Organisatie | Onderbanken |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Ergfoedverordening gemeente Onderbanken |
Citeertitel | Erfgoedverordening gemeente Onderbanken |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-03-2009 | 01-01-2021 | Onbekend | 19-02-2009 Onderbanken Journaal 18-03-2009 | Onbekend |
De raad van de gemeente Onderbanken,
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 januari 2009;
overwegende dat in het kader van de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg de Monumentenwet 1988 is gewijzigd, inhoudende dat in de Monumentenwet het onderwerp "archeologie" is opgenomen en de deregulering van de vergunningplicht is verwerkt;
dat het voor de hand liggend is om de oude Monumentenverordening door de samenvoeging van monumenten en archeologie in de nieuwe vorm "Erfgoedverordening" te noemen;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de artikelen 12, 14, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988,
vast te stellen de volgende Erfgoedverordening gemeente Onderbanken
Deze verordening verstaat onder:
gemeentelijke archeologische verwachting- en cultuurhistorische advieskaart: topografische kaart van (delen van )het gemeentelijke grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven, waarbij onderscheid wordt gemaakt in hoge, middelhoge en lage verwachtingen;
Hoofdstuk 3. Instandhouding van archeologische terreinen
Hoofdstuk 4. Overige bepalingen
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, indien de schade in relatie staat tot:
Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de geldende regels zoals die golden voor de inwerkingtreding van deze verordening.
Gelet op de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet op de Archeologische Monumentenzorg alsmede de feitelijke samenhang tussen monumenten en archeologie, voldoet de bestaande gemeentelijke monumentenverordening niet meer aan de gestelde eisen.
Specifiek in het kader van de deregulering is de bestaande monumentenvergunning vereenvoudigd, waarbij de adviesplicht van de RACM grotendeels komt te vervallen.
De instandhoudingbepaling met betrekking tot archeologische terreinen vloeit voort uit de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (tot stand gekomen op grond het Verdrag van Malta) en komt neer op het feit dat gemeenten hun bestemmingsplannen moeten actualiseren met een archeologische paragraaf, zodat voldoende rekening kan worden gehouden (wat betreft de bescherming) met archeologische waarden en het behoud daarvan. Omdat nog niet alle bestemmingsplannen geactualiseerd zijn, voorziet deze verordening in ieder geval in de overgangssituatie door het college de bevoegdheid te geven nadere regels te stellen voor verstorende activiteiten in een archeologisch monument of verwachtingsgebied. Deze nadere regels kunnen dezelfde regels zijn die gelden indien een aanlegvergunning zou worden aangevraagd op grond van een aangepast bestemmingsplan, waarin wel een archeologisch paragraaf is opgenomen.
B. Artikelsgewijze toelichting
(toelichting alleen voor die onderdelen waar dit nodig is)
Het is nodig om een begripsomschrijving van een beschermd rijksmonument in de gemeentelijke monumentenverordening op te nemen. Deze verordening is namelijk een voorwaarde voor het verkrijgen door het college van de bevoegdheid om vergunningen voor de wijziging en sloop van rijksmonumenten te verlenen. Op de vergunningverlening voor rijksmonumenten zijn met name de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.
De monumentencommissie is in Onderbanken opgenomen in de commissie ruimtelijke kwaliteit. In de raadsvergadering van 19 juni 2008 (gemeenteblad 2008/42) zijn de dorpsbouwmeester en een plaatsvervanger aangewezen als monumentencommissie, die daarmee de rol vervult die voortvloeit uit de Monumentenwet. In artikel 15 van deze wet is bepaald dat de gemeente in een verordening de inschakeling van een commissie moet regelen die adviseert aan het college over aanvragen van vergunningen als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet.
De gemeentelijke beleidsadvieskaart biedt een praktische oplossing in het geval nog geen Malta-proof bestemmingsplan is vastgesteld. Op de beleidsadvieskaart zijn gebieden aangewezen met lage, middelhoge en hoge verwachtingswaarden. Met de vastgestelde ondergrenzen van archeologisch onderzoek kan aan een aanvrager een gericht advies worden afgegeven met betrekking tot het al dan niet verrichten van nader archeologisch onderzoek.
Artikel 2. Vergunning voor beschermd rijksmonument
De procedure voor de afgifte door het college van de vergunning voor rijksmonumenten staat in hoofdstuk 2 van de Monumentenwet 1988 en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Rijksdienst voor Archeologie Cultuurhistorie en Monumenten en, buiten de bebouwde kom, ook Gedeputeerde Staten moeten binnen twee maanden na verzending van de adviesaanvraag adviseren.
Met ingang van 2009 wordt de beperking van de adviesplicht van de rijksdienst formeel ingevoerd. De verplichte ministeriële adviesplicht bij aanvragen om een monumentenvergunning wordt losgelaten. Alleen wanneer er sprake is van reconstructie, sloop en herbestemming van een rijksmonument zal de adviesplicht van toepassing blijven.
De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de commissie ruimtelijke kwaliteit bij de aanvragen om vergunning voor rijksmonumenten wordt ingeschakeld. Om te voorkomen dat dit wettelijke vereiste door het ontbreken van het advies van de monumentencommissie tot moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning, is in lid 3 bepaald dat de commissie ruimtelijke kwaliteit geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de in lid 2 gestelde adviestermijn.
Hoofdstuk 3. Instandhouding van archeologische terreinen
Artikel 3. Instandhoudingbepaling
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg verplicht de raad om, bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Het uitgangspunt van deze wet (voortvloeiend uit het Verdrag van Malta) en daarmee ook van deze verordening, is daarom primair dat in het bestemmingsplan, door middel van de gemeentelijke archeologische verwachting- en cultuurhistorische advieskaart, wordt vastgelegd waar zich archeologische waarden in de bodem kunnen bevinden. Dit artikel voorziet in de behoefte aan een overgangsperiode tot het moment dat alle bestemmingplannen Malta-proof zijn.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing op een vijftal uitzonderingsmogelijkheden. In onderdeel a kan van het verbod uit het eerste lid worden afgeweken indien de verstoring plaats vindt in een archeologisch monument of verwachtingsgebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische verwachting- en cultuurhistorische advieskaart. Deze archeologische verwachtingswaarden is gekoppeld aan een aantal m2 te verstoren verwachtingsgebied en de afstand tot archeologische vindplaatsen. De gehanteerde maten zijn overgenomen uit het raadsbesluit d.d. 30 oktober 2008 (gemeenteblad 2008/49).
Onderdeel b ziet op de situatie dat het bestemmingsplan up-to-date is als bedoeld in de inleidende toelichting bij dit artikel. In dat geval biedt het bestemmingplan, aan de hand van een bijbehorende archeologische waardekaart, voldoende bescherming aan de in de bodem aanwezige archeologische terreinen of te verwachten archeologische waarden.
In onderdeel c wordt een projectbesluit en een drietal ontheffingsmogelijkheden genoemd uit de Wet ruimtelijke ordening. Bij dergelijke besluiten kan bij de aanvraag tot ontheffing of het nemen van een projectbesluit voorschriften worden opgenomen met betrekking tot archeologische waarden in het gebied waarvoor het projectbesluit/ontheffing wordt aangevraagd. Aan de aanvraag kan dan de voorwaarde worden verbonden dat een rapportage wordt overgelegd waarin de archeologische waarden van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld.
Een dergelijke uitzondering wordt feitelijk ook in onderdeel e gegeven, maar ziet dan ook op situaties buiten de aanvraag van een ontheffing/projectbesluit, bijv. de aanvraag om een aanlegvergunning. Dit rapport kan ook in de nadere regels onder d. worden gevraagd en komt overeen met de mogelijkheid in artikel 39, lid 2, van de Monumentenwet in geval van een bestemmingsplan in de geest van het Verdrag van Malta.
Op grond van onderdeel d kan het college nadere regels stellen wat betreft de eisen aan de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden in een archeologische monument of verwachtingsgebied.
Artikel 4. Opgravingen en begeleiding
De verplichtingen die in deze bepaling zijn opgenomen, zijn met name bedoeld om de regiefunctie van de gemeente te regelen. In het kader van de samenwerking met de andere gemeenten in Parkstad Limburg wordt bekeken in hoeverre er een regio-archeoloog kan worden aangesteld. Hierover zal separate besluitvorming plaatsvinden.
Om de bedoelde regierol goed te kunnen uitoefenen dient het college een programma van eisen (te laten) op te stellen, waarmee de kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek (lid 1, onder a). Vervolgens wordt van de verstoorder verwacht dat hij in een plan van aanpak weergeeft hoe hij specifiek de gestelde kaders zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan invullen (lid 1, onder b). Op grond van de leden 2 en 3 kunnen vervolgens nadere regels worden gesteld met betrekking tot de feitelijke uitvoering (en het toezicht daarop) en de beoordeling van het plan van aanpak.
Hoofdstuk 4. Overige bepalingen
De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat de monumentenverordening zonder een schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is. Voor het archeologische deel van de verordening dient echter, op grond van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, wel een schadevergoedingsregeling in de verordening opgenomen te worden. De rijksregeling voor excessieve opgravingkosten is ingaande 2009 niet meer van toepassing. Het "veroorzaker-betaalt-principe", zoals dat in de memorie van toelichting van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is verwoord, staat bij de afweging tot toekenning van schadevergoeding voorop. De gemeente zal zelf per geval moeten afwegen wat redelijk of buitenproportioneel is.
Artikel 154, lid 1 van de Gemeentewet laat een keuzemogelijkheid aan de raad om op overtreding van verordeningen straf te stellen, maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. De op te leggen boete voor strafbare feiten in de eerste categorie is maximaal € 370 (januari 2008); in de tweede categorie maximaal € 3.700 (januari 2008). Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorieën. In de Monumentenwet 1988 is handelen in strijd met artikel 11 (het verbod om een monument zonder vergunning te wijzigen of af te breken) gekoppeld aan een geldboete van de vijfde categorie met een maximum van € 74.000 (januari 2008).
Op gemeentelijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat en de wens om enige preventieve werking te bereiken, een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van drie maanden voor de hand liggend.
De basis voor de aanwijzingsbevoegdheid van toezichthouders wordt gevonden in hoofdstuk 5 van de Awb, waarin algemene regels worden gegeven voor de bestuursrechtelijke handhaving van algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften. Toezichthouders worden in artikel 5:11 Awb omschreven als zijnde personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift, zodat de aanwijzing van toezichthouders derhalve in de Erfgoedverordening kan plaatsvinden.
Een toezichthouder mag zijn bevoegdheid slechts uitoefenen voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is. Een toezichthouder is bevoegd elke plaats te betreden -met uitzondering van woningen- zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 8. Intrekken oude regeling
Dit artikel regelt de intrekking van de oude monumentenverordening, zodat niet twee verordeningen van kracht zijn die hetzelfde onderwerp regelen. Het uitdrukkelijk intrekken van een oude regeling mag niet achterwege worden gelaten met een beroep op het beginsel dat een vroegere regeling ter zijde wordt gesteld door een latere regeling.
In de praktijk blijkt het overgangsrecht vaak problemen te geven. Indien bijvoorbeeld een regeling wordt ingetrokken, is het niet altijd duidelijk welke gevolgen de intrekking moet hebben voor op die regeling gebaseerde beschikkingen. Vanwege de rechtszekerheid en de eerbiediging van bestaande rechten is daarom in deze verordening een overgangsbepaling opgenomen. Hiermee is geregeld dat aanvragen om vergunning voor monumenten die zijn ingediend vóór het van kracht worden van deze verordening, worden afgehandeld op grond van de oude verordening en wetgeving.
De datum van inwerkingtreding van de verordening is geregeld in artikel 15, lid 2 van de Monumentenwet 1988. Volgens dit lid wordt de verordening ter kennis gebracht aan de minister van OC en W en treedt in werking twee maanden nadat deze kennisgeving heeft plaatsgevonden.
Dit artikel noemt de naam van de verordening. Gelet op het samenvoegen van de oude monumentenverordening en het nieuwe archeologische deel in de verordening, is gekozen voor de nieuwe en overkoepelende term "Erfgoedverordening".