Organisatie | Zaanstad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bijzondere subsidieverordening Lokaal Sociaal Beleid |
Citeertitel | Bijzondere subsidieverordening Lokaal Sociaal Beleid |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | subsidies |
Overgangsbepalingen in artikel 43.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-11-2003 | 26-01-2006 | nieuwe regeling | 09-10-2003 gemeenteblad 2003 nr. 30 dd. 14-10-2003 | 2003 nr. 66 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Behoudens de begripsomschrijvingen van artikel 1 van de Algemene subsidieverordening, wordt in deze bijzondere subsidieverordening verstaan onder:
Hoofdstuk 2 Waarderingssubsidies voor organisaties op het gebied van amateurkunst, voor vrijwilligersorganisaties en voor kunst- en cultuurorganisaties
Paragraaf 2 Subsidieaanvraag en beslissingstermijn subsidieverlening
Paragraaf 3 Algemene subsidiecriteria en maximale hoogte subsidie
Subsidie in de vorm van een waarderingssubsidie wordt slechts verleend indien is voldaan aan de volgende algemene criteria:
Artikel 6 Beperking subsidiabele activiteiten
Indien een organisatie in meer categorieën, zoals beschreven in artikel 3, activiteiten verricht die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen, dan beslist het college voor welke van deze categorieën subsidie wordt verleend. Onverlet het bepaalde in artikel 8, wordt voor maximaal drie categorieën subsidie verleend.
De subsidie per organisatie is maximaal € 20.000,- per jaar.
De hoogte van de subsidie zoals die op basis van de toewijzingscriteria is bepaald, is het maximale bedrag dat een organisatie voor die betreffende periode kan ontvangen.
Paragraaf 4 Organisaties op het gebied van amateurkunst
Artikel 12 Aanvullende specifieke criteria
In aanvulling op de in artikel 5 genoemde algemene criteria gelden voor de in artikel 11 genoemde organisaties de volgende specifieke criteria:
de organisatie verzorgt in beginsel tenminste tweemaal per kalenderjaar binnen de gemeente Zaanstad een openbaar optreden of presentatie. Toneel- en oratoriumverenigingen kunnen volstaan met één optreden per jaar en opera- en operetteverenigingen met drie optredens per twee achtereenvolgende kalenderjaren;
Paragraaf 5 Vrijwilligersorganisaties
Artikel 16 Aanvullende specifieke criteria
In aanvulling op de in artikel 5 genoemde algemene criteria gelden voor de in artikel 15 genoemde organisaties de volgende specifieke criteria:
Artikel 17 Minimaal aantal leden
Subsidie wordt slechts verleend indien de organisatie een ledenaantal heeft van tenminste: 75 in de leeftijd van 0 tot 23 jaar als het een jeugdorganisatie betreft; 200 als het een organisatie betreft voor de belangenbehartiging voor en ontmoeting van specifieke groepen; 50 als het een organisatie betreft voor belangenbehartiging en integratie;
Paragraaf 6 Diverse kunst- en cultuurorganisaties
Tot de kunst- en cultuurorganisaties worden gerekend de organisaties, gevestigd in Zaanstad die een bijdrage leveren aan de realisatie van het vigerend gemeentelijk cultuurbeleid.
Paragraaf 7 Waarderingssubsidie voor jaarlijks terugkerende incidentele activiteiten
Het college kan aan de organisaties genoemd in artikel 3 lid 1 subsidie verlenen voor de volgende jaarlijks terugkerende incidentele activiteiten:
Artikel 22 Aanvullende specifieke criteria activiteiten gerelateerd aan gemeentelijk beleid
In aanvulling op de in artikel 5 genoemde algemene criteria kan voor activiteiten gerelateerd aan het gemeentelijk beleid slechts subsidie worden verleend indien ook aan de volgende specifieke criteria is voldaan:
Artikel 23 Grondslag subsidieberekening voor de in artikel 21 onder a genoemde activiteiten
Het college bepaalt de hoogte van de subsidie op basis van het door hem als onvermijdelijk geachte financieel tekort voor de activiteiten.
Artikel 24 Aanvullende specifieke criteria herdenkingsactiviteiten
In aanvulling op de in artikel 5 genoemde algemene criteria kan voor herdenkingsactiviteiten slechts subsidie worden verleend indien ook aan de volgende specifieke criteria is voldaan:
Artikel 25 Grondslag subsidieberekening herdenkingsactiviteiten
De subsidie bestaat uit een basisbedrag per herdenkingscomité en een bedrag voor elk monument dat onder de verantwoordelijkheid van een herdenkingscomité valt. De bedragen worden jaarlijks door het college vastgesteld en worden bekend gemaakt voor 31 december van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.
Artikel 26 Aanvullende specifieke criteria activiteiten vormings- en ontwikkelingswerk
In aanvulling op de in artikel 5 genoemde algemene criteria kan voor vormings- en ontwikkelingswerk slechts subsidie worden verleend indien ook aan de volgende specifieke criteria is voldaan:
Artikel 27 Grondslag subsidieberekening vormings- en ontwikkelingswerk
Per organisatie of groep van samenwerkende organisaties wordt maximaal één training gesubsidieerd per twee jaar;
De subsidie bestaat uit een bedrag per deelnemer en kent een maximum per organisatie. Deze bedragen worden jaarlijks door het college vastgesteld en worden bekend gemaakt voor 31 december van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.
Paragraaf 8 Incidentele subsidies
Aan organisaties genoemd in artikel 3 lid 1 kan met inachtneming van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen subsidie worden verleend voor incidentele activiteiten.
Artikel 29 Vaststellen subsidieplafond
In afwijking van het gestelde in artikel 5 van de verordening wordt het jaarbudget op de gemeentebegroting verdeeld in twee gelijke delen: deze dienen als subsidieplafond voor respectievelijk het eerste en het tweede halfjaar.
Hoofdstuk 3 Subsidies ten behoeve van projecten van professionele organisaties
Paragraaf 3 Aanvraag op verzoek van gemeente en subsidieverlening
Artikel 35 Aanvraag op basis van door gemeente genoemde onderwerpen
De gemeenteraad kan met het oog op reeds gesignaleerde problematiek, dan wel in het kader van een speerpunt van het gemeentelijk welzijnsbeleid, op de gemeentelijke begroting een bedrag reserveren op grond waarvan het college professionele organisaties kan uitnodigen een projectaanvraag in te dienen. In dat geval gelden voor de aanvraag en de subsidieverlening de bepalingen van deze paragraaf.
Paragraaf 4 Aanvraag op initiatief van professionele organisatie en subsidieverlening
Artikel 38 Aanvraag op initiatief van professionele organisatie
Indien in de gemeentebegroting (nog) geen budget is gereserveerd op grond waarvan professionele organisaties worden uitgenodigd een projectaanvraag in te dienen, dan kan een professionele organisatie op eigen initiatief een projectaanvraag indienen. In dat geval gelden voor de aanvraag en de subsidieverlening de bepalingen van deze paragraaf.
Indien er voor de gemeente onvoldoende grond is voor een vervolg van de procedure, dan kan de aanvrager de projectaanvraag schriftelijk intrekken zodat verdere behandeling achterwege kan blijven. In plaats van de aanvraag in te trekken, kan de aanvrager de projectaanvraag – al dan niet gewijzigd - handhaven, waarna deze alsnog zal worden behandeld.
Indien het college na 1 april een beslissing neemt, dan kan de beslissing inhouden dat:
dat de projectaanvraag geheel of gedeeltelijk zal worden meegenomen bij het opstellen van de gemeentebegroting voor het jaar volgend op het eerstvolgende begrotingsjaar, zodat – indien de raad daartoe voldoende middelen op de gemeentebegroting opneemt - het project in dat (tweede) begrotingsjaar van start kan gaan, of
Hoofdstuk 4 Slot- en overgangsbepalingen
Deze bijzondere verordening kan worden aangehaald als: Bijzondere subsidieverordening lokaal sociaal beleid.
Artikel 43 Inwerkingtreding en overgangsbepaling
De “beleidregels subsidieverordening welzijn 1999, deel A en deel C”, vastgesteld door het college op 6 juli 1999, vervallen op het in het eerste lid bedoelde tijdstip, met dien verstande dat de daarin neergelegde bepalingen van kracht blijven ten aanzien van subsidies die voor dit tijdstip zijn verleend.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 9 oktober2003.
Door het college van burgemeester en wethouders bekendgemaakt op 14-10 door het plaatsen van de verordening in het Gemeenteblad nr. 30
voorzitter
secretaris
Toelichting behorende bij de bijzondere subsidieverordening lokaal sociaal beleid.
Deze bijzondere subsidieverordening is gebaseerd op de Algemene subsidieverordening. Een bijzondere subsidieverordening bevat nadere regels voor subsidies op een specifiek beleidsterrein, in dit geval op het brede terrein van het lokaal sociaal beleid. De bijzondere subsidieverordening komt niet in de plaats van de Algemene subsidieverordening. De bepalingen van de Algemene subsidieverordening blijven onverkort gelden, tenzij de bijzondere subsidieverordening afwijkt van de Algemene subsidieverordening (artikel 2 lid 2 van de Algemene subsidieverordening). Het college is op grond van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd om ter uitvoering van deze bijzondere subsidieverordening nadere regels ofwel beleidsregels vast te stellen.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit artikel wordt, in aanvulling op de begripsomschrijving van artikel 1 van de Algemene subsidieverordening, een aantal begrippen omschreven. Deze begrippen behoeven geen nadere toelichting.
Artikel 2 Reikwijdte bijzondere subsidieverordening
De bijzondere subsidieverordening geldt voor zogenaamde waarderingssubsidies en voor subsidies ten behoeve van projecten van professionele organisaties. Zoals gezegd geldt de bijzondere verordening onverlet het bepaalde in de Algemene subsidieverordening.
Artikel 3 Reikwijdte bepalingen hoofdstuk 2
In dit artikel wordt afgebakend voor welke organisaties en activiteiten de bepalingen met betrekking tot de waarderingssubsidie van toepassing zijn (lid 1). Tevens is een aantal organisaties expliciet uitgezonderd (lid 2).
Artikel 4 Aanvraag en beslissingstermijn subsidieverlening
Dit artikel regelt wanneer de subsidieaanvraag moet worden ingediend en wanneer het college beslist. Voor de incidentele subsidies geldt een afwijkende regeling (artikel 30), evenals voor projecten van professionele organisaties (artikel 35 en 38).
De subsidiecriteria vallen uiteen in algemene criteria (artikel 5) en aanvullende specifieke criteria voor de categorieën waarop dit hoofdstuk van toepassing is:
- diverse kunst- en cultuurorganisaties
De ‘bewijslast’ ligt bij de aanvrager. Het is aan de organisatie die subsidie vraagt om aan te tonen dat is voldaan aan alle algemene en specifieke criteria (en de overige bepalingen van de Algemene subsidieverordening en bijzondere verordening) en dat geen van de weigeringsgronden (van artikel 9 van de Algemene subsidieverordening) van toepassing zijn. Lid 7 vereist dat de organisatie ten minste een bepaald aantal leden of deelnemers heeft. Aangezien dit in de praktijk te rigide kan uitwerken, bevat lid 7 tevens de bevoegdheid om in bijzondere situaties af te wijken.
Artikel 6 Beperking subsidiabele activiteiten
Een organisatie zou in principe subsidie kunnen ontvangen voor meerdere gebieden die onder de reikwijdte van de bijzondere verordening vallen. Dit wordt beperkt in het eerste lid van dit artikel. Ten eerste wordt bepaald dat maximaal voor drie gebieden – te bepalen door het college - subsidie kan worden verleend. Ten tweede wordt verwezen naar artikel 8, hetgeen betekent dat de totale subsidie maximaal € 20.000,- per jaar is. Een organisatie moet per gebied aan alle voor dat gebied betreffende bepalingen voldoen (lid 2). Dat wil zeggen dat er in ieder geval sprake moet zijn van een zelfstandige afdeling binnen een organisatie, met eigen leden die contributie betalen voor die activiteit. De bepalingen waarnaar verwezen wordt, zijn opgenomen in de betreffende paragrafen van hoofdstuk 2.
In dit artikel worden enkele weigeringsgronden genoemd die aanvullend zijn op de weigeringsgronden van artikel 9 van de Algemene subsidieverordening. Overigens kunnen de algemene en specifieke subsidiecriteria ook worden gehanteerd als weigeringsgrond. In lid 1 wordt dwingend voorgeschreven dat subsidie wordt geweigerd indien de betreffende activiteiten van religieuze, levensbeschouwelijke of politieke aard zijn. Lid 2 bevat geeft de mogelijkheid, niet de plicht, om de subsidie te weigeren als de activiteiten een aanvulling zijn van het bestaande aanbod (meer van hetzelfde) of als het gemeentelijk beleid concentratie voorstaat in plaats van verdeeldheid. Met het laatste wordt bedoeld dat de gemeente er de voorkeur aan kan geven dat één of enkele organisaties het gehele aanbod op een bepaald terrein verzorgen in plaats van een divers aanbod van meerdere, kleine organisaties. Een dergelijk beleid kan onder meer als voordeel hebben dat er professioneler kan worden gewerkt, dat de kwaliteit beter kan worden gewaarborgd en dat het aanbod herkenbaarder kan worden gepresenteerd aan de burgers. Een veelzijdig aanbod van vrijwilligersorganisaties, die vaak al voldoende hebben aan een relatief gering subsidiebedrag, heeft daarentegen ook grote maatschappelijke waarde.
De subsidie is aan een maximum gebonden. Volgens het eerste lid is de maximale hoogte € 20.000,- per jaar. Als een lager subsidiebedrag is verleend voor een bepaald tijdvak, dan geldt het verleende bedrag als het maximale subsidiebedrag voor de betreffende periode. Op basis van de subsidiegrondslagen wordt de hoogte van het subsidiebedrag bepaald (artikel 14, 18, 23, 25, 27 en 32). Het bedrag wordt in de beschikking tot subsidieverlening vermeld. Het tweede lid van artikel 8 impliceert dat een organisatie niet tussentijds bij de gemeente kan aankloppen voor extra subsidie. De organisatie wordt namelijk geacht met de subsidie als financiële steun in de rug zelf te kunnen zorgen voor een dekkende exploitatie.
De waarderingssubsidie wordt in beginsel voor een tijdvak van twee kalenderjaren vastgesteld. Dit geldt niet voor de jaarlijks terugkerende incidentele activiteiten en de subsidies voor incidentele activiteiten. Voor deze groep subsidieaanvragers is gekozen voor een systeem waarin met alleen een subsidievaststelling wordt volstaan. Hiermee wordt invulling gegeven aan het bepaalde in artikel 17, derde lid van de algemene subsidieverordening.
Artikel 10 Verminderde informatieplicht
In artikel 14 van de Algemene subsidieverordening wordt geregeld hoe een organisatie verantwoording dient af te leggen over de ontvangen subsidie. Zoals gezegd gelden deze en andere bepalingen van de Algemene subsidieverordening in principe onverkort. In lid 1 onder d van artikel 14 van de Algemene subsidieverordening staat dat de organisatie de jaarlijkse verantwoording vergezeld moet laten gaan van een goedkeurende accountantsverklaring. Dat kan echter redelijkerwijs niet verlangd worden van de organisaties die een waarderingssubsidie ontvangen. Daarom geldt deze plicht niet voor hen.
Dit artikel geeft aan welke organisaties tot de amateurkunst worden gerekend. Het is duidelijk – dit blijkt overigens ook uit de aanvullende specifieke criteria en het vereiste minimaal aantal leden – dat de betreffende organisaties verenigingen zijn of behoren te zijn.
Artikel 12 Aanvullende specifieke criteria
Voor de organisaties op het gebied van amateurkunst geldt een aantal aanvullende, specifieke criteria om voor subsidieverlening in aanmerking te komen. Deze gelden naast de algemene criteria van artikel 5.
Artikel 13 Minimaal aantal leden
Een amateurkunstvereniging dient voldoende leden te hebben. In dit artikel is hiervoor, per soort vereniging, een ondergrens vastgelegd. In verband met de privacywetgeving kan van de organisatie niet gevraagd worden om een ledenlijst te overleggen met de namen en gegevens van de leden. Wel kan de gemeente bijvoorbeeld steekproefsgewijs de opgave van de vereniging toetsen of door een onafhankelijke laten toetsen. Volgens artikel 5 lid 7 kan het college afwijken van het minimaal ledenaantal.
Artikel 14 Grondslag subsidieberekening
Dit artikel geeft aan hoe de hoogte van de subsidie wordt bepaald. De wijze van berekening behoeft geen nadere toelichting. De subsidie wordt voor een periode van twee jaar verleend op basis van het aantal leden op de peildatum. Dit impliceert dat bij de vaststelling (art. 17 van de Algemene subsidieverordening) geen verrekening plaatsvindt als het ledenaantal gedurende het subsidietijdvak is toe- of afgenomen.
Dit zou namelijk te bewerkelijk zijn gelet op de aard (waardering) en de (bescheiden) hoogte van de waarderingssubsidie. Bij nieuwe organisaties kan die voor het eerst subsidie aanvragen kan de subsidie niet altijd al worden gebaseerd op het ledenaantal. In dat geval wordt, voor zover het college bereid is subsidie te verlenen, het bedrag op een afwijkende wijze bepaald.
De vrijwilligersorganisaties die in aanmerking komen voor een waarderingssubsidie zijn te onderscheiden in vier categorieën.
Artikel 16 Aanvullende specifieke criteria
Naast de algemene subsidiecriteria van artikel 5 gelden per categorie van vrijwilligersorganisaties aanvullende, specifieke criteria. De criteria spreken voor zich.
Artikel 17 Minimaal aantal leden
Per categorie wordt in dit artikel aangegeven hoeveel leden de organisatie ten minste dient te hebben. Zie ook de toelichting op artikel 13. Uit artikel 17 wordt duidelijk dat een vrijwilligersorganisatie een vereniging dient te zijn. Het kan echter voorkomen dat een vrijwilligersorganisatie verder aan alle criteria voldoet, maar geen vereniging is. Met name kan dit het geval zijn bij de categorie vrijwilligershulpdiensten. In die gevallen is veelal sprake van een stichting. Een stichting heeft per definitie geen leden. Voor vrijwilligershulpdiensten is daarom niet een minimaal aantal leden als eis opgenomen, maar een minimaal aantal vrijwilligers.
Artikel 18 Grondslag subsidieberekening
De hoogte van de subsidie wordt per type vrijwilligersorganisatie berekend volgens de voorschriften van dit artikel.
Diverse kunst- en cultuurorganisaties kunnen een waarderingssubsidie ontvangen indien en voor zover ze een bijdrage leveren aan de realisatie van het gemeentelijk cultuurbeleid zoals beschreven in de nota “Zaanstad cultureel op pad”.
Artikel 20 Aanvullende specifieke criteria
Naast de algemene criteria van artikel 5 wordt getoetst in hoeverre de activiteiten passen in het gemeentelijk cultuurbeleid, waarbij in het bijzonder wordt gelet op de drie in dit artikel genoemde aspecten.
De waarderingssubsidie voor jaarlijks terugkerende incidentele activiteiten is bestemd voor alle organisaties die onder de reikwijdte van hoofdstuk 2 van de bijzondere verordening vallen. De activiteiten die als ‘jaarlijks terugkerend incidentele activiteiten’ voor subsidie in aanmerking komen, worden in dit artikel geconcretiseerd.
Artikel 22 Aanvullende specifieke criteria activiteiten gerelateerd aan gemeentelijk beleid
Eén van de aanvullende criteria is dat de activiteit zicht richt op tenminste 100 deelnemers uit Zaanstad. Dit betekent dat er tenminste 100 mensen uit Zaanstad dienen deel te nemen aan de activiteit. Vooraf maakt zowel de organisatie als de gemeente – bij de beoordeling van de aanvraag – een inschatting of deze deelname kan worden bereikt. Vervolgens kan het college aan de subsidieverlening de voorwaarde verbinden dat daadwerkelijk tenminste 100 mensen worden bereikt. Bij de subsidievaststelling kan vervolgens worden getoetst of aan de voorwaarde is voldaan. Als niet aan de voorwaarde is voldaan, kan de subsidie lager worden vastgesteld (artikel 4:46 Awb). Indien het een experiment betreft, kan het college deze voorwaarde loslaten of een lager aantal hanteren.
Artikel 23 Grondslag subsidieberekening activiteiten gerelateerd aan gemeentelijke beleid
De hoogte van de subsidie is afhankelijk van het financieel tekort dat volgens het college onvermijdelijk is. Dat wil overigens niet zeggen dat de subsidie per definitie gelijk is aan het financieel tekort. Uit de ingediende begroting van baten en lasten dient te blijken dat de activiteit niet uitgevoerd kan worden zonder subsidie. Bij de beoordeling hiervan heeft het college beleidsvrijheid. Het college zal zowel de baten- als lastenkant grondig beoordelen. Zo zal van de kosten worden beoordeeld of de kostenpost op zichzelf noodzakelijk is om de activiteit in de door het college gewenste vorm en omvang te realiseren en of de hoogte van de kostenpost onvermijdelijk is of dat met lagere kosten kan worden volstaan. Van de baten zal worden beoordeeld of er voldoende een beroep wordt gedaan op fondsen, op eigen bijdragen van de deelnemers etc. Het tekort is niet de enige bepalende factor bij de berekening van de subsidie.
Artikel 24 Aanvullende specifieke criteria herdenkingsactiviteiten
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 25 Grondslag subsidieberekening herdenkingsactiviteiten
Ieder herdenkingscomtié krijgt een vast bedrag en een bedrag per monument dat onder de verantwoordelijkheid van het betreffende comité valt. Het bedrag wordt verleend voor een subsidietijdvak van vijf jaar. Het bedrag dat jaarlijks wordt betaald is een voorschot.
Artikel 26 Aanvullende specifieke criteria activiteiten vormings- en ontwikkelingswerk
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 27 Grondslag subsidieberekening vormings- en ontwikkelingswerk
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Alle organisaties die onder de werking van hoofdstuk 2 vallen, kunnen in aanmerking komen voor een incidentele subsidie.
Artikel 29 Vaststellen subsidieplafond
Het jaarbudget dat volgens de gemeentebegroting beschikbaar is, wordt verdeeld in twee gelijke delen. Elk deel dient als een subsidieplafond voor respectievelijk het eerste en het tweede halfjaar. Met het halfjaarlijkse subsidieplafond wordt omgegaan conform de regeling van artikel 5 van de Algemene subsidieverordening.
Artikel 30 Indienen van aanvragen
Omdat het bedrag van de gemeentebegroting is verdeeld in twee gelijke delen, kan er ook twee keer per jaar incidentele subsidie worden aangevraagd.
Artikel 31 Aanvullende specifieke criteria incidentele subsidies
Van de specifieke criteria hebben er twee betrekking op de activiteit zelf en één op de begroting.
Artikel 32 Grondslag subsidieberekening incidentele subsidies
Dit artikel luidt hetzelfde als artikel 23. Zie de toelichting op dat artikel.
Artikel 33 Reikwijdte bepalingen hoofdstuk 3
De waarderingssubsidie heeft betrekking op niet-professionele organisaties. Hoofdstuk 3 heeft daarentegen betrekking op subsidiëring van professionele organisaties. Het gaat daarbij om projecten van dergelijke organisaties, dus om een tijdelijke subsidie, en niet om de reguliere, structurele subsidie. Het college heeft een grote beleidsvrijheid als het gaat om het al dan niet verlenen van deze projectsubsidies.
In dit artikel worden de criteria voor de projectsubsidie genoemd (lid 1). Het is duidelijk dat de criteria ruimte (beleidsvrijheid) laten voor een beoordeling door het college. Een project is per definitie resultaatgericht: getracht wordt een van tevoren zo duidelijk mogelijk omschreven doel te realiseren. Sommige projecten hebben een min of meer experimenteel karakter, zodat niet altijd vooraf is aan te geven wat de uitkomsten van het project zullen zijn. Als bij de aanvraag duidelijk is dat de uitkomsten niet geheel te voorzien zijn, en dit wordt goed gemotiveerd, dan kan toch subsidie worden verleend (lid 2). Een project is een incidentele, unieke aangelegenheid. Dat wil echter niet zeggen dat het ook altijd binnen één jaar kan worden uitgevoerd (lid 3).
Artikel 35 Aanvraag op basis van door gemeente genoemde onderwerpen
Een projectsubsidie kan op twee wijzen worden aangevraagd. In de eerste plaats kan de gemeente het initiatief nemen en organisaties vragen projecten te ontwikkelen. Hierop heeft paragraaf 3 (artikel 35 tot en met 37) betrekking. In de tweede plaats kan een organisatie het initiatief nemen.
Dit wordt geregeld in paragraaf 4 (artikel 38 tot en met 40). gemeente kan een bedrag op de begroting opnemen voor de aanpak van een bepaalde problematiek of voor het aan de slag gaan met een speerpunt van beleid. Dit bedrag kan worden gebruikt om projecten van professionele organisaties te bekostigen. Het college kan professionele organisaties uitnodigen om projectvoorstellen in te dienen. Aan het verzoek van het college kunnen de organisaties geen rechten ontlenen; zij mogen niet verwachten dat zij daadwerkelijk projectsubsidie zullen krijgen. Het verdient aanbeveling dit bij de uitnodiging schriftelijk aan de organisaties mee te delen.
Dit artikel beschrijft de procedure. Het begint met het opstellen van een probleemanalyse door de gemeentelijke organisatie of door een professionele organisatie op grond waarvan organisaties worden uitgenodigd globale projectaanvragen in te dienen (lid 1). In de projectaanvraag dient een aantal elementen te worden beschreven (lid 2). Uit de globale aanvragen wordt – na overleg met de indieners – door het college een principekeuze gemaakt (lid 4 en 5). De indieners die de selectie doorkomen wordt gevraagd een aangescherpte, definitieve aanvraag in te dienen. Ook hier geldt dat de organisaties geen rechten kunnen ontlenen aan het verzoek van de gemeente.
Op basis van de definitieve aanvragen neemt het college vervolgens een beslissing. De andere aanvragers dienen op de hoogte te worden gesteld van de afwijzing van hun (globale dan wel uitgewerkte) projectaanvraag. Zowel de subsidieverlening als de afwijzing (weigering) is vatbaar voor bezwaar.
Artikel 38 Aanvraag op initiatief van professionele organisatie
Professionele organisaties hoeven niet te wachten totdat de gemeente een bedrag beschikbaar stelt om bepaalde projecten mogelijk te maken. Per slot van rekening mag van professionele organisaties worden verwacht dat zij een signalerende functie vervullen. Ook zij kunnen derhalve het initiatief nemen, en wel door middel van het indienen van het projectaanvraag. In dat geval is paragraaf 4 van toepassing.
Dit artikel beschrijft de procedure. Deze behoeft geen nadere toelichting. Het verdient aanbeveling de betreffende organisatie er schriftelijk op te wijzen dat er geen rechten aan kan ontlenen als het college aangeeft dat de procedure wordt voortgezet.
Bij de subsidieverlening is een onderscheid gemaakt naar het tijdstip waarop het college een beslissing neemt. Een projectaanvraag kan op elk moment worden ingediend. Als voor 1 april een beslissing kan worden genomen, dan kan het project in het jaar daarop worden uitgevoerd – mits er geld wordt opgenomen op de gemeentebegroting.
Dit is een bevoegdheid van de gemeenteraad, zodat het aan te bevelen is bij de subsidieverlening altijd het begrotingsvoorbehoud (artikel 4:34 Awb) te maken.
De beschikking tot subsidieverlening bevat in ieder geval de termijn waarbinnen de aanvraag voor subsidievaststelling moet zijn gedaan.
Artikel 41 Subsidievaststelling
Aangezien projecten zeer uiteen kunnen lopen, is maatwerk nodig als het gaat om de subsidievaststelling. Dit wordt bij de subsidieverlening tot stand gebracht. Dit artikel sluit hierop aan.
Dit artikel spreekt voor zich.