Organisatie | Oosterhout |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Oosterhout |
Citeertitel | Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Oosterhout |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2004 | 01-07-2010 | nieuwe regeling | 21-04-2009 Weekblad Oosterhout, 29-04-2009 | RV.0009026 |
De raad van de gemeente Oosterhout;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouder d.d. 19 april 2004;
gelet op de artikelen 8, 8a, 17, 18, 36, 48, 49, 51, 54, 55en 56 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 28 en 29 van de Wet structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen, de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;
overwegende dat het noodzakelijk is de afstemming van bijstandsuitkeringen bij verordening te regelen;
vast te stellen: de “Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand, gemeente Oosterhout”.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.
In deze verordening wordt verstaan onder:
de wet: de Wet werk en bijstand (staatsblad 2003; nr. 375);
zeer ernstig misdragen: het door de belanghebbende op een dusdanige wijze benaderen van het college, dan wel onder haar ressorterende personen die belast zijn met de uitvoering van de Wet werk en bijstand, dat deze zich op een fysieke of psychische wijze dan wel een combinatie van beiden bedreigd voelen;
plicht tot arbeidsinschakeling: de verplichtingen genoemd in artikel 9, lid 1, onder a en b, van de wet;
inlichtingenplicht: de verplichtingen genoemd in artikel 17, lid 1, 2 en 4, van de wet en de artikelen 28, lid 2, en 29, lid 1, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
aanvullende verplichtingen: de overige aan de bijstand verbonden verplichtingen gebaseerd op de artikelen 55, 56, lid 1, en 57, onder a, van de wet alsmede de individueel opgelegde verplichtingen welke in de beschikking en het door de gemeente en belanghebbende ondertekende trajectplan zijn opgenomen;
benadelingsbedrag: het door de gemeente ten onrechte uitbetaalde bedrag aan bijstand verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede met de vergoeding bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet;
onverantwoord interen van het eigen vermogen: een besteding aan algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke omgerekend per maand meer bedraagt dan 1,5 maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm, vermeerderd met de maandelijkse premie ingevolge de Zorgverzekeringswet (minus de eventueel ontvangen zorgtoeslag) en onder omstandigheden vermeerderd in verband met hoge woonkosten.
Artikel 2 Afstemming van de uitkering
Het college stemt de uitkering van belanghebbende af door een verlaging van de uitkering indien een belanghebbende naar zijn oordeel niet of in onvoldoende mate de verplichtingen nakomt die voortvloeien uit de wet, met inbegrip van de verplichtingen die in de beschikking tot toekenning of voortzetting van de bijstand zijn opgenomen.
Artikel 4 Indeling in categorieën van verwijtbare gedragingen
Ten aanzien van belanghebbende die de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, worden de verwijtbare gedragingen ingedeeld in de navolgende categorieën:
Categorie 2: het niet of onvoldoende meewerken aan (de voorbereiding op) de arbeidsinschakeling en (sociale) activering, waaronder begrepen onderzoek naar de mogelijkheden daartoe, of deze belemmeren, dan wel niet of onvoldoende meewerken aan het bewerkstelligen van mogelijke vermindering van het bijstandsrecht;
Artikel 5 - Hoogte van de afstemming
Onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 2, wordt de verlaging op de bijstand, als bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3, van de wet, gedurende een maand vastgesteld op:
de gehele bijstandsnorm, als bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3, van de wet, bij een gedraging uit categorie 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 2, wordt de verlaging op de bijstand, als bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3., van de wet gedurende drie maanden vastgesteld op de gehele bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3, van de wet bij een gedraging uit categorie 5.
Artikel 6 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan
Indien een beroep op bijstand door belanghebbende het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en er geen sprake is van een gedraging die is ingedeeld in een categorie als omschreven in artikel 4, dan wordt de bijstand verlaagd met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
In afwijking van artikel 5, lid 3, kan bij het onverantwoord interen van het eigen vermogen een verlaging worden toegepast ter grootte van het maximale bedrag boven de beslagvrije voet over een zodanige periode dat het bedrag van de maatregel gelijk is aan de bijstand die als gevolg van het te snel interen extra is verstrekt.
Artikel 7 Zeer ernstig misdragen
Indien naar de mening van het college sprake is van het zich zeer ernstig misdragen door de belanghebbende die bijstand ontvangt of daartoe een aanvraag indient, wordt de bijstand verlaagd met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
De verlaging wordt vastgesteld op:
de gehele bijstandsnorm, als bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3, van de wet, bij een gedraging uit categorie C.
Artikel 8 Gelijktijdigheid van verwijtbare gedragingen en recidive
De duur van de verlaging als bedoeld in artikel 5 wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden nadat de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging aan de belanghebbende kenbaar is gemaakt, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie.
Artikel 9 Afzien van het opleggen van een verlaging
Indien het niet of niet tijdig nakomen van een verplichting als bedoeld in categorie 1 of categorie 3 als bedoeld in artikel 4 niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand geeft het college een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting. Een verlaging wordt wel opgelegd indien het niet of niet tijdig nakomen van die verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar nadat een eerdere waarschuwing is gegeven.
Artikel 10 De wijze van oplegging van de verlaging
Indien de verlaging niet kan worden opgelegd met toepassing van lid 1 of lid 2 dan vindt bij een gedraging behorend tot één van de categorieën, zoals omschreven in artikel 4, onder a tot en met e, realisatie plaats door verlaging van de bijstand indien de belanghebbende binnen een periode van zes maanden opnieuw bijstand gaat ontvangen.
In afwijking van de vorige artikelen is op de uitkeringsgerechtigde die op grond van een mandaatverlening van het college aan de Sociale Verzekeringsbank een uitkering ingevolgde de wet ontvangt, het maatregelenbeleid van de Sociale Verzekeringsbank – zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 2006, 121 en 2008, 98 – van toepassing.
Artikel 12 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden
1. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.