Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);
- b.
algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel
b, van de wet;
- c.
belanghebbende: de belanghebbende bedoeld in artikel 2 lid 1 van
hoofdstuk 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);
- d.
benadelingsbedrag: het bedrag bedoeld in artikel 58 lid 4 van de
wet;
- e.
bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel
d, van de wet;
- f.
bijstand: algemene en bijzondere bijstand;
- g.
bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel
c, van de wet;
- h.
inlichtingenplicht: de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel
17 van de wet en de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid,
van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen;
- i.
langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag bedoeld in
artikel 36 van de wet;
- j.
maatregel: het verlagen van de bijstand of de
langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van
de wet;
- k.
het college: het college van burgemeester en wethouders van de
gemeente Schiedam.
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
- 1.
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college
tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de
voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28,
tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen
niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het
college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze
verordening een maatregel opgelegd.
- 2.
Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate
waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de
omstandigheden waarin hij verkeert.
Artikel 3. Berekeningsgrondslag
- 1.
De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.
- 2.
In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden
toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag
indien:
- a.
aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met
toepassing van artikel 12 van de wet; of
- b.
de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met
zijn recht op bijzondere bijstand of de
langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval
vermeld: de reden van de maatregel, de datum van aanvang van de
maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand
wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van
duur en de hoogte van de maatregel die volgt uit deze verordening.
Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel
- 1.
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
- a.
elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of
- b.
de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die
gedraging door het college heeft plaatsgevonden, met
uitzondering van de gedraging die schending van de
inlichtingenplicht inhoudt; of
- c.
de gedraging die een schending van de inlichtingenplicht
inhoudt langer dan vijf jaar geleden heeft
plaatsgevonden.
- 2.
Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien
daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
- 3.
Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op
grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan
schriftelijk mededeling gedaan.
Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak
- 1.
De maatregel wordt opgelegd nadat het besluit tot het opleggen van
de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt
uitgegaan van de voor de betreffende maand geldende
bijstandsnorm.
- 2.
In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende
kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de
langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.
- 3.
In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende
kracht worden opgelegd, indien de inlichtingenplicht niet is
nagekomenen de bijstand ten onrechte of tot
een te hoog bedrag is verleend.
- 4.
Een maatregel wordt voor een bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel
die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt
uiterlijk na drie maanden nadat het besluit bekend gemaakt is,
heroverwogen.
Artikel 7. Samenloop en recidive
- 1.
Indien belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan
verschillende verwijtbare gedragingen, wordt voor het bepalen van de
hoogte en de duur van de maatregel uitgegaan van cumulatie van de
percentages welke gelden voor de verschillende gedragingen, met een
maximum van 100% van de bijstandsnorm.
- 2.
De duur van de maatregel wordt verdubbeld indien de belanghebbende
zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee
een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare
gedraging.
- 3.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt met een besluit waarmee
een maatregel is opgelegd gelijkgesteld het besluit om daarvan af te
zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede
lid.
Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of
behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 8. Indeling in categorieën
Gedragingen van belanghebbenden waardoor een der verplichtingen op grond
van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden
onderscheiden in de volgende categorieën:
Eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als
werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen of het niet
tijdig laten verlengen van de registratie;
Tweede categorie:
- a.
het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te
verkrijgen;
- b.
het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar
de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;
- c.
het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college
aangeboden voorziening als bedoeld in artikel 9 lid 1 onder b en
artikel 10, eerste lid van de wet, voor zover dit niet heeft
geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige
beëindiging van die voorziening;
Derde categorie:
- a.
het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
- b.
1: het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in
dienstbetrekking binnen een periode van zes maanden na
beëindiging van de bijstandsuitkering n indien er sprake is
geweest van een door het college aangeboden voorziening gericht
op arbeidsinschakeling;
- b.
2: het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in
dienstbetrekking voor zover er geen sprake is geweest van een
door het college aangeboden voorziening gericht op
arbeidsinschaling;
- c.
het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college
aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als
bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10,
eerste lid van de wet, voor zover dit heeft geleid tot het geen
doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die
voorziening.
Artikel 9. De hoogte en duur van de maatregel
De maatregel wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, vastgesteld
op:
- a.
tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij
gedragingen van de eerste categorie;
- b.
vijfentwintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand
bij gedragingen van de tweede categorie;
- c.
honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij
gedragingen van de derde categorie onder b2;
- d.
honderd procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden bij
gedragingen van de derde categorie onder a, b1 en c.
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht
Artikel 10 Te laat verstrekken van gegevens
- 1.
Indien een belanghebbende de inlichtingenplicht niet is nagekomen
door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of
de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe
gestelde termijn te verstrekken, maar wel binnen de hersteltermijn
als bedoeld in artikel 54 lid 2 van de wet, wordt onverminderd
artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van vijf procent van
de bijstandsnorm gedurende een maand.
- 2.
Van het opleggen van een maatregel bedoeld in het eerste lid kan
worden afgezien en worden volstaan met het geven van een
schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk
nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee
jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een
schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 11. Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder
gevolgen voor de bijstand
- 1.
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht
niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag
verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel vijf procent van de
bijstand gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede
lid.
- 2.
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan
worden afgezien en worden volstaan met het geven van een
schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk
nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee
jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een
schriftelijke waarschuwing is gegeven.
- 3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het niet verstrekken
van inlichtingen tevens verstaan het na afloop van de
hersteltermijn, als bedoeld in artikel 54 lid 2 van de wet, alsnog
verstrekken van inlichtingen.
Artikel 12. Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen met
gevolgen voor de bijstand
- 1.
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht
heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen
van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het
benadelingsbedrag.
- 2.
De maatregel wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, vastgesteld
op:
- a.
10% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een
benadelingsbedrag tot en met € 1000,--;
- b.
20% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een
benadelingsbedrag vanaf € 1000,-- tot en met € 2000,--;
- c.
40% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een
benadelingsbedrag vanaf € 2000,-- tot en met € 4000,--;
- d.
100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een
benadelingsbedrag groter dan € 4000,--.
- 3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het niet verstrekken
van inlichtingen tevens verstaan het na afloop van de
hersteltermijn, als bedoeld in artikel 54 lid 2 van de wet, alsnog
verstrekken van inlichtingen.
Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 13. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
- 1.
Gedragingen van de belanghebbende die niet vallen onder de artikelen
8 tot en met 12 van deze verordening, maar ook aangemerkt kunnen
worden als tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als
bedoeld in artikel 18 van de wet, leiden tot een maatregel.
- 2.
Het college kan vaststellen welke gedragingen leiden tot een
maatregel, alsmede de hoogte en duur van de maatregel.
Artikel 14. Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het
college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks
verband houden met de uitvoering van de wet, wordt onverminderd artikel
2, tweede lid, een maatregel opgelegd van twintig procent van de
bijstandsnorm gedurende een maand.
Hoofdstuk 5. Slotbepalingen
Artikel 15. De inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 juni 2004.
Artikel 16. Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening Nieuwe
Waterweg Noord 2004.