Organisatie | Onderbanken |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Handhaving Kwaliteit Kinderopvang Gemeente Onderbanken |
Citeertitel | Beleidsregels Handhaving Kwaliteit Kinderopvang Gemeente Onderbanken |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-12-2005 | 01-01-2021 | Onbekend | 22-11-2005 Onbekend | Onbekend |
Op 1 januari 2005 is de Wet Kinderopvang in werking getreden. De kwaliteitseisen in deze wet en beleidsregels kwaliteit kinderopvang zijn in de plaats gekomen van de gemeentelijke Verordening Kinderopvang.
In de wet staan een aantal concrete en globale eisen. Deze eisen zijn nader uitgewerkt in beleidsregels. Duidelijker dan voorheen ligt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit in de kinderopvang bij de houders en ook bij de ouders. De houders zijn primair verantwoordelijk voor het bieden van verantwoorde kinderopvang. De ouders zijn vertegenwoordigd in oudercommissies.
Volgens hoofdstuk 4 van de Wet Kinderopvang is het college verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op de kwaliteit van gastouderbureaus en kindercentra. Het college moet er voor zorgen dat de wet en regelgeving op het terrein van de kinderopvang worden nageleefd. Om te voorkomen dat er voor elke overtreding een intensief sanctioneringstraject moet worden gestart en om alle betrokkenen duidelijkheid te verstrekken op welke wijze wordt gehandhaafd bij overtredingen, is dit handhavingsbeleid opgesteld.
Voor wat betreft de kwaliteit van de kinderopvang en gastouderbureaus is de volgende wet- en regelgeving van belang.
Hierin staan een aantal concrete en globale eisen waar gemeenten, houders en ouders in het kader van kinderopvang aan dienen te voldoen.
• Beleidsregels kwaliteit kinderopvang
De globale eisen heeft de minister nader uitgewerkt in beleidsregels op basis van een convenant tussen de MO-groep (branchevereniging) en BoinK (vertegenwoordiging ouders). Deze beleidsregels bieden ouders, kindercentra en gastouderbureaus duidelijke herkenbare regels waarop uniform getoetst moet worden. Beleidsregels zijn echter niet bindend. Bij afwijkingen moet de houder aantonen dat er minimaal een kwalitatief gelijkwaardig alternatief wordt geboden.
Daarnaast moet een kindercentrum of gastouderbureau ook rekening houden met vigerende wet- en regelgeving.
• Overige wet- en regelgeving :
Arbowet, Warenwet, Bouwbesluit, Bouwverordening, Vergunning brandweer, CAO-kinderopvang, besluit veiligheid van attractie- en speeltoestellen.
In de wet is bepaald dat de GGD de kwaliteitsbewaking uitvoert. Deze taak heeft de minister nader uitgewerkt in de beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang.
Het college heeft medewerkers van de GGD als toezichthouder aangewezen. Van deze aanwijzing is mededeling gedaan in het Onderbankenjournaal. Deze aanwijzing geeft de toezichthouder op grond van artikel 5.2 van de Awb bepaalde bevoegdheden, waaronder het betreden van kindercentra en gastouderbureaus met of zonder toestemming, het vorderen van inlichtingen en het vorderen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.
De toezichthouder van de GGD controleert bij melding, daarna jaarlijks en incidenteel of de kindercentra en gastouderbureaus voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen. Deze stelt hiervoor een inspectierapport op. Zie bijlage 1 voor de procedure inspecties toezichthouders. Als het kindercentrum niet of in onvoldoende mate voldoet aan de wettelijke kwaliteitseisen moet het college overgaan tot gemeentelijk ingrijpen. Het ingrijpen varieert van het geven van een schriftelijke aanwijzing tot en met een verbod om het kindercentrum in exploitatie te nemen of houden.
2. Situatie kinderopvang gemeente Onderbanken
Op 1 januari 2005 is 1 kinderdagverblijf geregisteerd in de gemeente Onderbanken.
Vòòr de inwerktreding van de Wet Kinderopvang moesten nieuwe houders een vergunning aanvragen op grond van de Verordening Kinderopvang. Deze houders werden vervolgens jaarlijks door de GGD gecontroleerd op kwaliteitseisen. Op basis van deze inspecties is gebleken dat de kwaliteit van de kindercentra de afgelopen jaren redelijk tot goed was, waardoor er geen sancties hoefden te worden toegepast.
Volgens hoofdstuk 3, artikel 46 van de Wet Kinderopvang is het college verplicht om een register bij te houden van kinderopvangcentra en gastouderbureaus. Op 16 november 2004 heeft het college ingestemd met het Kinderopvangregister gemeente Onderbanken. De op 1 januari 2005 bestaande houders met een vergunning zijn automatisch opgenomen in het register.
Dit register is van belang voor ouders in verband met financiën en kwaliteit. Ouders kunnen namelijk alleen een tegemoetkoming in de kinderopvangkosten krijgen voor geregistreerde kindercentra of gastouderbureaus. Voor wat betreft de kwaliteit hebben ouders de garantie dat hun centrum of bureau minimaal een keer per jaar gecontroleerd wordt op kwaliteit en dat de gemeente ingrijpt als de vereiste kwaliteit niet geboden wordt.
Zoals al eerder genoemd is het college verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van de kindercentra en gastouderbureaus. Wanneer er een overtreding plaatsvindt, moet het college er voor zorgen dat de kwaliteitseisen nageleefd worden. Om de handhaving te vereenvoudigen en uniformeren, is er door de VNG een afwegingsmodel en sanctieprotocol ontwikkeld. Dit protocol wordt gezien als een leidraad, want uiteindelijk blijft handhaving maatwerk. De toelichting volgt hieronder. De GGD gebruikt het afwegingsmodel gecombineerd met het sanctieprotocol om te komen tot een advies aan de gemeente voor sanctionering.
Het door de VNG ontwikkelde afwegingsmodel is gebruikt bij het formuleren van het Onderbankse handhavingsbeleid. Het is een hulpmiddel waarbij het negatieve effect van een overtreding van een domein uit het toetsingskader een prioriteit (hoog, gemiddeld of laag) krijgt en wordt gekoppeld aan een sanctie. De ernst van een overtreding wordt bepaald aan de hand van een aantal beoordelingsfactoren. Hieraan wordt een score toegekend van 1 tot en met 4. Het model is samen met de GGD en regiogemeenten ingevuld. Zie voor het ingevulde afwegingsmodel bijlage 2.
GGD Nederland heeft in opdracht van het ministerie van SZW en de VNG toetsingskaders opgesteld. In het toetsingskader staat genoemd op welke domeinen de GGD controleert. Er wordt een onderscheid gemaakt naar dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang.
Dagopvang en buitenschoolse opvang
Elk domein wordt op grond van de hieronder genoemde factoren beoordeeld op de grootte van het risico. Hierbij is de volgende vraag gesteld : “In hoeverre komt een kwaliteitsaspect in gevaar op grond van onderstaande beoordelingsfactoren?”.
Het sanctieprotocol toont het juridisch stappenplan indien een houder bepaalde eisen uit de wet of beleidsregels overtreedt. Het protocol combineert de ernst (hoog/gemiddeld/laag) van een overtreding met een van de sanctiemiddelen. In bijlage 3 en 4 wordt dit schematisch uitgewerkt. Uit het protocol c.q. afsprakenkader wordt duidelijk welk sanctiemiddel in verhouding staat tot de overtreding.
Het volgende afsprakenkader wordt gehanteerd :
In geval van een acute situatie wordt een bevel gegeven. Bevel kan in fase 2 onder andere gecombineerd worden met een exploitatieverbod, dwangsom en bestuursdwang. Een bevel kan niet leiden tot een bestuurlijke boete. Het bevel kent een wettelijke termijn van 7 dagen, verlenging door het college is mogelijk. Het bevel is een bevoegdheid van de GGD-toezichthouder zelf. Heeft de ontstane situatie wel hoge prioriteit, maar is de situatie niet acuut gevaarlijk dan wordt een aanwijzing gegeven. De aanwijzing kan alleen door het college worden gegeven. In de aanwijzing wordt gewaarschuwd voor een dwangsom, bestuursdwang, exploitatieverbod, verwijderen uit register of een bestuurlijke boete als men de aanwijzing niet opvolgt. Aangezien het hier om een hoge prioriteit gaat, wordt in principe gekozen voor een dwangsom, bestuursdwang of een exploitatieverbod. Gelet op de hoge prioritering ligt een hoge dwangsom en een korte hersteltermijn voor de hand.
In geval van een acute situatie wordt een bevel gegeven. Bevel kan onder andere gecombineerd worden met een exploitatieverbod, dwangsom en bestuursdwang. Een bevel kan niet leiden tot een bestuurlijke boete. Het bevel kent een wettelijke termijn van 7 dagen, verlenging door het college is mogelijk. Het bevel kan door de GGD-toezichthouder zelf worden gegeven. Wanneer het gaat om een score onvoldoende (en dus niet slecht) zal van een acute situatie naar alle waarschijnlijkheid geen sprake zijn.
Heeft de ontstane situatie wel hoge prioriteit, maar is de situatie niet een direct acuut gevaar dan wordt een aanwijzing gegeven. De aanwijzing behoort tot de bevoegdheden van het college. In de aanwijzing wordt gewaarschuwd voor een dwangsom, bestuursdwang, exploitatieverbod, verwijderen uit register of een bestuurlijke boete als men de aanwijzing niet opvolgt. Aangezien het hier om een hoge prioriteit gaat, wordt in principe gekozen voor een dwangsom of bestuursdwang. Een exploitatieverbod bij een score onvoldoende is veelal een te zware maatregel, maar dit hangt natuurlijk van de omstandigheden af. De gestelde dwangsom ligt in principe lager dan als de score slecht zou zijn geweest. Daarnaast worden er korte hersteltermijnen gehanteerd.
Bij een geconstateerde overtreding wordt in principe een aanwijzing gegeven. De maatregelen zijn gericht op herstel. In een enkel geval kan een bestuurlijke boete worden gegeven. De aanwijzing gaat gepaard met een dwangsom, bestuursdwang of een verwijdering uit het register. Bij een dwangsom gaat het om lagere bedragen dan als het zou gaan om een zaak die hoge prioriteit heeft. Daarnaast worden er ook langere hersteltermijnen gehanteerd. In bepaalde specifieke gevallen kan een bestuurlijke boete worden gegeven. Deze bestuurlijke boetes liggen hoger dan bij zaken die een lage prioriteit hebben.
Bij een geconstateerde overtreding wordt in principe een aanwijzing gegeven. Echter mocht de overtreding relatief beperkt (de overtreding richt zich op bijvoorbeeld 1 aspect) zijn, kan ervoor worden gekozen om een waarschuwing (GGD) of schriftelijke aanwijzing (gemeente) te geven. Daarin kan worden aangegeven dat bij een volgende constatering het bestuursrechtelijke traject zal worden gevolgd. In bepaalde specifieke gevallen kan een bestuurlijke boete worden gegeven. Deze bestuurlijke boetes liggen hoger dan bij die zaken die een lage prioriteit hebben.
Bij zaken die een lage prioriteit hebben, kan indien mogelijk een bestuurlijke boete worden gegeven. De gemeente kan ervoor kiezen om bepaalde overtredingen omdat ze bijvoorbeeld vaak voorkomen, maar weliswaar geen prioriteit hebben (al dan niet tijdelijk) wat ‘harder’ aan te pakken door zonder pardon direct een bestuurlijke boete op te leggen. In principe liggen deze boetes lager dan bij die zaken die een middelhoge prioriteit hebben. Daarnaast kan er worden gewerkt met waarschuwingen. Met name bij die instellingen die over het algemeen voldoen aan de gestelde eisen, maar op een enkel punt tekort schieten. Deze waarschuwingen worden uiteraard wel geregistreerd. Wordt bij een volgend bezoek dezelfde overtreding wederom geconstateerd dan wordt voorgesteld om over te gaan tot een aanwijzing.
Bij die zaken die een lage prioriteit hebben, kan indien mogelijk een bestuurlijke boete worden gegeven. De gemeente kan ervoor kiezen om bepaalde overtredingen omdat ze bijvoorbeeld vaak voorkomen, maar weliswaar geen prioriteit hebben (al dan niet tijdelijk) wat ‘harder’ aan te pakken door zonder pardon direct een bestuurlijke boete op te leggen. In principe liggen deze boetes lager dan bij die zaken die een middelhoge prioriteit hebben. Daarnaast kan er worden gewerkt met waarschuwingen. Met name bij die instellingen die over het algemeen voldoen aan de gestelde eisen, maar op een enkel punt tekort schieten. Deze waarschuwingen worden uiteraard wel geregistreerd. Wordt bij een volgend bezoek dezelfde overtreding wederom geconstateerd dan kan overgegaan worden tot een aanwijzing. Bij het onvoldoende voldoen (in tegenstelling tot slecht) kan eventueel nog een tweede waarschuwing worden gegeven.
Hieronder volgt een uitwerking van de sanctiemiddelen die het college kan inzetten. In bijlage 5 worden de wettelijke grondslagen en procedures toegelicht.
Het college kan schriftelijk een aanwijzing geven als een kindercentrum of gastouderbureau zich niet houdt aan de voorschriften die opgenomen zijn in hoofdstuk 3, paragrafen 2 en 3 van de Wet Kinderopvang. Het gaat hierbij om kwaliteitseisen en de bepalingen over de oudercommissie.
Als de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de kinderopvang bij een kindercentrum zodanig tekortschiet, dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Een bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen. Het college kan de geldigheidsduur verlengen. Deze bevoegdheid kan niet worden uitgeoefend ten aanzien van een gastouderbureau. Met de GGD is afgesproken dat zij de betreffende beleidsmedewerker welzijn van de gemeente op de hoogte stelt en overlegt alvorens zij tot een bevel overgaat.
3. Verbod om exploitatie voort te zetten
Het college kan de houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum of gastouderbureau voort te zetten, zolang hij een bevel of een aanwijzing niet opvolgt en het toepassen van bestuursdwang niet mogelijk is.
4. Verbod om in exploitatie te gaan
Het college kan de houder verbieden een kindercentrum of gastouderbureau in exploitatie te nemen, als blijkt dat het kindercentrum of het gastouderbureau naar verwachting niet dan wel niet langer aan de voorschriften in hoofdstuk 3, paragraaf 2, zal voldoen.
5. Verwijdering uit het register
Als uit onderzoek blijkt dat de houder niet aan de kwaliteitseisen voldoet, mag het college de gegevens van een kindercentrum of gastouderbureau uit het register verwijderen, Uiteraard zal eerst geprobeerd worden om afspraken te maken over het nemen van maatregelen om de tekortkomingen op te heffen. Het verwijderen uit het register is een uiterste middel: het heeft tot gevolg dat de ouders de aanspraak op tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang verliezen. Bij verwijdering uit het register moeten verschillende instanties hiervan op de hoogte worden gebracht, waaronder de afdeling sociale zaken, de Belastingdienst en de ouders. De verwijdering uit het register moet bekend gemaakt worden via een publicatie in de lokale media.
6. Toepassen van bestuursdwang
Nadat de aanwijzing of het bevel niet ten uitvoer is gelegd, kan het college besluiten ter handhaving bestuursdwang aan te zeggen. Bestuursdwang is de herstelsanctie, inhoudende een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en de verplichting om te dulden dat het bestuursorgaan de last door feitelijk handelen ten uitvoer legt, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd. Een voorbeeld hiervan zou kunnen zijn: een onveilig speeltoestel op de buitenspeelplaats. De gemeente kan besluiten dat dit speeltoestel op kosten van de houder wordt weggehaald, indien de ondernemer dit niet na een aanwijzing doet. Niet alle overtredingen zijn geschikt om met bestuursdwang op te lossen. In de plaats van bestuursdwang kan dan een last onder dwangsom worden opgelegd. De tenuitvoerlegging van de sancties kan worden voorkomen indien door de overtreder binnen een bepaalde termijn (begunstigingstermijn) bepaalde maatregelen worden genomen, teneinde tot een correcte naleving van het gegeven bevel of de gegeven aanwijzing te komen.
Deze sanctie kan alleen worden opgelegd aan de overtreder zelf. Een last onder dwangsom wordt niet opgelegd als er acuut gevaar is. Dan is het beter om te kiezen bijvoorbeeld voor bestuursdwang. Een last onder dwangsom is een herstelsanctie: de overtreding moet ‘hersteld’ worden. Gebeurt dit niet of niet tijdig, dan moet een geldsom worden betaald. Een voorbeeld waar de dwangsom een goed instrument kan zijn, is in het geval dat er consequent niet wordt voldaan aan de leidster/kindratio. Dit gebeurt vaak vanuit kostenoverwegingen van de ondernemer. Door een dwangsom op te leggen, vervalt het economisch voordeel. De dwangsom kan op verschillende manieren worden vastgesteld. Zo kan gekozen worden voor een bedrag ineens, een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd en een bedrag per overtreding van de last. Er is geen algemene richtlijn te geven voor het bepalen van de hoogte van de dwangsom en het maximaal te verbeuren bedrag.Wel dient het bedrag in verhouding te staan tot de zwaarte van het geschonden belang, de beoogde werking van de dwangsomoplegging en de hoogte van de kosten die het treffen van voorzieningen met zich meebrengt in relatie tot het voordeel dat de overtreder heeft bij voortzetting van de overtreding. Bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom mag slechts het financiële voordeel meewegen dat de overtreder heeft bij het laten voortbestaan van de onwettige situatie; de dwangsom is niet bedoeld om ‘onterechte’ winst uit het verleden af te romen. De dwangsom wordt opgelegd met als last aan het gegeven bevel of de gegeven aanwijzing te voldoen.
8. Opleggen van een bestuurlijke boete
Een bestuurlijke boete kan worden opgelegd indien een houder een verplichting als bedoeld bij of krachtens hoofdstuk 3, een aanwijzing of een bevel als bedoeld in artikel 65 of artikel 5:20 van de Awb niet nakomt of handelt in strijd met een verbod krachtens artikel 66. De bestuurlijke boete bedraagt hoogstens € 45.000. Ook kan een bestuurlijke boete tot maximaal € 5.000 worden opgelegd als een houder niet alle inlichtingen verstrekt aan het college die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn, artikel 28, vierde lid. Indien de bestuurlijke boete is toegestaan, moet een bepaalde procedure worden gevolgd. Hierbij geldt zwijgrecht van verdachte. Dit betekent dat iemand niet kan worden verplicht aan zijn eigen veroordeling mee te werken. Mogelijk levert de Awb vierde tranche wijzigingen in de procedure op.
9. Strafrechtelijke mogelijkheden
Bij valsheid in geschrifte, opgave van onware gegevens en schending van de verplichting om gegevens te verstrekken, en twee specifieke overtredingen betreffende het openbaar gezag, kan het strafrechtelijke traject gestart worden. Strafrechtelijke vervolging is geen bevoegdheid van het college en de toezichthouder, maar van opsporingsambtenaren die bij besluit van de minister van Financiën, de minister van Justitie en de minister van SZW zijn aangewezen.
Bij de omschreven feiten bestaat een keuzemogelijkheid tussen het strafrechtelijke traject en het opleggen van een bestuurlijke boete. Als het gaat om een opzettelijke of roekeloze overtreding die een direct gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van personen tot gevolg heeft, dan kan geen gebruik worden gemaakt van de bestuurlijke boete. Indien de gedraging strafbaar is, wordt het aan het OM voorgelegd en besproken.
3.3. Combinatie van overtredingen
Het is denkbaar dat er meer overtredingen tegelijk plaatsvinden. In dat geval wordt uitgegaan van de zwaarste overtreding. Maatwerk is hier natuurlijk wel uitgangspunt. Indien er meerdere lichte overtredingen worden geconstateerd, dan wordt gekozen voor een zwaardere sanctiestrategie.
3.4. Terugkerende overtredingen
Van recidive spreken we wanneer al eerder een sanctiebesluit tegen de overtreder is genomen of een (strafrechtelijke) veroordeling heeft plaatsgevonden. Deze maatregelen kunnen betrekking hebben op verschillende locaties van de betreffende houder. Indien er een herhaling van overtredingen wordt geconstateerd, dan wordt gekozen voor een zwaardere sanctiestrategie.
In geval van een waarschuwing bepaalt de GGD de hersteltermijn. Wanneer een formeel sanctie-instrument wordt ingezet, dan bepaalt het college de hersteltermijn. Deze is onder andere afhankelijk van urgentie en technische en organisatorische uitvoerbaarheid.
Onderstaande dient als richtlijn:
In het bevel wordt een hersteltermijn gegeven van 7 dagen door de toezichthouder. Het college kan deze termijn eventueel verlengen met enkele dagen.
In het bevel wordt een hersteltermijn gegeven van 7 dagen door de toezichthouder. Het college kan deze termijn eventueel verlengen met enkele dagen. In een aanwijzing kan het college een termijn van 7 dagen tot twee weken aanhouden. Het ligt voor de hand de herinspecties tevens binnen die termijnen te laten plaatsvinden.
Indien er gekozen wordt voor een aanwijzing kan het college een hersteltermijn hanteren van twee tot twaalf weken.
Indien er gekozen wordt voor een aanwijzing kan het college een termijn hanteren van een maand tot een half jaar. Ook kan de toezichthouder een waarschuwing geven. Met de houder is een goede afspraak gemaakt dat binnen een half jaar de overtreding is hersteld.
Indien gekozen wordt voor een waarschuwing is bij overtredingen met een lage prioriteit een langere hersteltermijn aan de orde. Een waarschuwing wordt bij de volgende reguliere inspectie nagegaan. De toezichthouder kan de hersteltermijn van een jaar aanhouden.
Indien gekozen wordt voor een waarschuwing is bij overtredingen met een lage prioriteit een langere hersteltermijn aan de orde. Een waarschuwing wordt bij de volgende reguliere inspectie nagegaan. De toezichthouder kan de hersteltermijn van een jaar aanhouden.
3.6. Niet-gemelde kinderopvang
Kinderopvang als bedoeld in artikel 45 van de Wet Kinderopvang
Een inspecteur kan via een tip of ‘toevallig’ op het spoor komen van niet-gemelde kinderopvang of van informele opvang van kinderen. Niet-gemelde opvang wil in elk geval zeggen: opvang zonder dat een melding als bedoeld in artikel 45 van de Wet kinderopvang is gedaan. Daarbij kan het voorkomen dat het geen kinderopvang of gastouderopvang in de zin van de Wet kinderopvang betreft. Als het echter wel gaat om‘het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint’ of respectievelijk om ‘kinderopvang in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van artikel 5 aanspraak kan maken op een tegemoetkoming of diens partner, bestaande in de gelijktijdige opvang van ten hoogste vier kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft’, dan is bij niet-melding sprake van een economisch delict en begaat de houder een overtreding. De houder heeft de plicht om aan de kwaliteitseisen te voldoen en zich alsnog te melden.
Gemeenten hebben wel een taak in het bevorderen van het melden van kinderopvang. De beleidsmedewerker welzijn zal dus alert moeten zijn op signalen en meldingen van burgers. Daarnaast onderhoudt de beleidsmedewerker contact met de afdeling Bouw- en Woningzaken.
In overleg met de GGD zal in het geval van ongemelde kinderopvang een inspectie door de toezichthouder plaatsvinden. Als de toezichthouder concludeert dat het kinderopvang betreft als bedoeld in artikel 45 van de Wet Kinderopvang, dan wordt het sanctiemiddel “verbod om in exploitatie te gaan” ingezet.
Informele opvang van kinderen noemen we in de volksmond weliswaar kinderopvang, maar het valt buiten de reikwijdte van de Wet kinderopvang. GGD’en hebben op grond van de Wet kinderopvang alleen de uitvoering van het toezicht op de kwaliteit in de Wet kinderopvang toebedeeld gekregen. Zij hebben hier geen taak in.
3.7. Handhaving ten opzichte van de ouders
Een van de wettelijke taken van het college in het kader van de Wet Kinderopvang is het verstrekken van een tegemoetkoming in de kinderopvangkosten aan bepaalde doelgroepen. Als een ouder bepaalde verplichtingen niet nakomt, moet het college handhaven. De afdeling Sociale Zaken is hiervoor verantwoordelijk
4.1. Verantwoordelijke afdeling
Eerder heeft het college besloten om de taken melding en registratie en toezicht en handhaving onder te brengen bij de afdeling Welzijn, aangezien deze taken nauw met elkaar samenhangen.
De Inspectie voor Werk en Inkomen (IWI) houdt toezicht op de gemeenten. Het college moet daarom jaarlijks verslag uitbrengen aan het IWI en de gemeenteraad over de werkzaamheden die in het kader van toezicht en handhaving in het voorgaande jaar zijn verricht. Het IWI geeft relevante bevindingen door aan het ministerie, zodat de minister het beleid eventueel kan aanpassen.
4.3. Wijze van samenwerking met ouders en lokale houders
Ouders en houders hebben een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om het naleven van wet en regelgeving.
In het openbaar register worden de kindercentra en gastouderbureaus vermeld die gecontroleerd worden op kwaliteit. Ouders kunnen dit openbaar register opvragen.
De huidige houders worden na vaststelling geïnformeerd over het Onderbankse handhavingsbeleid. Nieuwe houders ontvangen bij melding informatie over de wet- en regelgeving en het door het college vastgestelde handhavingsbeleid.
4.4 Wijze van samenwerking met andere gemeenten
Om er voor te zorgen dat er een eenduidig handhavingsbeleid kwaliteit kinderopvang binnen Parkstad bestaat, is dit in overleg met de gemeenten Kerkrade, Landgraaf, Brunssum, Simpelveld, Nuth, Voerendaal, Onderbanken, Vaals en Gulpen-Wittem tot stand gekomen
4.5. Afspraken Bouw en Woningtoezicht
Een nieuwe melding wordt, naast de toezichthouder, ook gemeld aan de afdeling Wonen. Deze afdeling bekijkt of het nieuwe centrum of bureau voldoet aan de eisen met betrekking tot het Bouwbesluit en gebruiksvergunning.
4.6. Afspraken toezichthouder (GGD)
Om de nieuwe wet goed uit te kunnen voeren zijn er duidelijke afspraken gemaakt tussen de GGD en gemeente.
De gemeente informeert de nieuwe houder over de wet- en regelgeving. Een kopie van het meldingsformulier wordt aan de GGD toegezonden. De GGD controleert binnen acht weken na melding of de exploitatie overeenkomstig de wettelijke eisen gaat plaatsvinden.
Alvorens het college een sanctiemiddel inzet, kan de toezichthouder besluiten om eerst een waarschuwing te geven. Een waarschuwing heeft geen formele status maar ligt in de aard van een “goede afspraak tussen houder en toezichthouder”. De toezichthouder legt een hersteltermijn vast in het inspectierapport en vraagt de houder om een terugrapportage wanneer de overtreding is verholpen. Na het verstrijken van de hersteltermijn controleert de toezichthouder of de overtreding hersteld is.
Voordat de toezichthouder een bevel uitvaardigt, wordt dit vooraf met de gemeente kortgesloten. In eerste instantie wordt contact opgenomen met de betreffende beleidsmedewerker welzijn.
Wanneer er een nader onderzoek (herinspectie) moet plaatsvinden, wordt dit in de rapportage genoemd.
De GGD overlegt jaarlijks met de gemeente hoeveel onaangekondigde inspecties zullen plaatsvinden in dat jaar. Hierbij wordt alleen de kind-leidster-ratio getoetst. Per voorziening wordt twee uur gedeclareerd. Voor 2005 wordt 20% van de instellingen op deze wijze gecontroleerd.
De toezichthouder is verplicht om het rapport uiterlijk drie weken na vaststelling openbaar te maken. Volgens de Wet Kinderopvang stelt de toezichthouder het rapport vast. Er lijkt hier sprake te zijn van attributie (de toezichthouder is bestuursorgaan). Echter, dit is strijdig met de geest van de wet die enkel een mandaatconstructie voor de toezichthouders kent. Navraag bij de VNG heeft geen afdoende antwoord opgeleverd. De VNG ziet de rapportage als een advies van een externe. Deze interpretatie is niet in overeenstemming met de Memorie van Toelichting bij artikel 61 van de wet Kinderopvang. Teneinde risico’s en schadeclaims zo veel mogelijk uit te sluiten, is met de GGD afgesproken dat de toezichthouder het rapport alleen dan vaststelt en openbaar maakt als de zienswijzen van houder en toezichthouder overeenkomen. Als dit niet het geval is en/of het college moet sanctioneren, dan stelt het college het rapport vast. De toezichthouder mag het rapport dan pas na besluitvorming door het college openbaar maken. Er wordt naar gestreefd om het college binnen drie weken te laten besluiten, zodat de openbaarmaking nog binnen de wettelijk gestelde termijn kan plaatsvinden.
De houder is verplicht om een afschrift van het inspectierapport op een toegankelijke plaats voor ouders en personeel ter inzage te leggen. De toezichthouder is verplicht om het rapport uiterlijk drie weken na vaststelling openbaar te maken. De rapportages liggen ter inzage bij de GGD en bij de afdeling welzijn van de gemeente. De rapporten zijn op termijn ook digitaal in te zien op de website van de GGD.
De jaarrapportage aan het IWI wordt in kopie aan de GGD verzonden.
2005 en 2006 worden gezien als overgangsjaren. Naar verwachting zal er dit jaar een achterstand ontstaan met betrekking tot de inspecties. Afgesproken is dat kindercentra die vorig jaar minder goed scoorden, voorrang krijgen.
De GGD berekent een vast tarief per soort inspectie op basis van het aantal uren dat de toezichthouder bezig is met de inspectie. Deze tarieven worden jaarlijks aangepast.
Ouders kunnen hun klachten schriftelijk melden aan het college van Burgemeester en Wethouders.
Het college moet jaarlijks verantwoording over toezicht en handhaving afleggen aan het IWI en de gemeenteraad. Dit moment wordt gebruikt om het handhavingsbeleid te evalueren. Deze evaluatie gebeurt met de toezichthouder en de Parkstadgemeenten, Nuth, Gulpen-Wittem en Vaals en kan leiden tot bijstelling van het beleid. Het college wordt hierover geïnformeerd.
Burgemeester en Wethouders treffen in de gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien de nodige voorzieningen en nemen de nodige beslissingen.
Bijlage 1 Procedure inspecties toezichthouder
Jaarlijkse inspectie of binnen drie maanden na exploitatieneming
Nader onderzoek (herinspectie)
Bijlage 5 Toelichting en procedures sanctiemiddelen
Op grond van artikel 4:8 is het college verplicht om de houder in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze bekend te maken alvorens de definitieve aanwijzing te versturen. De houder mag dit mondeling of schriftelijk doen (artikel 4:9 Awb). In bepaalde gevallen mag worden afgeweken van de verplichting tot zienswijze geven, zoals in het geval van spoed (zie de artikelen 4:11 en 4:12). In dergelijke gevallen ligt het echter voor de hand om een bevel te geven in plaats van een aanwijzing.
De gemeente is verplicht om de houder in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze bekend te maken, alvorens het definitieve bevel te geven (artikel 4:8 Awb). De houder mag dit mondeling of schriftelijk doen (artikel 4:9 Awb). In bepaalde gevallen mag worden afgeweken van de verplichting tot zienswijze geven, zoals in het geval van spoed (zie de artikelen 4:11 en 4:12). In het geval van een bevel kan dit voorkomen, maar gelet op de zwaarte van een dergelijk middel zal getracht moeten worden de zienswijze van de houder te vernemen. Dat kan via een telefoongesprek met de houder of door de houder ter plaatse zijn visie te vragen. Van deze visie moeten notities gemaakt worden die in het latere bevel verwerkt worden. Hetzelfde geldt voor de verlenging van de termijn.
De toezichthouder geeft een redelijke termijn voor het uitvoeren van het bevel. Gelet op de aard van de bevoegdheid kan dit variëren van enkele uren tot enkele dagen. Nakoming moet redelijkerwijs mogelijk zijn.
Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen. Na deze zeven dagen kan het college het bevel verlengen conform de procedure verlenging bevel. De verlenging geldt zo lang als noodzakelijk. De toezichthouder adviseert het college over de verlenging en geeft daarbij aan waarom het bevel verlengd moet worden.
3. Verbod exploitatie voort te zetten
De toezichthouder geeft een redelijke termijn voor ingaan van een exploitatieverbod. Houd rekening met het informeren van ouders en het afsluiten van de zaak zelf. Indien de houder geen gehoor geeft, kan het exploitatieverbod worden gehandhaafd met behulp van bestuursdwang, de zaak kan dichtgezet worden, of met behulp van een dwangsom. Het niet nakomen van het verbod kan tevens leiden tot het opleggen van een bestuurlijke boete in de zin van artikel 72, eerste lid en onder a van de Wet kinderopvang.
4. Verbod om in exploitatie te gaan
5. Verwijdering uit het register
Op grond van artikel 4:8 Awb moet de houder in de gelegenheid worden gesteld zijn zienswijze bekend te maken voordat de registratie wordt verwijderd. De houder mag dit mondeling of schriftelijk doen, artikel 4:9 Awb. In bepaalde gevallen mag worden afgeweken van de verplichting tot zienswijze geven, zoals in het geval van spoed (zie de artikelen 4:11 en 4:12). Gelet op de impact van een dergelijke beslissing ligt het voor de hand dit besluit zeer zorgvuldig voor te bereiden. Verwijdering op termijn is ook mogelijk.
artikel 125 Gemeentewet juncto artikel 5:32, eerste lid van de Awb | |
het niet opvolgen van een bevel of aanwijzing als bedoeld in artikel 65 van de Wet kinderopvang | |
In de Wet kinderopvang wordt het college of de toezichthouder de keuze gelaten rapport op te maken van de overtreding in artikel 77, eerste lid. Uit het oogpunt van behoorlijk bestuur en vooruitlopend op een wetswijziging in de Awb verdient het de voorkeur altijd een rapport op te maken.
In het rapport van de overtreding vermeldt het college of de toezichthouder in ieder geval:
In het besluit vermeldt het college in ieder geval:
Toelichting procedure bestuurlijke boete houder
Voordat het college een boete kan opleggen, moet een aantal vragen worden beantwoord.
9. Strafrechtelijke mogelijkheden