Organisatie | Heumen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en invordering van een baatbelasting wegens aanleg van riolering in de Rijksweg te Malden |
Citeertitel | Verordening op de heffing en invordering van een baatbelasting wegens aanleg van riolering in de Rijksweg te Malden |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Baatbelasting aanleg riolering Rijksweg I |
Geen
Gemeentewet, art. 272, sub b en 273a
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-12-2010 | art. 10 | 16-12-2010 De Verbinding, 21-12-2010 | 10.09 G |
De raad van de gemeente Heumen in openbare vergadering bijeen;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 27 april 1993;
gelet op artikel 272, onderdeel b en 273a van de Gemeentewet;
vast te stellen de navolgende “Verordening op de heffing en invordering
van een baatbelasting wegens aanleg van riolering in de Rijksweg te
Artikel 1 Aard en voorwerp van de belasting
Onder de naam van baatbelasting wordt ter verkrijging van een billijke
bijdrage in de ten laste van de gemeente komende kosten van aanleg van
riolering in de Rijksweg te Malden een directe belasting geheven van de
onroerende zaken, die op de bij deze verordening behorende tekening in
Deze verordening verstaat onder een onroerende zaak dan wel de onroerende zaak een gebouwd eigendom met zijn gebouwde aanhorigheden, daaronder begrepen de ondergrond van dat eigendom en van die aanhorigheden, en met zijn ongebouwde aanhorigheden.
op een bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de
Gemeentewet bedoelde ambtenaar in te dienen schriftelijk verzoek van
de belastingplichtige wordt de belasting met betrekking tot nog niet
aangevangen belastingjaren ineens geheven naar een bedrag, dat gelijk
is aan de contante waarde van de belastingbedragen, welke geheven
zouden zijn – beoordeeld naar de omstandigheden bij het begin van het
belastingjaar waarin het verzoek wordt gedaan – voor elk van de nog
Artikel 10 Termijnen van betaling
In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet
maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, minder is dan € 3.000,- en de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat:
aanslagen, waarvan de dagtekening ligt tussen 1 januari en 1 oktober van het belasting jaar waarop ze betrekking hebben, moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het belastingjaar overblijven met een maximum van acht termijnen.
aanslagen, waarvan de dagtekning ligt na 30 september van het belastingjaar waarop ze betrekking hebben, moeten worden betaald in drie gelijke termijnen.
Bij het van toepassing zijn van het vorenstaande vervalt de eerste incassotermijn een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
Artikel 12 Verzending van aanslagen
Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen dat voor de
toezending of uitreiking van aanslagbiljetten ingevolgde artikel 8,
eerste lid, van de invorderingswet 1990 (Stb. 221) voor de betrokken in
artikel 212, tweede lid, van de Gemeentewet (Stb.1994, 762) bedoelde
gemeenteambtenaar een andere gemeenteambtenaar in de plaats treedt.
Artikel 13 Nakoming van verplichtingen
De verplichtingen bedoeld in de artikelen 47, 49 en 50 van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301) en in de artikelen 58 en 60 van de invorderingswet 1990, dan wel bedoeld of van toepassing verklaard in de algemene matregel van bestuur krachtens artikel 246a van de Gemeentewet, gelden mede jegens de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren van de gemeentelijke belastingen.