Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Eindhoven

Verordening kwaliteitsregels peuter­speelzaalwerk Eindhoven

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEindhoven
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening kwaliteitsregels peuter­speelzaalwerk Eindhoven
CiteertitelVerordening kwaliteitsregels peuter­speelzaalwerk Eindhoven
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De integrale tekst van de verordening is samengesteld uit gemeenteblad 2008, nr. 25 en de wijziging van gemeenteblad 2009, nr. 84

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-06-200826-01-2012Onbekend

22-04-2008

Gemeenteblad 2008, nr. 25

EE08008562.def

Tekst van de regeling

Intitulé

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven maakt bekend, dat  de raad van deze gemeente in zijn vergadering van 22 april 2008 de volgende verordening heeft vastgesteld:

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk Eindhoven

 

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

 

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen vanaf twee jaar en drie maanden tot het moment waarop zij basisonderwijs kunnen volgen gedurende twee of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te stimuleren en hen samen te laten spelen;

  • 2.

    peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • 3.

    houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • 4.

    gekwalificeerde beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamhe­den verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over de voor deze werkzaamheden passende beroepskwali­ficaties;

  • 5.

    begeleider: degene die anders dan als gekwalificeerde beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen in een peuterspeelzaal.

 

Hoofdstuk 2. Melding en registratie.

 

Artikel 2. Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal.

  • 1.

    Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan minimaal binnen 8 weken tevoren schriftelijk melding aan het college. Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen voordat de termijn, bedoeld in artikel 15, verstreken is. Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 15, eerder gebleken is dat de exploitatie rede­lijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening kan de exploitatie vanaf dat tijdstip van de melding plaats­vinden. 

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over welke gegevens bij die melding wor­den verstrekt en op welke wijze deze worden verstrekt.

 

Artikel 3. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal.

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 15, blijkt dat niet aan de eisen van de veror­dening wordt voldaan.

 

Artikel 4. Register.

  • 1.

    Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In het register worden na een melding onmiddellijk de gegevens opgenomen, die krachtens artikel 2 zijn verstrekt.

  • 2.

    Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming in het register heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Het college maakt de opneming in het register bekend in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.

  • 4.

    Het register ligt kosteloos voor eenieder ter inzage bij de GGD.

 

Artikel 5. Wijzigingen van gegevens.

  • 1.

    De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college.

  • 2.

    Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register zijn aangetekend.

 

Hoofdstuk 3. Kwaliteitseisen.

 

Artikel 6. Algemene kwaliteitseisen.

  • 1.

    De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2.

    De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op een zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

 

Artikel 7. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid.

De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elke door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mo­gelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.

 

Artikel 8. Oppervlakte speelruimte.

  • 1.

    Voor ieder kind is minimaal 3 m² bruto oppervlakte aan binnenspeelruimte be­schikbaar.

  • 2.

    Voor ieder kind is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto oppervlakte minimaal 3 m² per kind bedraagt en die voor kinderen bereikbaar is.

 

Artikel 9. Groepen en groepsgrootte.

  • 1.

    De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen en in passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes.

  • 2.

    In een groep zijn ten hoogste 18 kinderen gelijktijdig aanwezig.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid zijn in een groep, waarvoor de houder subsidie ontvangt op grond van onderwijsachterstandenbeleid of beleid Voor- en Vroegschoolse Educatie, ten hoogste 14 kinderen gelijktijdig aanwezig.

 

Artikel 10. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep.

  • 1.

    Een groep staat onder leiding van een beroepskracht en een of meer begeleiders.

  • 2.

    Een groep, waarvoor de houder subsidie in het kader van Voor- en Vroegschoolse Educatie ontvangt, staat onder leiding van twee beroepskrachten.

 

Artikel 11. Overeenkomst tussen houder en ouder.

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeen­komst tussen de houder en een ouder.

 

Artikel 12. Informatieplicht aan de ouders.

De houder informeert de ouder voorafgaand aan de in artikel 11 bedoelde over­eenkomst in ieder geval over:

  • 1.

    de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

  • 2.

    het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, als­mede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kin­deren de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

  • 3.

    de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal.

 

Artikel 13. Verklaring omtrent het gedrag.

  • 1.

    Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeel­zaal, zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

 

 

  • Deze verklaring wordt aan de houder overgelegd voordat een persoon zijn werk­zaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

 

Hoofdstuk 4. Het gemeentelijk toezicht.

 

Artikel 14. Aanwijzing van toezichthouders.

Het college wijst toezichthouders aan.

 

Artikel 15. Onderzoek door de toezichthouder.

  • 1.

    De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen 8 weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeen­stemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van de verordening.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of de exploi­tatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschrif­ten in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3.

    Naast het onderzoek  bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voor­schriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

 

Artikel 16. Het inspectierapport.

  • 1.

    De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2.

    Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3.

    Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4.

    De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en per­soneel toegankelijke plaats.

 

 

 

 

 

  • De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststel­ling daarvan openbaar.

6.   Indien niet tijdig op de melding als bedoeld in het eerste lid van artikel 15 wordt gereageerd door het inspectierapport door het college te laten vaststellen is de vaststelling van rechtswege gedaan. De vaststelling van rechtswege geldt als toestemming de exploitatie te beginnen.

7.   Het college maakt de vaststelling van rechtswege bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven. Bij de bekendmaking en mededeling van de vaststelling wordt vermeld dat de vaststelling van rechtswege is gegeven.

8.   Bij inwerkingtreding van paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht vervallen het zesde en zevende lid en is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

Artikel 17. Aanwijzing en bevel.

  • 1.

    Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2.

    In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in ver­band daarmee te nemen maatregelen.

  • 3.

    Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuter­speelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan wor­den verlengd.

  • 4.

    De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn. 

 

Artikel 18. Strafbepaling.

Overtreding van artikel 2, eerste lid en van de artikelen in hoofdstuk 3 van deze veror­dening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

 

Hoofdstuk 5. Slot- en overgangsbepalingen.

 

Artikel 19. Overgangsbepaling.

  • 1.

    Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op die op het tijdtip van in­werkingtreding van deze verordening reeds waren opgenomen in het register op grond van de Verordening kinderopvang, peuterspeelzalen en Spilcentra 2004.

  • 2.

    De verklaring omtrent het gedrag die beroepskrachten en begeleiders, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuter­speelzaal, reeds op grond van de Verordening kinderopvang, peuterspeelzalen en Spilcentra 2004 hebben overgelegd geldt als de op grond van artikel 13 vereiste verklaring omtrent het gedrag.

 

Artikel 20. Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt in werking 6 weken na de dag waarop ze is bekendgemaakt. 

 

Artikel 21. Citeertitel.

Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening kwaliteitsregels peuter­speelzaalwerk Eindhoven”.

 

 

Eindhoven, 15 mei 2008.

Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,

 

R. van Gijzel, burgemeester.

 

A. Brunninkhuis, secretaris.

 

 

 

 

Uitgegeven, 15 mei 2008.

Mij bekend,

de gemeentesecretaris van Eindhoven,

G. Kok-Mol, loco-secretaris.

 

 

 

 

 

 

EE08008562.def

Nota-toelichting  

Toelichting.

In artikel 15 was geen termijn opgenomen. Dit wordt nu aangepast.

De Dienstenrichtlijn geeft aan dat een van rechtswege verleende vergunning moet gelden voor het vaststellingsbesluit van het college zoals aangegeven in het derde lid van artikel 16. Met de GGD is afgesproken dat de ontvangstbevestiging gaat voldoen aan het gestelde in de Dienstenrichtlijn.