Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Roermond

Monumenten- & Archeologieverordening 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Roermond
Officiële naam regelingMonumenten- & Archeologieverordening 2010
CiteertitelMonumenten- & archeologieverordening 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Artikel 37 bevat een hardheidsclausule.

Artikel 38 bevat een overgangsbepaling.

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

Deze regeling vervangt de Monumenten- & Archeologieverordening 2007.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Monumentenwet
  2. Gemeentewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-201020-07-2011nieuwe regeling

10-06-2010

Trompetter, 21-09-2010

2010/047/2c

Tekst van de regeling

Intitulé

Monumenten- & Archeologieverordening 2010

MONUMENTEN- & ARCHEOLOGIEVERORDENING 2010

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Definities

Deze verordening verstaat onder:

Archeologisch terrein of vindplaats:

Een terrein waarvan bekend is dat er in het verleden archeologische vondsten zijn gedaan.

College:

Het college van burgemeester en wethouders.

Gemeentelijk monument:

Van algemeen belang zijnde onroerende zaken die bij besluit van de gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders als gemeentelijk monument zijn aangewezen.

Rijksmonument:

Onroerende monumenten, die zijn ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers.

Niet-rendabel rijksmonument:

Een rijksmonument dat uit de aard der zaak niet op een rendabele wijze geëxploiteerd kan worden.

Beschermd stads- c.q. dorpsgezicht:

Stads- c.q. dorpsgezicht dat als zodanig ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988 is aangewezen.

Casco:

De muren en de kap inclusief de fundering. Hiertoe worden ook de buitenafwerking en de ramen, vensters, kozijnen en deuren in de buitenmuren gerekend.

Commissie Beeldkwaliteit:

De in hoofdstuk 3 bedoelde en in de Verordening op de Commissie Beeldkwaliteit voorziene commissie.

Eigenaar:

De natuurlijke persoon of rechtspersoon, die het recht van eigendom dan wel een ander zakelijk recht heeft op een monument.

Subsidiabele kosten:

De voor een subsidie in aanmerking komende kosten zoals beschreven in hoofdstuk 4 van deze verordening.

Subsidieplafond:

Het door het college voor het verlenen van subsidies in het kader van deze verordening bestemde deel van het door de raad beschikbaar gestelde bedrag voor het uitvoeren van monumenten- en archeologiebeleid.

Technische omschrijving:

Een beschrijving van de geplande werkzaamheden waaruit blijkt:

  • a)

    waarom ze noodzakelijk zijn (eventueel geïllustreerd met foto’s);

  • b)

    hoe en met welke materialen ze worden uitgevoerd.

Vakafdeling:

De afdeling binnen de gemeentelijke organisatie welke belast is met het beleid op het gebied van monumentenzorg.

Omgevingsvergunning:

Een vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Bevoegd gezag:

Bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2. gebruik van het monument en/of beschermd stads- c.q. dorpsgezicht

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument en/of het beschermd stads- c.q. dorpsgezicht.

HOOFDSTUK 2. GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Paragraaf 1. De aanwijzing tot gemeentelijk monument.

Artikel 3. Wat kan er worden aangewezen tot gemeentelijk monument?

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op aanvraag van belanghebbenden, besluiten onroerende zaken aan te wijzen tot gemeentelijk monument;

  • 2.

    Onroerende zaken kunnen worden aangewezen tot gemeentelijk monument wegens hun schoonheid of betekenis voor de wetenschap;

  • 3.

    De in lid 2 genoemde aspecten kunnen met name tot uitdrukking komen in cultuurhistorische waarde, architectuurhistorische waarde, bouwhistorische waarde, archeologische waarde, ensemble waarde, zeldzaamheid en gaafheid;

  • 4.

    Het geheel van tot gemeentelijk monument aangewezen zaken dient een evenwichtige selectie uit de voor Roermond belangwekkende perioden, typen, functies en constructies te vormen en dient in verhouding te staan tot de mogelijkheden van de gemeente om dit geheel adequaat te beheren;

  • 5.

    Zaken die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988 worden niet aangewezen tot gemeentelijk monument;

  • 6.

    Zaken die na aanwijzing tot gemeentelijk monument worden ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988, worden geacht niet meer te zijn aangewezen tot gemeentelijk monument;

Artikel 4. Een aanvraag tot aanwijzing

Een aanvraag tot aanwijzing tot gemeentelijk monument dient vergezeld te gaan van de volgende gegevens:

  • ·

    De exacte omvang van hetgeen voor aanwijzing wordt voorgedragen;

  • ·

    Namen en adressen van alle gerechtigden op die percelen en van eventuele hypothecaire schuldeisers, zoals die bij de dienst voor het kadaster en de openbare registers bekend zijn;

  • ·

    Een beschrijving van exterieur, interieur en bouwgeschiedenis van alle gebouwen en bijgebouwen:

    • -

      constructie;

    • -

      interessante onderdelen;

    • -

      plattegrond;

    • -

      interieuronderdelen;

  • ·

    Recente originele kleurenfoto’s van exterieur en interieur:

    • -

      overzichtsfoto’s van alle gebouwen of gebouwdelen die voor bescherming worden;

    • -

      voorgedragen (op foto’s aangeven op welk object/gevel/onderdeel zij betrekking hebben);

    • -

      detailopnamen van architectuur- of bouwhistorisch interessante onderdelen.

Artikel 5. De aanwijzingsprocedure

  • 1.

    Het college doet binnen tien werkdagen mededeling van het voornemen tot het nemen van het in art. 3, lid 1 genoemd besluit aan degenen die in de kadastrale registers als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld en binnen dertig werkdagen aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers;

  • 2.

    het college wint naar aanleiding van aanvragen om aanwijzing tot gemeentelijk monument het advies van de gemeentelijke vakafdeling in;

  • 3.

    Het college neemt met betrekking tot kerkelijke monumenten geen beslissing tot aanwijzing tot gemeentelijk monument dan na overleg met de eigenaar;

  • 4.

    Het college neemt binnen zes weken nadat de mededeling als bedoeld in lid 1 is verzonden een beslissing. Het college kan zijn besluit eenmaal voor ten hoogste zes weken verdagen;

  • 5.

    Een redengevende omschrijving maakt onderdeel uit van een besluit omtrent aanwijzing tot gemeentelijk monument. Deze redengevende omschrijving omvat de plaatselijke aanduiding, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermde monument met een exacte omschrijving van de omvang van de bescherming alsmede een op de in art. 3, lid 2 en 3 genoemde criteria gebaseerde motivatie daarvan;

  • 6.

    Het college kan ambtshalve of op aanvraag van belanghebbenden in een redengevende omschrijving wijzigingen aanbrengen. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is of indien de wijziging betreft het doorhalen van de inschrijving van een monument dat is teniet gegaan, blijft overeenkomstige toepassing van de leden 1 tot en met 3, achterwege.

Artikel 6. Bescherming in afwachting van een besluit.

  • 1.

    Met ingang van de datum waarop de mededeling als bedoeld in art 5, lid 1 is verzonden tot dat omtrent de aanwijzing tot gemeentelijk monument door het college een besluit is genomen en dit besluit onherroepelijk is geworden zijn de artikelen 7 tot en met 11 van deze verordening van overeenkomstige toepassing;

  • 2.

    Het college kan besluiten lid 1 buiten werking te stellen met betrekking tot de zaak of zaken waarover de in lid 1 genoemde mededeling is gedaan of gedaan zal worden.

Paragraaf 2. Vergunningen tot wijziging, verplaatsing of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten.

Artikel 7. Het is verboden …

  • 1.

    Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen;

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      Een gemeentelijk monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      Een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 8. De aanvraag van een vergunning

  • 1.

    Vervallen

  • 2.

    In een cultuurhistorisch rapport als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Regeling omgevingsrecht wordt in ieder geval opgenomen:

    • ·

      Een gedetailleerde beschrijving van de in het geding zijnde monumentale waarden van het object voor wat betreft de bouw- en architectuurhistorie, de functie en de ontwikkeling;

    • ·

      Een matrix waarin de relevante onderdelen van de structuur, constructie en verschijningsvorm van het object worden afgezet tegen de kwalificaties ‘zeker te behouden’, ‘eventueel te behouden’ en ‘te amoveren’;

    • ·

      een uitvoerige documentatie van de actuele alsmede de historische verschijningsvorm, constructie en structuur in foto en tekening alsmede van de relevante historische afbeeldingen;

  • 3.

    Ingeval de voorgenomen activiteiten van ondergeschikte aard zijn of wanneer het opstellen van een cultuurhistorisch rapport geen of weinig meerwaarde oplevert bij de beoordeling van de aanvraag kan het bevoegd gezag besluiten dat geen cultuurhistorisch rapport als bedoeld in Hoofdstuk 5 van de Regeling omgevingsrecht noodzakelijk is.

  • 4.

    Vervallen

  • 5.

    het bevoegd gezag wint naar aanleiding van aanvragen om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7, lid 2 het advies in van de Commissie Beeldkwaliteit wanneer het gaat om een groot en complex project;

  • 6.

    Vervallen

  • 7.

    Vervallen

  • 8.

    De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 9.Een kerkelijk monument

Vervallen

Artikel 10. Aan een vergunning verbonden voorschriften

Het bevoegd gezag kan aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van de monumentenzorg.

Artikel 11. Intrekken van een vergunning

De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften, bedoeld in artikel 10, niet naleeft;

  • c.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

HOOFDSTUK 3. RIJKSMONUMENTEN.

Artikel 12.Cultuurhistorische analyse

Artikel 8 lid 2 en lid 3 is van overeenkomstige toepassing op de aanvragen om omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder f van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 13. Adviescommissie

  • 1.

    Het college vraagt de Commissie Beeldkwaliteit, in haar hoedanigheid van commissie op het gebied van monumentenzorg als bedoeld in artikel 15 lid 1 van de Monumentenwet 1988, advies, voordat:

    • a.

      zij beslist op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; of

    • b.

      zij advies uitbrengt omtrent een aanvraag om, of het ontwerp van, een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 2.

    De Commissie Beeldkwaliteit, in haar hoedanigheid van commissie op het gebied van monumentenzorg als bedoeld in artikel 15 lid 1 van de Monumentenwet 1988, adviseert schriftelijk binnen acht weken na de datum van het verzoek om advies.

HOOFDSTUK 4. SUBSIDIES

Paragraaf 1. Welke kosten komen voor een subsidie in aanmerking.

Artikel 14.Kosten aan een gemeentelijk- of een niet-rendabel rijksmonument

Het college kan aan de eigenaar van een gemeentelijk monument en / of een niet-rendabel rijksmonument subsidie verlenen in de kosten van werkzaamheden en onderzoeken zoals in artikel 15 genoemd.

Artikel 15.Welke werkzaamheden en tot welk maximum

Voor een subsidie komen in aanmerking:

  • a.

    Werkzaamheden welke het behoud van monumentale waarden en / of het casco van een gemeentelijk monument en / of een niet-rendabel rijksmonument ten doel hebben. Deze werkzaamheden komen in aanmerking voor een subsidie van 25% van de kosten. Het subsidiebedrag is gebonden aan een maximum van een door het college vast te stellen bedrag per monument;

  • b.

    Een in het kader van een vergunningaanvraag op grond van artikel 8 van deze verordening door de gemeente geëist onderzoek naar de cultuurhistorische waarden van het monument. Dit onderzoek komt in aanmerking voor een subsidie van 50% van de kosten. Het subsidiebedrag is gebonden aan een maximum van een door het college vast te stellen bedrag per monument per jaar;

  • c.

    De te subsidiëren werkzaamheden en onderzoeken dienen sober doch doelmatig van aard te zijn.

Artikel 16.Zelfwerkzaamheid

Van werkzaamheden welke niet door een bij een Kamer van Koophandel ingeschreven bedrijf worden uitgevoerd komen slechts de materiaalkosten voor subsidiëring in aanmerking.

Artikel 17.Stapeling van subsidies

Per monument of complexonderdeel kan maximaal éénmaal per twee jaar een subsidie worden toegekend.

Paragraaf 2. De aanvraag van de subsidie en de beslissing daarop.

Artikel 18. Hoe een aanvraag in te dienen

  • 1.

    Een subsidieaanvraag dient schriftelijk te worden ingediend bij het college. In deze aanvrage dient minimaal het volgende te worden vermeld:

    • a)

      Het adres van het monument;

    • b)

      Naam, adres en telefoonnummer van de aanvrager;

    • c)

      Een technische omschrijving van de werkzaamheden;

    • d)

      Een begroting van de werkzaamheden waarbij de in de begroting genoemde posten herleid moeten kunnen worden naar de onder lid c. genoemde technische omschrijving;

    • e)

      Geschatte begin- en einddatum van de werkzaamheden;

    • f)

      Naam, adres en telefoonnummer van een eventuele contactpersoon;

    • g)

      Het bank- of gironummer waarop de eventuele subsidie overgemaakt kan worden;

    • h)

      Ondertekening.

  • 2.

    Op verzoek van de aanvrager stelt de betrokken ambtenaar zich ter plekke op de hoogte van de noodzaak en de wijze van uitvoering van de geplande werkzaamheden. Indien naar het oordeel van de betrokken ambtenaar de noodzaak en de wijze van uitvoering van de geplande werkzaamheden voldoende duidelijk zijn kan de aanvraag in behandeling worden genomen zonder de onder lid 1.c genoemde omschrijving van de werkzaamheden.

Artikel 19. Wanneer kunnen aanvragen worden ingediend?

  • 1.

    Subsidieaanvragen kunnen vanaf 1 januari van het betreffende begrotingsjaar worden ingediend;

  • 2.

    De subsidieaanvragen worden in volgorde van binnenkomst (datum poststempel) in behandeling genomen.

Artikel 20.Beslissing op de aanvraag

  • 1.

    Het college neemt een besluit op de aanvraag binnen 6 weken na ontvangst van de aanvraag;

  • 2.

    Het college kan zijn besluit eenmaal voor ten hoogste 6 weken verdagen. De aanvrager wordt hiervan schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 21.Wanneer wordt subsidie niet toegekend?

Subsidie wordt in ieder geval geweigerd:

  • 1.

    Voor zover door de verstrekking van de subsidie het subsidieplafond wordt doorbroken;

  • 2.

    Indien voor de werkzaamheden de vergunning, bedoeld in artikel 7 van deze verordening of in artikel 11 van de Monumentenwet 1988 noodzakelijk is doch niet is verleend;

  • 3.

    Indien met de werkzaamheden is begonnen voordat het college heeft beslist omtrent de aanvraag tot subsidie;

  • 4.

    Voor zover het kosten van werkzaamheden betreft welke op grond van een verzekering worden gedekt;

  • 5.

    voor zover binnen de termijn van een redelijke onderhoudcyclus voor dezelfde werkzaamheden reeds eerder een subsidie op grond van deze regeling is verleend.

Artikel 22. Toestemming om alvast te mogen beginnen

Op schriftelijk verzoek van de aanvrager kan het college ontheffing verlenen van de verplichting op grond van artikel 21, lid 3 te wachten met de aanvang van de werkzaamheden, totdat een besluit is genomen over de aanvraag tot subsidie, mits de op grond van deze verordening benodigde vergunning is verleend en de werking daarvan niet is opgeschort.

Artikel 23.Begin en einde van de werkzaamheden

  • 1.

    Met de uitvoering van de werkzaamheden dient te zijn aangevangen binnen 26 weken na de datum van het besluit tot subsidieverlening;

  • 2.

    De werkzaamheden dienen te zijn voltooid binnen 52 weken na de datum van het besluit tot subsidieverlening;

  • 3.

    Van de aanvang en het einde van de gesubsidieerde werkzaamheden doet de aanvrager terstond schriftelijk mededeling aan de gemeente.

Artikel 24.De gemeente krijgt geen subsidie

  • 1.

    Subsidie wordt niet verleend aan de gemeente Roermond;

  • 2.

    Het college kan besluiten in afwijking van lid 1 aan de gemeente een subsidie te verlenen wanneer het werkzaamheden betreft aan een monument dat met het doel is verworven het voor verval te behoeden niet voor de gemeentelijke dienst gebruikt wordt.

Paragraaf 3. Voorschotten en subsidievaststelling

Artikel 25.Voorschotten

Burgemeester en Wethouders kunnen op schriftelijk verzoek van de aanvrager voorschotten verstrekken.

Artikel 26.Subsidievaststelling

  • 1.

    Binnen drie maanden na het einde van de werkzaamheden zendt de aanvrager kopieën van de rekeningen van de gesubsidieerde kosten aan het college;

  • 2.

    De in lid 1 genoemde rekeningen dienen eenduidig herleid te kunnen worden naar de begroting, op basis waarvan de subsidie is verleend;

  • 3.

    Het college stelt uiterlijk zes weken na ontvangst van de in het eerste lid genoemde bescheiden de subsidie vast naar aanleiding van de in het eerste lid genoemde rekeningen;

  • 4.

    Indien de werkelijk gemaakte kosten blijkens de in het eerste lid genoemde bescheiden lager blijken te zijn dan de in de bij de subsidieaanvraag behorende begroting zal de subsidie naar rato verlaagd worden;

  • 5.

    Indien de werkelijk gemaakte kosten blijkens de in het eerste lid genoemde bescheiden hoger blijken te zijn dan de in de bij de subsidieaanvraag behorende begroting zal de subsidie niet verhoogd worden;

  • 6.

    Uitbetaling van de subsidie vindt uiterlijk zes weken na vaststelling van de subsidie plaats.

Paragraaf 4. Aan de subsidie verbonden voorwaarden en voorschriften

Artikel 27.Toezicht

  • 1.

    Aan door het college aangewezen ambtenaren wordt te allen tijde toegang tot het werk en de werkplaatsen verleend;

  • 2.

    Aan door het college aangewezen ambtenaren worden door de eigenaar alle bescheiden getoond en alle inlichtingen verstrekt, die noodzakelijk zijn voor een juiste vervulling van hun taak.

Artikel 28.Kettingbeding

  • 1.

    Indien de eigenaar zijn recht op het monument ten behoeve waarvan een subsidie is verstrekt overdraagt is hij gehouden ten behoeve van de gemeente Roermond van zijn rechtsopvolger te bedingen dat deze de verplichtingen vastgesteld bij of krachtens deze verordening zal nakomen;

  • 2.

    In het geval bedoeld in het eerste lid, bedingt de eigenaar tevens ten behoeve van de gemeente Roermond dat zijn rechtsopvolger bij niet nakoming van het geding, bedoeld in het eerste lid, als boete het bedrag verschuldigd is dat Burgemeester en Wethouders als subsidie hebben verstrekt.

Artikel 29.Nadere voorwaarden

Het college kan aan de subsidieverlening nadere voorwaarden verbinden.

Paragraaf 5. Algemene bepalingen

Artikel 30. Subsidieplafond

Het college stelt jaarlijks een subsidieplafond vast.

HOOFDSTUK 5. ARCHEOLOGIE

Artikel 31.Archeologie in de bestemmingsplannen

In door de gemeente op te stellen dan wel te wijzigen bestemmingsplannen wordt een paragraaf opgenomen waarin wordt aangegeven welke archeologische verwachting voor het plangebied geldt en welke eventuele maatregelen voor het behoud van eventuele archeologische relicten worden voorgeschreven.

Artikel 32.Verplichting tot archeologisch onderzoek

  • 1.

    Voorafgaande aan grondwerkzaamheden dient een archeologisch vooronderzoek plaats te vinden waar uit moet blijken wat de archeologische verwachting is;

  • 2.

    Indien de resultaten van het in lid 1 genoemde onderzoek daartoe aanleiding geven kan het college besluiten aanvullend onderzoek verplicht te stellen waaruit moet blijken wat de omvang en de kwaliteit van de archeologische vindplaats is;

  • 3.

    Indien de resultaten van het in lid 2 genoemde onderzoek daartoe aanleiding geven kan het college besluiten een definitieve archeologische opgraving verplicht te stellen.

Artikel 33.Uitzonderingen op de verplichting tot archeologisch onderzoek

Het college kan vrijstelling verlenen van het in artikel 32, lid 1 verplicht gestelde onderzoek wanneer:

  • 1.

    de geplande grondwerkzaamheden evident geen archeologische relicten verstoren;

  • 2.

    de geplande grondwerkzaamheden een gebied beslaan kleiner dan 2500 m2 en verder dan 50 meter verwijderd liggen van een archeologisch terrein of vindplaats.

Artikel 34.Het Bestemmingsplan voor de Binnenstad

  • 1.

    Binnen de grenzen van het Bestemmingsplan voor de Binnenstad gelden de regels met betrekking tot archeologie zoals die in de planvoorschriften en in de Atlas voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg zijn vastgelegd;

  • 2.

    Binnen de grenzen van het Bestemmingsplan voor de Binnenstad is artikel 33, lid 2 van deze verordening niet van toepassing.

HOOFDSTUK 6. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 35. Opsporing

  • 1.

    De opsporing van de in artikel 13 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het college met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld;

  • 2.

    Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij de machtiging verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker te betreden, aan hen die en voorzover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Artikel 36.Terugvordering subsidie

Indien door of namens de eigenaar onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt of indien één of meerdere voorwaarden of voorschriften als bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening niet worden nageleefd, of indien de werkelijke kosten zoals bedoeld in artikel 26 lid 4, lager blijken te zijn dan de begrootte kosten op grond waarvan de subsidie is toegezegd, kan het college de subsidie bedoeld in artikel 14 wijzigen dan wel intrekken, het verstrekken van voorschotten opschorten of de uitbetaalde subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 37.Hardheidsclausule

Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven kan het college afwijken van het in deze verordening bepaalde.

Artikel 38.Overgangsrecht

Aanvragen om een vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold vóór het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking is getreden.

Artikel 39.Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

  • 2.

    De Monumenten- & Archeologieverordening 2007, wordt op dat tijdstip ingetrokken;

Artikel 40.Aanhaling

Deze verordening kan worden aangehaald als “Monumenten- & Archeologieverordening 2010”.

Vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 10 juni 2010.