Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ermelo

Nota afschrijvingsbeleid Gemeente Ermelo 2004

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieErmelo
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNota afschrijvingsbeleid Gemeente Ermelo 2004
CiteertitelNota Afschrijvingsbeleid gemeente Ermelo
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is vervangen door het Activering- en afschrijvingbeleid (2015).

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Financiële verordening, art. 9
  2. Financiële verordening, art. 14

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-06-201615-06-2016intrekking

19-12-2014

Elektronisch Gemeenteblad, 14-06-2016

14036301
05-11-200915-06-2016Jaarlijks gewijzigd

05-11-2009

Ermelo's Weekblad

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Nota afschrijvingsbeleid Gemeente Ermelo 2004

 

 

Hoofdstuk 0. Inleiding

Op grond van artikel 212 Gemeentewet moet de raad bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vaststellen. Deze verordening bevat in ieder geval de regels voor waardering en afschrijving van activa. Artikel 14 van deze verordening stelt deze regels niet expliciet vast, maar schrijft voor dat deze regels worden vastgelegd in een afzonderlijk door de raad vast te stellen nota “Afschrijvingsbeleid”.

Op dit moment bestaat er reeds een door de raad vastgestelde nota “Afschrijvingsbeleid” (vastgesteld op 25 mei 2000). Met het van kracht worden van het “Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten” (hierna “BBV” te noemen) zijn onder andere de wettelijke voorschriften die betrekking hebben op investeren en afschrijven gewijzigd. De huidige nota “Afschrijvingsbeleid” moet hierop worden aangepast. Dit gebeurt in deze nota “Afschrijvingsbeleid gemeente Ermelo 2004”. Daarbij is gebruik gemaakt van zowel de betreffende wettelijke bepalingen als van uitspraken van de commissie BBV die de invoering van het BBV landelijk begeleidt.

Deze nota is als volgt opgebouwd.

Paragraaf 1 beschrijft kort de soorten uitgaven die in de gemeente voorkomen.

In paragraaf 2 wordt ingegaan op het activeren van uitgaven. Eerst in algemene zin en vervolgens ook voor een aantal bijzondere situaties.

Paragraaf 3 behandelt de wijze waarop de kapitaallasten moeten worden berekend.

In paragraaf 4 tenslotte, zijn de budgettaire consequenties van de noodzakelijke aanpassingen van het huidige afschrijvingsbeleid in beeld gebracht.

Hoofdstuk 1. Soorten uitgaven

In de gemeentelijke huishouding zijn twee soorten uitgaven te onderkennen, te weten de lopende uitgaven en de kapitaaluitgaven.

Lopende uitgaven worden in de exploitatie (de zgn. “gewone dienst”) verantwoord en kapitaaluitgaven op de balans (in de praktijk spreken we voor dit onderdeel van “kapitaaldienst”).

Lopende uitgaven zijn slechts één jaar zichtbaar in de administratie, immers aan het einde van het jaar worden alle uitgaven en inkomsten gesaldeerd en ontstaat een voordelig of nadelig exploitatiesaldo.

Kapitaaluitgaven worden op de balans verantwoord (“geactiveerd”) en heten dan vaste activa. Vaste activa zijn te onderscheiden in materiële vaste activa (stoffelijke zaken), immateriële vaste activa (o.a. kosten van onderzoek en ontwikkeling) en financiële vaste activa (bijvoorbeeld aandelen).

Als kapitaaluitgaven op de balans zijn verantwoord blijft de waarde op de balans staan als een vorm van bezit. Op de balans worden alle waarden van bezittingen en schulden in geld uitgedrukt. Alle balansposten tezamen bepalen de omvang van het vermogen van de gemeente.

Door het gebruik van bezittingen zal de waarde ervan verminderen. Door middel van afschrijven wordt deze waardevermindering tot uitdrukking gebracht.

De keuze of een uitgave op de exploitatie of op de balans moet worden verantwoord wordt in theorie bepaald op basis van vier criteria:

1.Periodiciteit

Uitgaven die jaarlijks terug (kunnen) keren worden op de exploitatie verantwoord. Hier vallen onder andere de kapitaallasten (rentelasten en afschrijvingslasten van activa) onder. Niet jaarlijks terugkerende uitgaven met een meerjarig nut worden op de balans verantwoord.

2.Toekomstig nut

Het BBV schrijft voor de begroting en rekening van gemeenten het zogenaamde stelsel van baten en lasten voor. Dit stelsel heeft als uitgangspunt dat in een boekjaar slechts die lasten op de exploitatie mogen drukken (dan wel die baten aan de exploitatie mogen toekomen) welke op dat boekjaar betrekking hebben.

Uitgaven die een meerjarig nut genereren moeten om deze reden worden geactiveerd (als activum op de balans worden opgenomen). Door middel van jaarlijkse afschrijving (waardevermindering van het betreffende activum) worden de lasten van de waardevermindering als gevolg van het gebruik van het activum in de exploitatieresultaten van de jaren waarin het activum wordt gebruikt tot uitdrukking gebracht.

Op de exploitatie worden uitgaven verantwoord waarvan het nut zich over een periode van korter dan een jaar uitstrekt. Op basis van dit criterium kunnen ook niet-materiële zaken (immateriële vaste activa), zoals onderzoekskosten, op de balans worden opgenomen.

3.Vermogenscriterium

Kapitaaluitgaven hebben een wijziging in de samenstelling van het vermogen tot gevolg. Lopende uitgaven daarentegen veranderen niet de samenstelling, maar de grootte van het vermogen. Door een voordelig of nadelig exploitatiesaldo zal het vermogen van de gemeente immers toe- c.q. afnemen.

4.Omvang uitgaven

Binnen de overheidshuishouding is het gebruikelijk kleine investeringen ten laste van de exploitatie te brengen. De definitie van “klein” is afhankelijk van de grootte van de gemeente.

Investeren is het doen van uitgaven ter verkrijging van kapitaalgoederen. Investeringen worden onderscheiden in a) vervangingsinvesteringen, b) saneringsinvesteringen en c) nieuwe investeringen. Vervangingsinvesteringen zijn investeringen die dienen om kapitaalgoederen te vervangen door soortgelijke kapitaalgoederen. Saneringsinvesteringen zijn investeringen die dienen om de aanwezige kapitaalgoederen te herstellen, danwel te verbeteren (reconstructies, saneringen, renovaties, restauraties). Nieuwe investeringen dienen om nieuwe kapitaalgoederen te verkrijgen of bestaande kapitaalgoederen uit te breiden.

Hoofdstuk 2. Activeren

§ 2.1 Stelsel van baten en lasten

Wanneer een kapitaalgoed wordt aangeschaft of gerealiseerd staat de gemeente voor de keuze om de hiermee gemoeide kosten als bezit op de balans te vermelden (te “activeren”) en de waardevermindering gedurende een aantal jaren in de vorm van afschrijvingslasten tot uitdrukking te brengen op de exploitatiebegroting, of ineens ten laste van de exploitatiebegroting of een reserve te brengen.

Op de gemeentelijke financiën is het zogenaamde stelsel van baten en lasten van toepassing. Kenmerk van dit stelsel is dat slechts de baten en lasten die op een bepaald jaar van toepassing zijn op dat jaar mogen worden verantwoord. Uitgaven die de gemeente doet om een kapitaalgoed te realiseren of aan te schaffen (“investeringen”) resulteren in de regel in meerjarig gebruik van dat goed. Het kapitaalgoed genereert daarmee meerjarig nut. Binnen het stelsel van baten en lasten moeten de kosten van de aanschaf of realisatie van kapitaalgoederen daarom over de jaren, waarin deze kapitaalgoederen gebruikt worden, worden verdeeld. Bij investeringen is het, onder het regime van het stelsel van baten en lasten, dus gebruikelijk dat kosten worden geactiveerd en dat er wordt afgeschreven.

Omdat activeren en afschrijven onder de oude comptabiliteitsvoorschriften niet dwingend was voorgeschreven kwam ook de situatie waarbij een investering ineens ten laste van de exploitatie of ten laste van een reserve werd gebracht veelvuldig voor.

Investering dekken door onttrekking aan reserve

Omdat niet altijd de financiële middelen aanwezig zijn om de kapitaallasten (rente en afschrijving) te dekken is in gemeenten een praktijk gegroeid waarin de kapitaaluitgaaf ineens ten laste van een reserve wordt gebracht (eigenlijk in één jaar volledig afschrijven). Dit heeft als voordelen dat de rentelast a.g.v. het in het kapitaalgoed geïnvesteerde vermogen zeer beperkt blijft en dat de exploitatie niet structureel (over meerdere jaren) belast wordt.

Voor een gezonde financiële meerjarenpositie heeft deze werkwijze in ieder geval niet in alle gevallen de voorkeur. Bij vervangingsinvesteringen is het gewenst in de begroting structureel te voorzien in voldoende dekking van de kapitaallasten welke uit de investering voortvloeien. Is structureel dekking aanwezig dan levert vervanging van het kapitaalgoed geen tegenvaller in de exploitatie op.

Daarnaast doet deze werkwijze geen recht aan het principe van het stelsel van baten en lasten omdat de lasten welke met het gebruik van het kapitaalgoed gepaard gaan niet over de jaren waarin de investering nut genereert worden gespreid.

Met het van kracht worden van het BBV per 1-1-2004 zijn de investeringen gesplitst in twee categorieën: investeringen met een economisch nut en investeringen met een maatschappelijk nut. Afhankelijk van de categorie is in het BBV bepaald of en zo ja hoe investeringskosten geactiveerd mogen/moeten worden. De inzet van reserves bij de dekking van investeringen is nu helder geregeld.

§ 2.2 Investeringen met een economisch of maatschappelijk nut

Investeringen met een economisch nut zijn investeringen in kapitaalgoederen die verhandelbaar zijn en/of kunnen bijdragen aan het genereren van financiële middelen. Een investering in een auto is bijvoorbeeld een investering met economisch nut omdat een auto verhandelbaar is. Andere voorbeelden van investeringen met een economisch nut zijn gebouwen (verhandelbaar), riolering (kan rioolrechten genereren), zwembaden (genereren financiële middelen).

Investeringen met een maatschappelijk nut zijn investeringen die niet verhandelbaar zijn en die ook niet kunnen bijdragen aan het genereren van financiële middelen.

Investeringen met een maatschappelijk nut kunnen worden onderverdeeld in investeringen die wel in de openbare ruimte en investeringen die niet in de openbare ruimte worden gedaan.

Een voorbeeld van een investering in de openbare ruimte met maatschappelijk nut is een investering in een weg(reconstructie). Een voorbeeld van een investering met maatschappelijk nut die niet in de openbare ruimte wordt gedaan is de aankoop van een schilderij ten behoeve van een museum.

Het BBV bepaalt voor uitgaven die een meerjarig nut genereren het volgende:

Investeringen met economisch nut

Investeringen met maatschappelijk nut

In openbare ruimte

Niet in openbare ruimte

 

 

 

Activeren en afschrijven is verplicht

Bij voorkeur niet activeren en afschrijven; activeren en afschrijven is echter wel toegestaan; afschrijvingsduur bij voorkeur zo kort mogelijk

Activeren en afschrijven is niet toegestaan

§ 2.3 Waarderingsgrondslagen

Activa worden gewaardeerd tegen de verkrijgingsprijs of de vervaardigingsprijs.

De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs plus bijkomende kosten.

De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kan een redelijk deel van de indirecte kosten en rente worden opgenomen.

Indirecte kosten

Een deel van de kosten van het ambtelijke apparaat en de rentelasten mogen dus toegerekend worden aan het activum. Door de gemeente Ermelo wordt dit, met uitzondering van de grondexploitatie, niet gedaan. Het activeren van personeelslasten (“apparaatskosten”) kent namelijk een groot nadeel: wanneer een kapitaalgoed beschikbaar komt kunnen de personeelslasten niet langer worden geactiveerd. Bij structurele personeelslasten (vaste formatie) ontstaat dan dus een dekkingsprobleem.

Wanneer personeel wordt ingehuurd om investeringsprojecten te begeleiden kunnen deze lasten wel worden geactiveerd. Bij het beschikbaar komen van het betreffende kapitaalgoed vallen de personeelslasten immers ook weg.

Het voordeel van het activeren van apparaatskosten is dat de exploitatiebegroting (tijdelijk) ontlast wordt.

Nadeel is dat het resulteert in hogere kapitaallasten. Ook zullen, in meerjarenperspectief, de apparaatslasten schommelingen laten zien. De toerekening van apparaatskosten (en dus ook de ontwikkeling van de kapitaallasten) is immers afhankelijk van de hoeveelheid en het volume van de investeringen.

Apparaatskosten worden daarom, behoudens de volgende twee situaties waarin de apparaatskosten wel geactiveerd mogen worden, niet geactiveerd:

  • ·

    Bij inhuur van tijdelijk personeel, waarbij de inhuur specifiek voor de investering plaats heeft;

  • ·

    Bij werkzaamheden die specifiek voor het grondbedrijf worden verricht. Om een adequate nacalculatie mogelijk te maken dient de vervaardigingsprijs van de grond zo integraal mogelijk te zijn.

Rente

Rentelasten zijn lopende uitgaven. Deze lasten drukken derhalve in principe op de exploitatie. De enige uitzondering hierop vormt de grondexploitatie. Ook hier geldt dat een correcte commerciële c.q. kostendekkende (grond)prijs moet kunnen worden berekend. Daarom wordt het activeren van rente slechts toegestaan bij objecten van de grondexploitatie.

Op waarderen tegen de verkrijgingsprijs of de vervaardigingsprijs bestaan de volgende uitzonderingen:

  • ·

    Voor de activa van de Nazorgfondsen, bedoeld in artikel 15.47 van de Wet Milieubeheer is waardering tegen de actuele waarde toegestaan. Ermelo voert de administratie van de gemeenschappelijke regeling “Regionale Vuilverwerking Ullerberg” (Revu). De Revu kent een voorziening nazorgfonds en een voorziening eindafwerking. Het doelvermogen van beide voorzieningen gezamenlijk bedraagt € 5.545.511,--. Het vermogen van de voorzieningen op enig moment wordt belegd bij de gemeente Ermelo en mag dus tegen de actuele waarde (van de belegging) gewaardeerd worden.

  • ·

    Een activum dat buiten gebruik wordt gesteld wordt op dat moment afgewaardeerd indien de restwaarde lager is dan de boekwaarde;

  • ·

    Voorraden en deelnemingen worden tegen de marktwaarde gewaardeerd indien de marktwaarde lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

§ 2.4 Wat mag geactiveerd worden?

De volgende investeringen mogen geactiveerd worden:

  • 1.

    Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut mogen geactiveerd worden. Volgens het BBV verdient het echter de voorkeur deze investeringen niet te activeren en dus ineens ten laste van de lopende exploitatie te brengen. Om budgettaire redenen wordt activeren en afschrijven toegestaan.

  • 2.

    Kosten van onderzoek en ontwikkeling mogen geactiveerd worden indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      Er moet een voornemen bestaan het activum te gebruiken of te verkopen, en

    • b.

      De technische uitvoerbaarheid om het activum te voltooien moet vast staan, en

    • c.

      Het activum zal in de toekomst economisch of maatschappelijk nut moeten genereren, en

    • d.

      De uitgaven die aan het activum zijn toe te rekenen moeten betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.

  • 3.

    Bijdragen aan activa in eigendom van derden mogen geactiveerd worden indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      Er is sprake van een investering door een derde, en

    • b.

      De investering draagt bij aan de publieke taak, en

    • c.

      De derde heeft zich verplicht tot het daadwerkelijk investeren, op een wijze zoals is overeengekomen, en

    • d.

      De bijdrage kan worden teruggevorderd.

In Ermelo worden de onder 1 en 2 genoemde investeringen reeds geactiveerd. De onder 3 genoemde situatie komt thans niet voor.

§ 2.5 Wat mag niet geactiveerd worden?

Het BBV zondert twee situaties uit van de mogelijkheid de kosten te activeren:

1.Kunstvoorwerpen met een cultuurhistorische waarde

Dit zijn activa die gemeenten bezitten, vanwege hun maatschappelijke nut en niet vanwege hun opbrengst bij verkoop. Kunstvoorwerpen hebben een waarde die niet samenhangt met de gebruiksduur en worden niet afgeschreven of vervangen. Voorts worden ze in principe niet verkocht. Die kunstvoorwerpen die wel zullen worden verkocht, dienen te worden geactiveerd.

In Ermelo staan geen kunstvoorwerpen op de balans.

2.Exploitatietekorten

Artikel 33 BBV geeft een opsomming van de activa-posten. Tekorten staan hier niet bij; het activeren van tekorten is dus niet toegestaan onder het BBV. In Ermelo zijn tot op heden nimmer exploitatietekorten geactiveerd.

§ 2.6 Wat moet geactiveerd worden?

Investeringen met economisch nut moeten geactiveerd worden indien het economische nut zich over meerdere jaren uitstrekt.

§ 2.7 Hoe moet geactiveerd worden?

Wanneer een investering geactiveerd moet of mag worden mag dit slechts volgens de bruto-methode plaatsvinden. Dit wil zeggen dat de volledige verkrijgings- of vervaardigingsprijs in de vorm van een boekwaarde op de balans moet worden vermeld.

Op de verplichting om nog slechts bruto te activeren zijn twee uitzonderingen toegestaan:

  • ·

    Bijdragen van derden die in een directe relatie staan met de vaste activa mogen op de waardering van het activum in mindering worden gebracht;

  • ·

    Bijdragen uit reserves voor investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut mogen op de waardering van het activum in mindering worden gebracht. Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut mogen dus netto worden geactiveerd.

Bijdragen uit reserves voor investeringen met economisch nut (bijvoorbeeld de reserve riolering) mogen dus niet meer op de boekwaarde in mindering worden gebracht.

Onder het BBV is het eveneens niet meer mogelijk investeringen te dekken uit bijdragen uit voorzieningen. Belangrijk kenmerk van een voorziening is immers dat deze wordt gevormd om de gevolgen van een toekomstige gebeurtenis, die in causale relatie staat tot de bedrijfsvoering in de periode voorafgaand aan de balansdatum, op te vangen.

Onder andere de “voorziening 2e verbindingsweg” en de “voorziening Parallelweg” zullen moeten worden hernoemd in bestemmingsreserves omdat investeringen ten laste van deze voorzieningen (zullen) worden gedekt.

Samenvattend bepalen het BBV het volgende:

 

Openbare ruimte en maatschappelijk nut

Economisch nut

 

 

 

Bijdragen van derden in mindering brengen op het bedrag van de investering

Toegestaan mits directe relatie met investering

Toegestaan mits directe relatie met investering

Reserves in mindering brengen op het bedrag van de investering

Toegestaan

Niet toegestaan

§ 2.8 Specifieke situaties

 

§ 2.8.1 Immateriële vaste activa

In het BBV is het activeren van immateriële vaste activa beperkt tot twee categorieën:

  • 1.

    Kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio:

  • 2.

    Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald activum

De tweede categorie bepaalt dat kosten van onderzoek en ontwikkeling slechts geactiveerd mogen worden indien deze samenhangen met de realisatie van een activum.

Hiervan is bijvoorbeeld geen sprake bij de kosten van een reorganisatie, de kosten van hertaxatie op grond van de Wet WOZ en de kosten van bestemmingsplannen die niet aan een activum zijn gekoppeld.

In Ermelo zijn op dit moment diverse activa onder de immateriële vaste activa op de balans verantwoord, die daar op grond van het BBV niet meer thuishoren. De boekwaarde van deze thans ten onrechte geactiveerde uitgaven moet wettelijk gezien worden gecorrigeerd. (Zie ook § 4)

Op de kosten van onderzoek en ontwikkeling die samenhangen met een bepaald activum wordt afgeschreven op het moment dat dat activum in gebruik wordt genomen.

Artikel 60 BBV geeft nadere voorwaarden waaronder kosten van onderzoek en ontwikkeling geactiveerd mogen worden. Zie voor deze voorwaarden § 2.6.

In het BBV is bepaald dat de geactiveerde kosten van onderzoek en ontwikkeling in maximaal 5 jaar mogen worden afgeschreven. Omdat de kosten van onderzoek en ontwikkeling als gevolg hiervan vaak een andere afschrijvingstermijn zullen kennen dan het activum waarop ze betrekking hebben moet voor onderzoek en ontwikkeling altijd een separaat krediet worden gevraagd. Dit spoort met het door ons in ontwikkeling zijnde investeringsbeleid, waarin wij het werken met zogenaamde deelkredieten willen introduceren.

§ 2.8.2 Deelnemingen

Deelnemingen moeten tegen de verkrijgingsprijs gewaardeerd worden.

De deelnemingen van de gemeente Ermelo genereren inkomsten en/of zijn vrij verhandelbaar. Het gaat hier dus om activa met economisch nut. Deze moeten dus geactiveerd worden (onder de financiële vaste activa).

De afschrijving voor deelnemingen wordt op nihil bepaald.

Ingeval de deelnemingen minder waard worden moeten deze op grond van artikel 65 BBV worden afgewaardeerd. (zie ook § 3.3 Extra afschrijven)

§ 2.8.3 Kleine investeringen

Voorkomen moet worden dat de boekhouding (staat van geactiveerde kapitaaluitgaven) wordt opgeblazen met investeringen van onbetekenende omvang. Deze kunnen beter ineens te laste van de exploitatie worden gebracht (verlaging administratieve lasten). Daarom worden slechts investeringen waarmee een bedrag is gemoeid dat € 25.000,-- te boven gaat geactiveerd.

Op dit moment kennen we al een bepaling dat investeringen van geringe omvang niet geactiveerd mogen/moeten worden. De huidige grens ligt bij € 22.689,--.

§ 2.8.4 Investeringen met een korte nutsduur

Sommige investeringen betreffen kapitaalgoederen die in zeer korte tijd worden afgeschreven (bijvoorbeeld computers). Vaak wordt in dergelijke gevallen een ideaalcomplex nagestreefd. Bij een ideaalcomplex (de afschrijvingslast van een groep soortgelijke activa is exact gelijk aan het bedrag van de jaarlijkse investering in dergelijke activa) is er budgettair geen verschil tussen activeren en afschrijven enerzijds en het ineens ten laste van de exploitatie brengen van het investeringsbedrag anderzijds. Investeringen die in een ideaalcomplex meelopen zijn in de regel investeringen met economisch nut. Op grond van het BBV moet ook bij deze investeringen geactiveerd en afgeschreven worden.

Ermelo kent op dit moment geen ideaalcomplexen.

§ 2.8.5 Riolering

Op dit moment worden de investeringen op grond van het rioleringsplan rechtstreeks ten laste van de bestemmingsreserve riolering gebracht. Om twee redenen is deze werkwijze niet meer toegestaan:

  • 1.

    Investeringen in de riolering moeten worden beschouwd als investeringen met een economisch nut. De investeringen kunnen immers opbrengsten (rioolrecht) genereren. Dit impliceert dat er met ingang van 2004 op de investeringen in de riolering zal moeten worden afgeschreven, hetgeen tot nog toe niet gebruikelijk was.

  • 2.

    Investeringen met economisch nut mogen niet worden gedekt door een onttrekking aan een bestemmingsreserve.

Bijdragen van derden die in directe relatie met het activum staan mogen op de boekwaarde in mindering worden gebracht. Wanneer investeringen in riolering in de grondprijs van een grondexploitatie zijn verwerkt is in feite sprake van een bijdrage van derden en kan netto geactiveerd worden.

De huidige werkwijze moet nog worden aangepast en in overeenstemming worden gebracht met het BBV (zie ook § 4).

§ 2.8.6 Grond algemeen

Gronden komen binnen een gemeente doorgaans voor in verschillende gedaanten. Het BBV maakt allereerst onderscheid in grond als materieel vast activum en grond als voorraad. Bij grond als voorraad wordt vervolgens een nader onderscheid gemaakt in bouwgrond in exploitatie en nog niet in exploitatie genomen bouwgronden.

Voor de bepaling van het antwoord op de vraag of grond een activum is met economisch- of met maatschappelijk nut moet naar het gebruik van die grond in de openbare ruimte worden gekeken.

Wanneer grond onlosmakelijk is verbonden met activa met een maatschappelijk nut moet worden aangenomen dat ook de grond zelf een activum met maatschappelijk nut is. Een voorbeeld is de ondergrond van een weg. Een weg is een activum met maatschappelijk nut en daarmee wordt ook de grond waarop deze weg is gelegen een activum met maatschappelijk nut.

Het in het BBV aangebrachte onderscheid tussen grond als materieel vast activum enerzijds en grond als voorraad anderzijds is dus op zich niet bepalend voor de aard van het activum.

Omdat investeringen met maatschappelijk nut bij voorkeur niet geactiveerd moeten worden dan wel in een zo kort mogelijke periode moeten worden afgeschreven schrijven wij op de boekwaarde van grond met een maatschappelijk nut geen rente bij.

Op grond met economisch nut wordt slechts rente bijgeschreven indien deze zich binnen de grondexploitatie bevindt. In dit geval is het immers gewenst tot een correcte commerciële c.q. kostendekkende grondprijs te komen.

Gronden met maatschappelijk nut staan veelal niet als activum op de balans. De gemeente is weliswaar eigenaar van deze gronden, maar dit bezit is niet tegen een bepaalde boekwaarde gewaardeerd. Aangezien rentelasten worden berekend over boekwaarden van activa en er op grond als materieel vast activum niet wordt afgeschreven vloeien uit gronden met maatschappelijk nut in regel geen kapitaallasten voort.

§ 2.8.7 Grond in erfpacht

Gronden die in erfpacht zijn uitgegeven genereren opbrengsten. Het betreft derhalve activa met economisch nut. Deze gronden moeten tegen de verkrijgingsprijs worden geactiveerd. De uitgifteprijs van de eerste uitgifte geldt als verkrijgingsprijs. Gronden in eeuwigdurende erfpacht worden gewaardeerd tegen registratiewaarde.

Voor (verpachte) gronden die reeds in bezit zijn op 1-1-2004 geldt de overgangsbepaling voor bestaande activa: de boekwaarde kan ongewijzigd blijven.

Nieuwe verpachte gronden moeten worden geactiveerd, moeten worden gewaardeerd op basis van de verkrijgingsprijs en reserves mogen hierop niet in mindering worden gebracht.

Omdat grond onder normale omstandigheden niet in waarde vermindert wordt de afschrijving op gronden in erfpacht op nihil bepaald.

§ 2.8.8 Investeren met gebruikmaking van een reserve of voorziening

Investeringen kunnen op twee manieren via een reserve of voorziening worden afgewikkeld:

  • 1.

    via een investeringsreserve (is een bestemmingsreserve) waaruit investeringen worden gedekt;

  • 2.

    via een kapitaallastenvoorziening waaruit de kapitaallasten van investeringen worden gedekt.

Beide constructies zijn onder het BBV toegestaan. Bij activa met economisch nut mogen investeringsreserves echter niet gebruikt worden. De onderstaande tabel geeft de huidige mogelijkheden weer.

 

Activum met economisch nut

Activum met maatschappelijk nut

Investeringsreserve

Niet toegestaan

Toegestaan

Kapitaallastenvoorziening

Toegestaan

Toegestaan

Investeringsvoorzieningen in de staat van reserves en voorzieningen moeten worden hernoemd in investeringsreserves/bestemmingsreserves. Het betreft hier in ieder geval de voorzieningen voor de 2e Verbindingsweg en de Parallelweg.

Investeringsreserves die nu in gebruik zijn voor activa met economisch nut zullen moeten verdwijnen en/of worden omgebouwd naar een kapitaallastenvoorziening. Het betreft hier in ieder geval de reserve riolering.

§ 2.8.9 Vervangingsinvesteringen

Vervangingsinvesteringen zijn investeringen die dienen om kapitaalgoederen te vervangen door soortgelijke kapitaalgoederen. Voor vervangingsinvesteringen is het van belang dat deze bruto geactiveerd worden. Dan zijn de totale kapitaallasten immers structureel in de begroting geraamd/gedekt en levert vervanging van het kapitaalgoed op termijn geen tegenvaller in de exploitatie op. Wanneer een vervangingsinvestering ten laste van een reserve wordt gedekt of ineens (resultaatafhankelijk) wordt afgeschreven zal de raming van de kapitaallasten uit de begroting verdwijnen en zal de vervanging op termijn resulteren in een dekkingsprobleem.

Bij vervangingsinvesteringen zal veelal sprake zijn van investeringen met economisch nut en mag de investering dus niet ten laste van een reserve worden gedekt. Vervangingsinvesteringen met economisch nut zullen in de regel dus bruto geactiveerd worden.

Omdat het gewenst is dat kapitaallasten van vervangingsinvesteringen steeds gedekt zijn moeten ook de vervangingsinvesteringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut bruto geactiveerd worden.

§ 2.8.10 Onderhoud

Onder "onderhoud" wordt verstaan al hetgeen noodzakelijk is om de gebruikswaarde van een bestaand kapitaalgoed in stand te houden (conserveren). In de regel is bij het plegen van onderhoud aan een kapitaalgoed derhalve geen sprake van "investeren". Uitgaven voor onderhoud behoren dan ook ten laste van de exploitatie te komen: lasten van periodiek onderhoud worden dus nimmer geactiveerd.

Teneinde een meer constante exploitatielast voor onderhoud te realiseren kunnen op basis van meerjarenonderhoudsplannen onderhoudsvoorzieningen ingesteld worden.

Hoofdstuk 3. Kapitaallasten (rente en afschrijving)

§ 3.1 Toerekeningsbeginsel

Binnen de gemeente Ermelo wordt, om te kunnen bepalen wanneer welke kosten geactiveerd mogen/moeten worden en op welke wijze de kapitaallasten moeten worden berekend, op dit moment een aantal regels gehanteerd. Deze regels zorgen voor een correcte en eenduidige toerekening van de kapitaallasten en zijn voor de begroting en de rekening hetzelfde. Ze behelzen het volgende.

Omdat een activum door gebruik in waarde vermindert kan er eerst worden afgeschreven nadat dat activum in gebruik is genomen. Op activa die nog niet gereed c.q. beschikbaar zijn kan dus nog niet worden afgeschreven. Op de boekwaarden van kapitaaluitgaven in uitvoering (nog niet afgesloten kredieten) mag derhalve niet worden afgeschreven. (Om toch eerder met afschrijven te kunnen starten kan soms met deelkredieten worden gewerkt. Zie daarvoor § 3.6 Doorlopende investeringen)

Omdat wij de rentelasten berekenen over de boekwaarde van investeringen aan het begin van een boekjaar behoeven geen rentelasten te worden geraamd in het jaar waarin het krediet beschikbaar wordt gesteld.

Zolang een investering nog niet is afgerond wordt aan het begin van een boekjaar uitsluitend rente toegerekend.

Als een investering is afgerond (het krediet is afgesloten), worden er met ingang van het daarop volgende jaar volledige kapitaallasten toegerekend (rente en afschrijving).

Omdat de gemeente voor de financiering van alle vaste activa financieringslasten (rentelasten van eigen vermogen en vreemd vermogen) draagt ligt het voor de hand ook over alle boekwaarden (gefinancierd met dit eigen en vreemde vermogen) rentelasten te berekenen.

§ 3.2 Afschrijvingstermijnen

In beginsel kan op twee manieren de afschrijvingstermijn worden bepaald:

1.Op basis van technische levensduur

De technische levensduur wordt bepaald door de mate waarin een goed/voorziening kan worden gebruikt totdat deze stuk gaat/onbruikbaar wordt.

2.Op basis van economische levensduur

De economische levensduur wordt bepaald door de mate waarin een goed/voorziening nog kan voldoen aan de eisen van de tijd.

Investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut

De afschrijvingstermijn van investeringen met een maatschappelijk nut dient bij voorkeur zo kort mogelijk te zijn. Verkorting van de huidige afschrijvingsduur voor investeringen met maatschappelijk nut resulteert echter in hogere kapitaallasten en heeft dus een nadelig budgettair effect. Daarom wordt de huidige afschrijvingsduur voor investeringen met maatschappelijk nut niet gewijzigd.

Investeringen met economisch nut

De afschrijvingstermijn van investeringen met economisch nut is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur van het activum. De afschrijvingstermijnen moeten zo goed mogelijk de waardedaling van de investering weergeven.

Zowel investeringen met economisch nut als investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut worden zoveel mogelijk vaste afschrijvingtermijnen gehanteerd en deze afschrijvingstermijnen worden gebaseerd op de kortste van de twee levensduren van de activa: de technische levensduur of de economische levensduur. In bijlage 2 zijn de huidige afschrijvingstermijnen in tabelvorm weergegeven.

Omwille van de eenvoud worden afschrijvingslasten slechts op basis van gehele jaren berekend.

§ 3.3 Afschrijvingsmethoden

De afschrijvingsmethoden die gehanteerd worden in de gemeentepraktijk zijn de lineaire methode en de annuïtaire methode.

Bij de lineaire methode worden de afschrijvingen gelijkmatig over de looptijd verspreid. Dit heeft als gevolg dat de rentelast over de looptijd gelijkmatig afloopt. De jaarlijkse rentelast is bij deze methode gebaseerd op de boekwaarde aan het begin van het jaar. De totale jaarlijkse kapitaallasten nemen gedurende de looptijd dus evenredig af. Voordeel van deze methode is dat gedurende de looptijd financiële middelen vrijkomen.

Bij de annuïtaire methode blijft de annuïteit, welke bestaat uit een rente- en een afschrijvingscomponent, gelijk. Gedurende de looptijd neemt de rentelast af, terwijl de afschrijvingslast toeneemt. Deze methode heeft een drietal nadelen.

Ten eerste komen er geen financiële middelen vrij om stijgende onderhoudskosten te dekken.

Ten tweede resulteert deze methode gedurende de looptijd per saldo in meer rentelasten dan bij de lineaire afschrijvingsmethode.

En ten derde volgt deze afschrijvingsmethode in de regel niet de werkelijke waardevermindering van een investering. In de praktijk wordt op investeringen in de eerste jaren immers relatief veel en daarna relatief minder afgeschreven. Bij de annuïtaire afschrijvingsmethode doet zich precies het omgekeerde voor.

Als voordeel van deze methode kan genoemd worden dat de kapitaallasten jaarlijks constant zijn.

De voor- en nadelen van beide methoden tegen elkaar afzettend is er voor gekozen op alle nieuwe activa lineair af te gaan schrijven (voor zover afschrijven aan de orde is). Dit is inmiddels ook bestaand beleid.

De thans bestaande activa waarop nog annuïtair wordt afgeschreven worden ongemoeid gelaten en zullen vanzelf uit de balans verdwijnen (uitsterfconstructie).

§ 3.4 Extra afschrijven

Van extra afschrijven is sprake als in een bepaald jaar voor één of meer activa meer dan het jaarlijks daarvoor gebruikelijke afschrijvingsbedrag wordt afgeschreven en in sommige gevallen zelfs zoveel dat de resterende boekwaarde in één keer wordt afgeschreven. Extra afschrijven wordt onderverdeeld in resultaatafhankelijk en resultaatonafhankelijk extra afschrijven.

Resultaatafhankelijk extra afschrijven

In geval van een positief rekeningsaldo kan dit saldo worden ingezet om extra af te schrijven op activa. Dit laatste is op grond van het BBV, met uitzondering van investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut, niet meer toegestaan.

Resultaatafhankelijk extra afschrijven is slechts mogelijk indien aan de volgende twee voorwaarden wordt voldaan:

  • ·

    Het rekeningsaldo moet vaststaan. Dit impliceert dat resultaatafhankelijk extra afschrijven slechts mogelijk is bij de resultaatbestemming en dus niet bij de resultaatbepaling. Resultaatafhankelijk extra afschrijven gedurende een boekjaar is dus niet mogelijk;

  • ·

    Er moet sprake zijn van een positief rekeningsaldo.

In principe schrijven wij niet resultaatafhankelijk extra af op activa in de openbare ruimte met maatschappelijk nut omdat dit de volgende twee nadelen heeft:

  • ·

    De werkwijze is sterk willekeurig (bij een nadelig resultaat wordt niet extra afgeschreven) en draagt niet bij aan een stabiel meerjarenbegrotingsbeeld omdat de meerjarige ontwikkeling van de kapitaallasten niet goed meer te prognosticeren is;

  • ·

    De werkwijze is bewerkelijk. Jaarlijks moet namelijk bekeken en besloten worden welke activa voor de extra afschrijving in aanmerking zouden moeten/kunnen komen, moet een begrotingswijziging worden gemaakt en moet de activa-administratie worden aangepast.

Resultaatonafhankelijk extra afschrijven: verplicht

Resultaatonafhankelijk afschrijven is verplicht indien wordt voldaan aan een van de situaties van artikel 65 BBV:

  • ·

    Er is sprake van een naar verwachting duurzame waardevermindering van een vast activum;

  • ·

    Voorraden en deelnemingen worden tegen de marktwaarde gewaardeerd indien de marktwaarde lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs;

  • ·

    Een activum dat buiten gebruik wordt gesteld wordt afgewaardeerd op het moment van buitengebruikstelling, indien de restwaarde lager is dan de boekwaarde.

Bij vaste activa, waarvan de marktwaarde hoger is dan de boekwaarde, mag de boekwaarde niet worden verhoogd. Er moet immers worden gewaardeerd tegen de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. In feite is er in een dergelijke situatie sprake van een stille reserve.

Resultaatonafhankelijk extra afschrijven: facultatief

Investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut mogen ten laste van een reserve worden gedekt. In feite is bij dit “netto activeren” eveneens sprake van extra afschrijven. In tegenstelling tot resultaatafhankelijk extra afschrijven is deze methode niet willekeurig. De methode is bovendien minder bewerkelijk omdat de afboeking eenmalig in plaats van jaarlijks plaats vindt en omdat er geen mutatie in de activa-administratie is. Wanneer extra afschrijven aan de orde is (zonder dat daartoe ook de verplichting krachtens artikel 65 BBV bestaat) heeft daarom afboeking van boekwaarde ten laste van een reserve de voorkeur boven resultaatafhankelijk extra afschrijven.

§ 3.5 Waar wordt niet op afgeschreven?

Artikel 64, lid 3 BBV bepaalt dat op vaste activa met een beperkte gebruiksduur jaarlijks wordt afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur. In deze bepaling ligt besloten dat op activa met een onbeperkte gebruiksduur niet wordt afgeschreven. Meer concreet moet dan worden gedacht aan gronden en deelnemingen.

Bij duurzame waardevermindering geldt dat moet worden afgewaardeerd naar de duurzaam lagere waarde van het activum.

§ 3.6 Doorlopende investeringen

Voor een aantal investeringen zal gelden dat zij worden afgerond na een lange doorlooptijd. Bij omvangrijke wegreconstructies kan hiervan bijvoorbeeld sprake zijn. Wanneer investeringen over een boekjaar heen lopen is het lastig te bepalen op welk moment met afschrijven moet worden gestart. Er is daarom voor gekozen bij investeringen die voorzienbaar over een boekjaar heen lopen met deelkredieten (voorbereidings- en uitvoeringskredieten) te werken die afzonderlijk kunnen worden afgesloten. Op deze wijze kan er eerder met afschrijven worden gestart.

Voorbereidingskredieten betreffen vaak de kosten van onderzoek en ontwikkeling, die resulteren in een boekwaarde voor immateriële vaste activa. Daarvoor gelden bijzondere regels (zie § 2.8.1).

Hoofdstuk 4. Overgang van de oude – naar de nieuwe voorschriften

§ 4.1 Staat van geactiveerde kapitaaluitgaven (staat c)

De huidige staat van geactiveerde kapitaaluitgaven moet in overeenstemming worden gebracht met het BBV. Daartoe moet bekeken worden of hetgeen tot 1-1-2004 geactiveerd is ook volgens de nieuwe voorschriften zo geactiveerd had mogen worden. Dit kan aan de hand van de volgende vijf vragen:

  • 1.

    Zijn er voor 1-1-2004 exploitatietekorten geactiveerd?

  • 2.

    Zijn er voor 1-1-2004 kunstvoorwerpen met cultuurhistorische waarde geactiveerd?

  • 3.

    Zijn er voor 1-1-2004 investeringen onder de immateriële vaste activa geactiveerd die nu niet meer tot de immateriële vaste activa gerekend mogen worden?

  • 4.

    Zijn er voor 1-1-2004 bijdragen aan activa in eigendom van derden geactiveerd die nu niet meer geactiveerd mogen worden?

Voor de situaties onder 1 tot en met 4 bestaat in het BBV geen overgangsregeling. Dit betekent dat de boekwaarde op 1-1-2004 ten laste van de exploitatie 2004 moet worden afgewaardeerd tot nihil.

Bestudering van de staat van geactiveerde kapitaaluitgaven per 1-1-2004 geeft het volgende resultaat:

Ad 1.

Geen correcties noodzakelijk.

Ad 2.

Geen correcties noodzakelijk.

Ad 3.

De kosten van plannen (onder andere bestemmingsplannen en landschapsbeleidsplannen) werden bij gemeenten vaak onder immateriële vaste activa op de balans verantwoord. Ook in onze gemeente was dit gebruikelijk. Dit is onder het regime van het BBV in de meeste gevallen niet meer mogelijk. Na 1-1-2004 kunnen nog slechts de kosten van plannen voor een bepaald activum onder immateriële vaste activa worden opgenomen.

Ook de kosten van onderzoek mogen in veel gevallen niet meer geactiveerd worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van luchtfotografie en de hertaxatie ozb.

In bijlage 3 zijn de in de staat van geactiveerde kapitaaluitgaven van de gemeente Ermelo te corrigeren objecten opgesomd en is het budgettaire effect van de te maken correcties doorgerekend.

De boekwaarde van de in de bijlage genoemde objecten moet in 2004 ten laste van de exploitatie worden afgewaardeerd. Het gaat hier om een totaal nadeel voor de exploitatie van rond € 1,3 mln. Daar staan vrijvallende kapitaallasten tegenover. Per saldo ontstaan voor de begroting 2004-2008 de volgende mutaties (-/- = voordelig; x € 1,--):

 

2004

2005

2006

2007

2008

2009

 

 

 

 

 

 

 

Vrijval kapitaallasten

-415.000

-189.000

-168.000

-160.000

-66.000

-52.000

Af te boeken boekwaarden

1.089.000

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Per saldo

674.000

-189.000

-168.000

-160.000

-66.000

-52.000

Ad 4.

Geen correcties noodzakelijk.

§ 4.2 Meerjareninvesteringsplan 2004-2013

Naast de staat van geactiveerde kapitaaluitgaven moet ook het meerjareninvesteringsplan 2004-2013 getoetst worden aan het BBV.

De volgende investeringsramingen (kredieten) behoeven op grond van de eerder geformuleerde vragen bijstelling:

  • ·

    Alle 702xxxx-kredieten (riolering en waterzuivering): het betreft steeds investeringen met economisch nut. Deze mogen niet ten laste van een reserve worden gedekt, hetgeen thans wel is geraamd.

  • ·

    7280303 Luchtfotografie: het betreft geen onderzoekskosten die samenhangen met een specifiek activum. Activering onder immateriële vaste activa is derhalve niet toegestaan.

  • ·

    7750201 Derde herwaarderingsronde woz: het betreft weliswaar onderzoekskosten, maar deze hangen niet één op één samen met (realisatie van) een specifiek activum. Bovendien zijn de betreffende activa niet in eigendom van de gemeente.

De kosten van luchtfotografie en de herwaardering woz zullen ten laste van de exploitatiebegroting moeten komen.

De investeringen in riolering en waterzuivering zullen moeten worden geactiveerd en er zal op moeten worden afgeschreven. De wijze waarop de reserve riolering thans wordt gebruikt is niet meer toegestaan (zie paragraaf 2.8.5). Wij beraden ons op alternatieven voor de huidige reserve en de budgettaire gevolgen hiervan.

In bijlage 3 zijn de in het meerjareninvesteringsplan 2004-2013 te maken correcties opgesomd. Tevens is in de bijlage een berekening gemaakt van de te verwachten budgettaire effecten. Naar verwachting zien deze er als volgt uit (-/- = voordelig; x € 1,--):

 

2004

2005

2006

2007

2008

2009

 

 

 

 

 

 

 

Vrijval kapitaallasten

0

-60.000

-71.000

-67.000

-171.000

-174.000

Af te ramen kredieten

195.000

35.000

0

344.000

225.000

0

 

 

 

 

 

 

 

Per saldo

195.000

-25.000

-71.000

277.000

54.000

-174.000

§ 4.3 Nieuwe afschrijvingstermijnen

De afschrijvingstermijnen zoals deze zijn bepaald in de “Notitie afschrijvingsbeleid gemeente Ermelo” van mei 2000 geven nog immer een correct beeld van de te verwachten levensduur van vaste activa. Daarom worden deze afschrijvingstermijnen gehandhaafd. Omdat de afschrijvingstermijnen niet wijzigen is er uiteraard ook geen budgettair effect.

§ 4.4 Totaal budgettair effect correcties

Het totaal te verwachten budgettaire effect van de maatregelen uit § 4.1 en § 4.2 ziet er cumulatief als volgt uit (-/- = voordelig; x € 1,--):

 

2004

2005

2006

2007

2008

2009

 

 

 

 

 

 

 

Vrijval kapitaallasten

-415.000

-249.000

-239.000

-227.000

-237.000

-226.000

Af te boeken boekwaarden/af te ramen kredieten

1.284.000

35.000

0

344.000

225.000

0

 

 

 

 

 

 

 

Per saldo

869.000

-214.000

-239.000

117.000

-12.000

-226.000

Wij zullen deze budgettaire effecten verwerken in de najaarsnota 2004 en de Programmabegroting 2005-2008.

Bijlage 1: Definities

 Kapitaalkrediet

Onder “kapitaalkrediet” wordt verstaan een door de gemeenteraad aan het college van burgemeester en wethouders gegeven mandaat om kapitaaluitgaven te doen voor een, door de gemeenteraad daaraan gegeven bestemming, en tot aan een, daaraan door de gemeenteraad verbonden, maximum bedrag, welke door het college van burgemeester en wethouders weer kan worden toegekend aan een kredietverantwoordelijke.

 Kapitaaluitgaaf

Onder “kapitaaluitgaaf”  wordt verstaan een uitgaaf die beoogt een kapitaalgoed tot stand te doen komen.

 Kapitaalgoed

Onder “kapitaalgoed” wordt verstaan een zaak welke meerjarig nut genereert.

 Investeren

Investeren is het doen van uitgaven ter verkrijging van kapitaalgoederen.

 Vervangingsinvesteringen

Vervangingsinvesteringen zijn investeringen die dienen om kapitaalgoederen te vervangen door soortgelijke kapitaalgoederen.

 Vermogen

Middelen waarmee kapitaalgoederen zijn gefinancierd: de reserves (eigen vermogen) en de voorzieningen en geldleningen (beide vreemd vermogen).

 Exploitatie

Lopende uitgaven en inkomsten.

 Activeren

Gemeentelijke uitgaven in de vorm van een boekwaarde als bezit op de balans plaatsen. In de regel worden investeringen geactiveerd en bestedingen in de exploitatie gedekt.

 Activum Een gemeentelijke uitgave die in een boekwaarde heeft geresulteerd.