het melden bij de gemeente wanneer daadwerkelijk ingezameld gaat worden.
Voor instellingen die niet voorkomen op het collecterooster wordt, voor de collectevrije periode, een vergunning voor bepaalde tijd afgegeven, mits zij beschikken over een verklaring van geen bezwaar of een certificaat van het CBF.
Als het gaat om een plaatselijk doel wordt de controle op de betrouwbaarheid van de collectant onderzocht door deze achteraf een zgn. collectestaat te laten overleggen. Dat is een overzicht van inkomsten en uitgaven van de collecte waarvoor de vergunning was verleend. Voor bijvoorbeeld een lokale sportclub die huis-aan-huis wil collecteren voor een nieuw clubhuis, zal doorgaans een vergunning worden afgegeven. Om overlast te voorkomen mag slechts eenmaal per week huis-aan-huis worden gecollecteerd.
Artikel 5.14, 5.15, 5.16 Venten
De ventvergunning is in 2010 afgeschaft. De VNG geeft aan dat er beleidsregels moeten worden geformuleerd aan de hand waarvan kan worden getoetst of sprake is van gevaar voor aantasting van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu. Daarbij mag ook rekening worden gehouden met het handhaven van het voorzieningenniveau voor de consument.
De VNG merkt op dat de verkoop van daklozenkranten noch venten noch collecteren is. Op grond van artikel 7 van de Grondwet kan het verkopen niet verbonden worden aan een vergunning. Wel kan de gemeente gebruik maken van artikel 2:6. Als verkoop plaats vindt op het grondgebied van bijvoorbeeld een supermarkt, dan kan de eigenaar de verkoper verzoeken weg te gaan. Niet iedereen kan een straatkrant verkopen. De verkopers moeten in het bezit zijn van een identiteitsbewijs van de koepelorganisatie waarmee ze kunnen aantonen dat ze officiële straatkantverkopers zijn.
Artikel 5.17 Begripsbepaling e.v.
In 2012 is ook het inkopen opgenomen onder de opsomming van activiteiten die kunnen plaatsvinden vanaf een standplaats aangezien dit in de praktijk bleek voor te komen.
In deze begripsbepaling is uiteengezet dat het om ‘ongeregelde’ goederen gaat. Dat zijn goederen die niet meer via de normale handelskanalen aan het publiek kunnen worden verkocht. Dat is een verschil met een gewone markt.
Artikel 5.23 Organiseren van een snuffelmarkt
Sinds 2002 geldt het gemeentelijk beleid dat er per jaar 4 vergunningen worden verleend voor het houden van commerciële rommelmarkten, waarvan in elke van de twee sporthallen één en daarnaast nog twee in andere accommodaties.
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Voorheen gold hiervoor een vergunningplicht, die hiermee komt te vervallen. In de praktijk doen situaties als geschetst in dit artikel zich nauwelijks voor. Dit voorschrift is uitsluitend van toepassing op het openbaar water van ‘De Zwaaikom’. Het overige water (de vaarweg) valt onder het beheer van de Rijksoverheid.
Artikel 5.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Het college heeft op 29 november 1994 in dit verband het merendeel van het openbaar water binnen de gemeentegrenzen aangewezen als locatie waar het verboden is ligplaats in te nemen. Een algeheel verbod om ligplaats in te nemen is niet toegestaan. In Oosterhout worden enkele ligplaatsen ingenomen.
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd- en ruiterverkeer in natuurgebieden
Dit artikel is in 2012 aangepast aan de gewijzigde wegenverkeerswetgeving.
Afdeling 8. Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Het artikel is overgenomen van het model, met de aanpassing dat de beperking van lid 2 dat er geen gevaar, schade of hinder voor de omgeving mag worden veroorzaakt, geldt voor alle onder dat lid genoemde activiteiten.
Voor het verbranden van (afval)stoffen gelden verschillende wettelijke regimes. In de Wet milieubeheer is bepaald dat het stoken buiten een inrichting niet is toegestaan behalve wanneer daar een ontheffing voor is verleend (artikel 10.63, lid 2). Het stoken binnen een inrichting wordt meestal verboden in de milieuvergunning of in de op de Wet milieubeheer gebaseerde algemene voorschriften. Het doel van de Wet milieubeheer is het beschermen van het milieubelang. Het doel van het APV-voorschrift is het beschermen van de openbare orde, veiligheid, woon- en leefomgeving en flora- en fauna.
In mei 2006 heeft het college een beleidslijn vastgesteld voor het verlenen van ontheffingen voor stoken en de daaraan te verbinden voorschriften. Het aantal ontheffingen beperkt zich tot de gevallen waarin dat vanuit traditie, cultureel en sociaal oogpunt is aangewezen. Het gaat dan om het verbranden van kerstbomen, het houden van kampvuren door de scouting en om het houden van oefeningen door de brandweer zelf. De ontheffingen worden verleend door de brandweer. Om deze procedure zo eenvoudig mogelijk te houden worden er doorlopende ontheffingen verleend. Op het moment dat zich ‘code rood’ voordoet neemt de brandweer uit eigen initiatief contact op met de houders van een stookontheffing om te melden dat er geen vuur mag worden gestookt.
Reeds enkele jaren zijn op oudjaar incidenten gesignaleerd met het zgn. carbidschieten. Als dit te dicht bij woningen plaatsvindt, ondervinden omwonenden daar overlast van. Daarom is op 17 mei 2011 besloten dit te verbieden in de bebouwde kom. Het college kan in uitzonderingsgevallen een ontheffing verlenen.
Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Volgens artikel 142, lid 1 sub c van het Wetboek van Strafvordering moeten de medewerkers met opsporingsbevoegdheid direct in de APV worden aangewezen. De opsporingsbevoegdheid van de van de buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s) is gekoppeld aan deze aanwijzing als toezichthouder in de APV.
Naast de opsporingsambtenaren kunnen volgens het tweede lid door het college personen worden aanwijzen als toezichthouder. Deze toezichthouders kunnen geen opsporingsbevoegdheid krijgen.
Op 17 mei 2011 is dit artikel aangepast aan de laatste organisatiewijziging van januari 2011.