Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Westland

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Westland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Westland
Officiële naam regelingVerordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Westland
CiteertitelVerordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Westland
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Regeling heeft terugwerkende kracht.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201001-01-2010intrekking

07-07-2009

Het hele Westland d.d. 9-12-2011

Gbw 2011, 48
31-03-200601-01-200601-01-2010Nieuwe regeling

31-01-2006

Het hele Westland d.d. 23-03-2006

besluitenlijst b&w d.d. 6-1-2006, nr. 3.1.1

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Westland

De gemeenteraad van Westland

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 januari 2006, 3.1.1;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit van peuterspeelzalen;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

VERORDENING KWALITEITSREGELS PEUTERSPEELZALEN WESTLAND

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen
  • In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a. peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar gedurende een tot vier dagdelen per week van maximaal 3,5 uur per dagdeelmet als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;

  • b. peuterplaats: een rekeneenheid, die overeenkomt met 2 dagdelen per week bezoek aan de peuterspeelzaal van totaal 5,5 uur gedurende maximaal 40 weken per jaar;

  • c. peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • d. houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • e. beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

  • f. begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal;

  • g. ambitieniveau: de doelstellingen van het peuterspeelzaalwerk, die te verdelen zijn in 3 varianten, nl. ambitieniveau 0 met de doelstellingen spelen en ontmoeten, ambitieniveau 1 met de doelstellingen spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren en ambitieniveau 2 met de doelstellingen spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen.

HOOFDSTUK 2. MELDINGSPLICHT

Artikel 2. Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
  • 1. Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college.

  • 2. De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 3. Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
  • 1. Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen 8 weken na het tijdstip van de melding.

  • 2. Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 16, eerste lid, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

Artikel 4. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 14, eerste lid, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.

Artikel 5. Register
  • 1. Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden afhankelijk van de uitslag van het vooronderzoekonmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid zijn verstrekt.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.

  • 3. Het register ligt op het gemeentehuis kosteloos voor een ieder ter inzage.

Artikel 6. Wijzigingen van gegevens
  • 1. De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register zijn aangetekend.

HOOFDSTUK 3. DE KWALITEITSEISEN

Artikel 7. Algemene kwaliteitseisen
  • 1. De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2. De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

Artikel 8. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid
  • 1. De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd.

  • 2. Naast huidige andere regelgeving wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze verordening: Checklist hygiëne en veiligheid in peuterspeelzalen.

Artikel 9. Oppervlakte speelruimte
  • 1. Voor ieder kind is minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 2. Voor ieder kind is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto-oppervlakte minimaal 3 m2 per kind bedraagt, grenzend aan het gebouw.

Artikel 10. Groepen en groepsgrootte
  • 1. De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes.

  • 2. In een groep zijn ten hoogste achttienkinderen gelijktijdig aanwezig.

  • 3. Het college kan in uitzonderingssituaties vrijstelling geven.

Artikel 11. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep
  • 1. Het aantal beroepskrachten of begeleiders per groep is afhankelijk van het ambitieniveau.

  • 2. Bij ambitieniveau 0: 'spelen en ontmoeten' zijn er in elke groep ten minste twee begeleiders aanwezig en er is één beroepskracht voor ten minste 50% van de openingsuren aanwezig in de peuterspeelzaal.

  • 3. Bij ambitieniveau 1: 'spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren' zijn er in elke groep ten minste één beroepskracht en één begeleider aanwezig.

  • 4. Bij ambitieniveau 2: 'spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen' zijn er in elke groep ten minste twee beroepskrachten aanwezig.

Artikel 12. Overeenkomst tussen houder en ouder c.q. verzorger

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen houder en een ouder c.q. verzorger.

Artikel 13. Informatieplicht aan de ouders c.q. verzorgers
  • De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder c.q. verzorger voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over:

  • a. De plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

  • b. Het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 11;

  • c. Het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

  • d. De wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal.

Artikel 14. Verklaring omtrent het gedrag
  • 1. Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2. Deze verklaring wordt aan de houder overgelegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan 2 maanden.

  • 3. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan 2 maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

HOOFDSTUK 4. HET GEMEENTELIJK TOEZICHT

Artikel 15. Aanwijzing van toezichthouders

Het college wijst toezichthouders aan.

Artikel 16. Onderzoek door de toezichthouder
  • 1. De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen 8 weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2. Onverminderd in het eerste lid onderzoekt de toezichthouder driejaarlijks of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3. Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 17. Het inspectierapport
  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt de toezichthouder dat in het rapport.

  • 3. De toezichthouder zendt het inspectierapport na vaststelling aan het collegeen aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders c.q. verzorgers en personeel toegankelijke plaats.

  • 4. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.

Artikel 18. Aanwijzing en bevel
  • 1. Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2. In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3. Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekort schiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.

  • 4. De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.

Artikel 19. Strafbepaling

Overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordening wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

HOOFDSTUK 5. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 20. Overgangsbepaling
  • 1. Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening over een vergunning op grond van de verordeningen kinderopvang van de voormalige gemeenten De Lier, Naaldwijk, 's-Gravenzande, Monster en Wateringen beschikken.

  • 2. Een houder van een peuterspeelzaal als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het college alle gegevens die nodig zijn voor het register.

Artikel 21. Inwerkingtreding
  • 1. Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2006.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel 19 in werking op de eerste dag nadat deze regeling is bekendgemaakt.

Artikel 22. Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Westland.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 31 januari 2006.

De griffier - N. Broekema

de voorzitter - J. van der Tak

Algemene toelichting

Gemeenten zijn niet verplicht kwaliteitsregels te stellen voor het peuterspeelzaalwerk. Het peuterspeelzaalwerk valt niet onder de Wet kinderopvang (artikel 1, tweede lid, onderdeel b). Dit betekent dat de grondslag voor deze verordening de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeenten vormt die is neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet. Dit is ook in de aanhef van de verordening aangegeven.

De verordening sluit zoveel mogelijk aan bij de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) en de kwaliteitseisen die de Wet kinderopvang (Wk) stelt ten aanzien van kinderopvang. Voor dit laatste zijn twee redenen: allereerst is het peuterspeelzaalwerk ook een vorm van kinderopvang in een daarvoor geschikte ruimtelijke voorziening. Het ligt dan voor de hand om zoveel mogelijk dezelfde kwaliteitseisen te stellen, uiteraard voorzover die eisen aansluiten bij het specifieke doel van het peuterspeelzaalwerk. Dit hangt samen met de tweede reden: het toezicht op de instellingen voor kinderopvang en op peuterspeelzalen zal door dezelfde toezichthouders worden gedaan. Het uitoefenen van toezicht wordt vergemakkelijkt als de toezichthouders zoveel mogelijk met dezelfde regels te maken hebben.

Evenals in de Wk is in de verordening gekozen voor algemene kwaliteitsregels die voor alle peuterspeelzalen in de gemeente gelden, gekoppeld aan een stelsel van melding en registratie.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Bij de gemeente kan dispensatie worden aangevraagd voor een gebruik van meer dan 4 dagdelen.

De beroepskracht in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider, te weten: 'degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal' (onderdeel f).

Artikel 2 Melding in expoitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren. De melding moet plaatsvinden met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Het stelsel van melding en registratie maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijn op het terrein van het peuterspeelzaalwerk. De melding biedt aan de gemeente de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet. De gemeente moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in een register dat voor een ieder toegankelijk is. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat het peuterspeelzaalwerk bij de aanvang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft.

Tussen een vergunningenstelsel en een meldingsstelsel zijn een aantal verschillen. Zo kunnen in een vergunning nadere eisen worden opgenomen die specifiek gelden voor de instelling die de vergunning krijgt. Bij een meldingsstelsel kunnen geen specifieke voorschriften worden gesteld, maar moet worden volstaan met algemene, voor alle instellingen geldende regels. Ook wat betreft het toepassen van sancties is er een verschil. In een vergunningenstelsel vormt het intrekken van de vergunning een sanctie. Deze sanctie is er niet in een meldingsstelsel. Wanneer de gemeente wil dat de exploitatie van een peuterspeelzaal wordt stopgezet, zal ze er voor moeten zorgen dat betreffende inrichting wordt gesloten.

Artikel 3. Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel bevat de termijn die de gemeente (i.c. de toezichthouder) nodig heeft om te beoordelen of een nieuwe peuterspeelzaal zal voldoen aan de eisen van de verordening. Elke gemeente zal in overleg met de toezichthouder moeten bepalen welke termijn haalbaar is. Het moet gaan om een termijn die enerzijds de toezichthouder de mogelijkheid biedt een deugdelijk onderzoek te doen naar de wijze waarop de nieuwe peuterspeelzaal zal worden geëxploiteerd en die anderzijds degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen niet onnodig lang laat wachten op het moment dat met de exploitatie kan worden gestart.

Het tweede lid biedt de mogelijkheid voor de houder om vóór het verstrijken van de termijn in het eerste lid met de exploitatie van de peuterspeelzaal te beginnen.

Artikel 4. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel bevat het expliciete verbod om een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, indien blijkt dat de initiatiefnemer niet aan de eisen van de verordening voldoet. Op grond van deze verbodsbepaling kan het college tot bestuursdwang (sluiting) overgaan of een dwangsom opleggen, indien de peuterspeelzaal toch in gebruik wordt genomen.

Artikel 5. Register

Dit artikel regelt het instellen van het register. Het derde lid bepaalt dat het register openbaar is.

Artikel 6. Wijzigingen van gegevens

Om het register actueel te houden, bepaalt het eerste lid dat de houder onmiddellijk melding doet aan het college van wijzigingen van gegevens die bij de melding zijn verstrekt.

Artikel 7. Algemene kwaliteitseisen

Het eerste lid bevat een algemene kwaliteitsnorm die ontleend is aan artikel 48 Wk. Het gaat om een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten geven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderen richtsnoer moet zijn het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk.

Het tweede lid is ontleend aan artikel 50, eerste lid, Wk. Deze bepaling geeft aan dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening.

Artikel 8. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

Dit artikel is voor een gedeelte gelijk aan artikel 51 van de Wet kinderopvang. Als bijlage 1 is bij deze verordening de Checklijst hygiëne en veiligheid in peuterspeelzalen van de GGD Zuid-Holland West opgenomen.

Deze bijlage vervangt niet de risico-inventarisaties die op grond van andere wetgeving verplicht is (artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7 Infectieziektewet). Ook vervangt deze bijlage niet de veiligheidsnormen waaraan de peuterspeelzalen op grond van andere wetgeving zijn gebonden, zoals de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit en de bouwverordening. Ook laat de bijlage de toepassing van de Wcpv onverlet.

Artikel 9. Oppervlakte speelruimte

Gekozen is voor minimum bruto-oppervlaktematen (in plaats van netto-oppervlaktematen) omdat deze eenvoudiger door de toezichthouder zijn vast te stellen.

Artikel 10. Groepen en groepsgrootte

Het tweede lid bepaalt dat de maximum groepsgrootte achttien kinderen bedraagt. Dit maximum geldt voor alle drie ambitieniveaus.

Artikel 11. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

Het door de houdergekozen ambitieniveau bepaalt het aantal beroepskrachten of begeleiders dat in elke groep aanwezig moet zijn. De gemeente Westland legt de bodem uit veiligheidsoverwegingen bij ambitieniveau 1. Inhoudelijk kiest de gemeente voor ambitieniveau 2 en zal bevorderen dat peuterspeelzalen daar naar toe groeien.

Artikel 12. Overeenkomst tussen houder en ouder c.q. verzorger

Voor houders van peuterspeelzalen en ouders c.q. verzorgers is het van belang om in een overeenkomst te expliciteren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder c.q. verzorger.

Artikel 13. Informatieplicht aan de ouders c.q. verzorgers

De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht ouders voor dat ze een contract tekenen te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.

Artikel 14. Verklaring omtrent het gedrag

Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle beroepskrachten en begeleiders die zijn peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overgelegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt.

Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de houder wordt overgelegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.

Artikel 15. Aanwijzing van toezichthouders

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

Artikel 16. Onderzoek door de toezichthouder

In dit artikel worden drie soorten van onderzoek door de toezichthouders onderscheiden:

  • -

    het eerste lid: het onderzoek naar aanleiding van een melding van het voornemen een peuterspeelzaal te gaan exploiteren;

  • -

    het tweede lid: het reguliere onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen in de gemeente;

  • -

    het derde lid: het incidentele onderzoek bij een peuterspeelzaal, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips.

Wat betreft de termijn in het eerste lid wordt verwezen naar de opmerking bij artikel 4.

Het tweede lid bevat de opdracht aan het college om ervoor zorg te dragen dat tenminste één keer per drie jaar een controle wordt uitgevoerd.

Artikel 17. Het inspectierapport

De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college (zie artikel 19, eerste lid). Deze werkwijze is identiek aan de manier waarop handhaving op grond van de Wk gaat plaatsvinden.

Artikel 18. Aanwijzing en bevel

Indien de houder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.

Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer niet binnen een bepaalde termijn maatregelen worden getroffen, het college deze op kosten van de houder kan laten uitvoeren. Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Zijn er zoveel tekortkomingen, dan kan het college in de aanwijzing of bevel gelasten de exploitatie van de peuterspeelzaal te staken. Geeft de exploitant daaraan geen gehoor, dan gaat het college hiertoe over. Ook dit is een vorm van bestuursdwang.

Artikel 19. Strafbepaling

Deze bepaling spreekt voor zich.

HOOFDSTUK 5. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Deze bepalingen spreken voor zich.