Organisatie | Harderwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Plaatselijke verordening Harderwijk 2010 |
Citeertitel | Algemene Plaatselijke Verordening Harderwijk |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de Algemene plaatselijke verordening Harderwijk.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-08-2014 | 08-08-2014 | intrekking | 10-06-2014 Elektronisch Gemeenteblad, 07-08-2014 | B14.001455 | |
09-04-2014 | 08-08-2014 | afdeling 8a | 27-02-2014 Elektronisch Gemeenteblad, 08-04-2014 | 14.00.007 | |
28-11-2013 | 09-04-2014 | art. 2:66, 2:68, 2:69 | 07-11-2013 Het Kontakt, 20-11-2013 | 1.300.679 | |
27-06-2013 | 28-11-2013 | art. 5:12 | 13-06-2013 Het Kontakt, 19-06-2013 | 13.00351 | |
03-01-2013 | 27-06-2013 | afdeling 15, art. 2:76 | 20-12-2012 Het Kontakt, 02-01-2013 | 12.00830 | |
14-06-2012 | 03-01-2013 | art. 6:2, toelichting | 24-05-2012 Het Kontakt, 13-06-2012 | 1200254 | |
01-01-2012 | 14-06-2012 | art. 2:25, art. 2:39, art. 3:4, art. 5:18, art. 5:23 | 11-11-2011 Het Kontakt, 23-11-2011 | B11.001567 | |
01-10-2010 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 16-09-2010 Het Kontakt, 22-09-2010 | Dossiercode 417925/02 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg en andere openbare plaatsen
Artikel 2:10 Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan een openbare plaats in strijd met de publieke functie daarvan
Artikel 2:10a Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen
voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met het laden en lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beeïndigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;
Artikel 2:10c Vrij te stellen categorieën
Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van artikel 2:10 niet geldt.
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Gelderse wegenverordening, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening gemeente Harderwijk.
Afdeling 6. Veiligheid op de weg of op een andere openbare plaats
Artikel 2:15 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op een zodanige wijze dat het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat daardoor op andere wijze hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de hoogspanningslijnen en de veiligheid daarvan en vooraf hierover schriftelijk advies is ingewonnen van de beheerder van de betrokken hoogspanningslijnen.
Artikel 2:25a Indienen aanvraag
In afwijking van artikel 1:3 kan de burgemeester een aanvraag voor een vergunning voor een nieuw evenement of gewichtig, nieuw onderdeel van een terugkerend evenement buiten behandeling laten, als de aanvraag is ingediend minder dan 12 weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning nodig heeft.
Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;
Het is de houder van een horecabedrijf verboden het gedeelte van de weg ten aanzien waarvan de burgemeester en wethouders plaatsing van terras hebben toegestaan en dat ten behoeve van het horecabedrijf wordt gebruikt voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 1:00 en 7:00 uur
In afwijking van lid 1 en 2 is het op de in die leden genoemde tijden toegestaan een hotel, een pension of een andere voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin logies wordt verstrekt, voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven, mits het bezoekers betreft die aldaar nachtverblijf houden.
In afwijking van lid 2 is het de houder van een horecabedrijf welk het publiek niet in de eerste plaats pleegt te bezoeken voor het nuttigen van alcoholhoudende drank, maar voor het gebruik van geringe eetwaren en/ of alcoholvrije dranken, verboden het horecabedrijf geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op zaterdag en zondag tussen 4:00 en 7:00 uur.
Artikel 2:29a Verbod loketverkoop
Het is verboden vanuit een loket, deur of soortgelijke opening eet- of drinkwaren te koop aan te bieden, te verkopen of af te leveren van maandag tot en met vrijdag tussen 1.00 uur en 7.00 uur en op zaterdag en zondag tussen 4:00 en 7:00 uur.
Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.
Afdeling 8a. BIJZONDERE BEPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS BEDOELD IN DE DRANK- EN HORECAWET
Artikel 2 Schenktijden paracommerciële inrichtingen
In paracommerciële inrichtingen wordt alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekt tussen 12:00 uur en 01:00 uur.
Artikel 3 Bijeenkomsten in paracommerciële inrichtingen
In afwijking op lid 1 hebben paracommerciële inrichtingen de mogelijkheid om alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens ten hoogste 12 bijeenkomsten per jaar van persoonlijke aard of die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.
Ter bescherming van de volksgezondheid of in het belang van de openbare orde is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager ligt dan 60% van de prijs die in de betreffende horecalokaliteit of op het betreffende terras gewoonlijk wordt gevraagd.
Artikel 6 Intrekkingsgronden ontheffing
Naast de in artikel 1:6 vermelde intrekkings- en wijzigingsgronden kan de in artikel 2:34g bedoelde ontheffing ook worden ingetrokken of gewijzigd indien zich feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de ontheffing gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.
Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:50a Gebiedsontzegging
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die zich gedraagt in strijd met de in de bijlage genoemde wettelijke bepalingen een verbod opleggen zich te bevinden in een door het college aangewezen gebied en de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen.
Het verbod bedoeld in het eerste lid geldt gedurende het in het besluit van de burgemeester genoemde tijdvak van ten hoogste één weekeinde, waaronder wordt begrepen: van donderdag 18.00 uur tot en met maandag 04.00 uur nadat dit aan diegene in het belang van de openbare orde naar het oordeel van de burgemeester bij diens besluit is bekendgemaakt.
Voorzover Oudejaarsdag, Nieuwjaarsdag, nationale en plaatselijke feestdagen niet samenvallen met het in het tweede lid genoemde tijdvak van ten hoogste één weekeinde, kan de burgemeester het verbod om zich in een door het college aangewezen gebied en daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen te begeven tevens opleggen voor deze dagen.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen zes maanden na het opleggen van dit verboden wordt geconstateerd dat hij zich opnieuw gedraagt in strijd met de in het eerste lid bedoelde artikelen een verbod opleggen zich te bevinden in een door het college aangewezen gebied en in de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen voor een tijdvak van ten hoogste twaalf weken en op de door de burgemeester aangewezen tijdstippen.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;
de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.
Artikel 2:71 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op een openbare plaats post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op een openbare plaats in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Afdeling 15. Cameratoezicht op openbare plaatsen en veiligheidsrisicogebied
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen: de binnenstad van Harderwijk zoals gedefinieerd in het gemeentelijk geluidbeleid voor de binnenstad, de rest van de bebouwde- en de onbebouwde kom van Harderwijk, Hierden.
Bij een festiviteit, zoals bedoeld in lid 1, blijven de ramen van de ruimte(s) waarin de festiviteit plaatsvindt gesloten en worden deuren die de ruimte(s) verbinden met de buitenlucht uitsluitend geopend voor het onmiddellijk doorlaten van bezoekers en goederen. In gevallen van nood is het verbod uit dit lid niet van toepassing.
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal vier incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Wanneer een inrichting beschikt over een goed werkende geluidsluis geldt in afwijking van lid 1 dat het deze inrichting is toegestaan om per kalenderjaar acht incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Onder geluidsluis wordt verstaan de ruimte die zich bevindt tussen de buitenlucht en de ruimte waarin de festiviteit plaatsvindt, en welke is gericht op het reduceren van geluidsoverlast door de plaatsing van twee goed sluitende deuren waarvan één toegang geeft tot de buitenlucht en één tot de ruimte waarin de festiviteit plaatsvindt en die niet gelijktijdig geopend worden.
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
Onversterkte muziek vanwege het oefenen zonder publiek door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode, is uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing. Bij het ten gehore brengen van in dit lid bedoeld muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
Het college kan terreinen of wateren aanwijzen, waar het verbod, vervat in het eerste lid, niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, (recreatie) toestellen of (bouw)machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.
Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden en beschermde planten
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
Artikel 4:12a Kappen zonder vergunning en instandhoudingsplicht
Indien een houtopstand, waarop het verbod van toepassing is, zonder vergunning is gekapt, kan het bevoegd gezag de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen en binnen een door haar te bepalen termijn. Is herplant op de betreffende locatie niet mogelijk dan kan per gevelde houtopstand een financiële bijdrage verlangd worden voor groencompensatie op een andere locatie binnen de gemeente.
Indien houtopstand waarop het verbod van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door haar te geven aanwijzingen binnen een door haar te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op een openbare plaats te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden op door het college, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare ruimte of gezondheid, aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan;
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
Afdeling 10 Straatnaamborden, huisnummers e.d.
Artikel 5:38 Gedoogplicht aanduidingen
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen, worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van bij of krachtens de in deze verordening bepaalde artikelen en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente
Harderwijk in zijn openbare vergadering van 16 september 2010, onder nummer 70.
de heer J.C.G.M. Berends, voorzitter,
de heer H.R. Lanning, raadsgriffier
Nota-toelichting Artikelsgewijze toelichting APV Harderwijk 2010
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de verordening wordt gehanteerd, gedefinieerd. Van een aantal specifieke begrippen zijn in de desbetreffende afdeling of paragraaf definities opgenomen. Ten aanzien van de in artikel 1.1 opgenomen definities kan het volgende worden opgemerkt.
Openbare plaats: vele van de in deze verordening opgenomen bepalingen hebben betrekking op (verboden) gedragingen ‘op een openbare plaats’ of ‘op of aan de weg’ (voor ‘weg’, zie onder b). De gemeentelijke wetgever is bevoegd ten aanzien van alle feitelijk voor de publiek toegankelijke plaatsen regels vast te stellen - dit ongeacht de eigendomssituatie met betrekking tot deze plaatsen - voorzover dat nodig is in het belang van de gemeentelijke huishouding.
In dit artikel is met de term “bevoegd gezag” aangehaakt bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die is van toepassing op de vergunning voor aanleg of veranderen van een weg (artikel 2:11), de inritvergunning (artikel 2:12) en het vellen van houtopstanden (artikel 4:11). De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo, de vergunning voor een uitweg (inrit) in artikel 2.2, eerste lid onder e en de vergunning voor het vellen van houtopstanden in artikel 2.2, eerste lid onder g. De Wabo kan ook van toepassing zijn op het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, namelijk als het gaat om het opslaan van roerende zaken (artikel 2:10). De ontheffing voor het opslaan van roerende zaken is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid, onder j en k van de Wabo.
De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingsverlening niet bij het College van burgemeester en wethouders, maar bij het College van gedeputeerde staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.
Zie verder ook de toelichting bij de artikelen 2:10, 2:12, 2:11 en 4:11 van deze verordening.
Daarnaast komt in de APV op verschillende plaatsen de term “bevoegd bestuursorgaan” voor. Daarmee wordt dan gedoeld op ofwel het College van burgemeester en wethouders, ofwel de burgemeester. De Wabo brengt hierin geen verandering.
Het merendeel van de aanvragen kan binnen acht weken worden afgewerkt. De meer ingewikkelde aanvragen, zeker die waarvoor de adviezen van meerdere instanties moeten worden ingewonnen, vergen soms meer tijd. De verlenging van de beslistermijn biedt dan uitkomst, ook wanneer een verzoek om vergunning, gelet op het tijdstip van indiening, nog niet op zijn merites kan worden beoordeeld.
De tekst van het eerste lid is in overeenstemming gebracht met die van artikel 3.9, eerste lid van de Wabo. Inhoudelijk is er niets veranderd.
Het derde lid is toegevoegd omdat artikel 3.9, tweede lid van de Wabo bepaalt dat de beslistermijn niet met acht, maar slechts met zes weken kan worden verlengd. De wegaanlegvergunning (art 2:11) en de kapvergunning (art 4:11) vallen onder de Wabo. De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo, en de vergunning voor het vellen van houtopstanden in artikel 2.2, eerste lid onder g. De Wabo kan ook van toepassing zijn op het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, namelijk als het gaat om het opslaan van roerende zaken (artikel 2:10). De ontheffing voor het opslaan van roerende zaken is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid, onder j en k van de Wabo.
De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning of ontheffing die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor, Staatscourant 2010-5162). De algemene indieningsvereisten staan in artikel 1.3 Mor, dat luidt als volgt:
Artikel 1.3 Indieningsvereisten bij iedere aanvraag
1. In de aanvraag vermeldt de aanvrager:
2. De aanvrager voorziet de aanvraag van een aanduiding van de locatie van de aangevraagde activiteit of activiteiten. Deze aanduiding geschiedt met behulp van een situatietekening, kaart, foto’s of andere geschikte middelen.
3. De aanvrager doet bij de aanvraag een opgave van de kosten van de te verrichten werkzaamheden.
In Hoofdstuk 7 van de Mor staan nog bijzondere indieningsvereisten. Daarvan zijn in het kader van de APV alleen die voor het vellen van houtopstanden van belang. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 4:11.
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
Soms wachten burgers met de aanvraag om een vergunning tot het laatste moment. Als algemene richtlijn wordt daarom een termijn van drie weken aangehouden. De ‘kan’ bepaling maakt dat niet elke te laat ingediende aanvraag buiten behandeling hoeft te worden gelaten.
Het komt ook voor dat burgers een aanvraag zeer vroeg indienen (soms meer dan een jaar vóór het moment waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing wil gebruiken). De gemeente moet in zo’n situatie belangen afwegen die in een dan nog onduidelijke toekomst zullen spelen. Dit zou tot onzorgvuldige besluiten kunnen leiden. Met lid 2 kunnen dergelijke onzorgvuldigheden voorkomen worden.
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
Niet-nakoming van voorschriften verbonden aan een vergunning/ontheffing, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning/ontheffing of voor toepassing van andere administratieve sancties. In artikel 1:6 is deze intrekkingsbevoegdheid vastgelegd. In artikel 6:1 wordt overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Daardoor is ook het overtreden van aan een vergunning/ontheffing verbonden voorschriften met straf bedreigd.
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
Persoonlijk is de vergunning indien de mogelijkheid van verkrijging uitsluitend of in hoge mate afhangt van de persoon van de vergunningaanvrager (diens persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit van een diploma, bewijs van onbesproken levensgedrag etc). De persoonlijke vergunning is in beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling krachtens welke de vergunning is verleend hiertoe de mogelijkheid biedt. Zakelijk is de vergunning die afhangt van en gebonden is aan het object waarop zij betrekking heeft en waarbij de persoonlijke kwaliteiten van de aanvrager geen rol spelen. De zakelijke vergunning gaat in beginsel over, krachtens rechtsopvolging onder algemene of bijzondere titel op de opvolger in diens hoedanigheid van eigenaar, zakelijk gerechtigde, ondernemer etc.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking c.q. wijziging wordt overgegaan. Met name het rechtszekerheid- en het vertrouwensbeginsel beperken de bevoegdheid tot wijziging en intrekking.
De genoemde gronden voor het weigeren van een vergunning of ontheffing gelden voor alle vergunningen en ontheffingen die in de APV worden genoemd.
Afdeling 1 Bestrijding van ongeregedheden
In deze afdeling zijn bepalingen opgenomen bedoeld om zowel het gebruik als de bruikbaarheid van de weg in goede banen te geleiden. De diverse functies van de straat, onder andere voor demonstraties, optochten, feesten e.d. vraagt om een scheiding dan wel regulering van het gebruik. Het gebruik van de weg is geregeld in de paragrafen 1 tot en met 4, de bruikbaarheid door middel van paragraaf 5. Paragraaf 6 regelt de veiligheid op de weg.
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Onder omstandigheden is het denkbaar dat een samenscholing het karakter heeft van bijvoorbeeld een betoging. Gelet op de Wet openbare manifestaties (WOM) moeten dit soort samenscholingen van de werking van dit artikel uitgezonderd worden. In het vijfde lid is dit dan ook gebeurd.
De politieambtenaar mag slechts het in lid 2 bedoelde bevel geven wanneer de in het lid beschreven toestand feitelijk bestaat. Het geen gehoor geven aan het bevel vormt een voorwaarde voor de toepasselijkheid van de strafbepaling.
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Uit de artikelen 3 en 4 WOM volgt dat de gemeenteraad moet bepalen of, en zo ja, voor welke activiteiten, een kennisgeving is vereist en daarbij enkele procedurebepalingen moet vaststellen. Artikel 5 WOM kent de burgemeester de bevoegdheid toe om naar aanleiding van een kennisgeving voorschriften en beperkingen te stellen of een verbod te geven.
Artikel 6 WOM kent hem een aanwijzingsbevoegdheid toe, terwijl artikel 7 WOM bepaalt, dat hij bevoegd is de organisatoren van de desbetreffende activiteit de opdracht te geven deze te beëindigen en uiteen te gaan. Ten aanzien van vergaderingen en betogingen op andere dan openbare plaatsen kent artikel 8 WOM de burgemeester o.a. de bevoegdheid toe opdracht te geven deze te beëindigen. De artikel 2:3 heeft alleen betrekking op betogingen.
Blijkens de jurisprudentie kan van een betoging worden gesproken als:
– een aantal personen openlijk en in groepsverband optreedt, al dan niet in beweging, en
– de groep er op uit is een mening uit te dragen.
De memorie van toelichting bij de WOM geeft aan dat het bij de betoging gaat om het uitdragen van gemeenschappelijk beleefde gedachten of wensen op politiek of maatschappelijk gebied.
Drie eisen worden gesteld: meningsuiting (openbaren van gedachten en gevoelens), openheid en groepsverband. Het gezamenlijk optreden moet ook gericht zijn op het uitdragen van een mening. Een betoging is niet noodzakelijkerwijs een optocht en een optocht is niet persé een betoging.
Een betoging kan geschieden door middel van een optocht. De rechter acht voor het aanwezig zijn van een betoging niet een ‘menigte’ nodig. Acht personen worden al voldoende geacht om van een betoging te kunnen spreken. In de memorie van antwoord wordt aangegeven dat bij deelneming van twee personen reeds sprake kan zijn van een collectieve uiting.
Alleen een vreedzame betoging maakt aanspraak op grondwettelijke bescherming. Het aspect van de meningsuiting moet voorop staan. Indien onder het mom van een betoging activiteiten worden ontplooid strijdig met onze rechtsorde, moet de vraag worden beoordeeld of er nog wel sprake is van een betoging in de zin van het grondwettelijk erkende recht. Bij de parlementaire behandeling van artikel 9 WOM wees de regering erop dat de karakterisering van het begrip ‘betoging’ meebrengt dat acties, waarvan de hoedanigheid van gemeenschappelijke meningsuiting op de achtergrond is geraakt en die het karakter hebben van dwangmaatregelen jegens de overheid of jegens derden, geen betogingen in de zin van artikel 9 zijn. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij blokkades van wegen en waterwegen. Ontbreekt aan een optocht primair het karakter van een gemeenschappelijke meninguiting, zoals Sinterklaas- en carnavalsoptochten en bloemencorso’s, dan is er geen sprake van een manifestatie in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a WOM. Overigens kan een dergelijke optocht, indien het opiniërende elementen bevat, wel onder de bescherming van artikel 7, derde lid, Grondwet vallen.
Voorzover de APV termijnen bevat die in uren worden uitgedrukt, bepaald door terugrekening vanaf een tijdstip of een gebeurtenis, is de Algemene termijnenwet niet van toepassing. Lid 4 bevat daarom een terugrekeningsregeling die voorkomt, dat afhandeling op zaterdag of zondag of op een algemeen erkende feestdag of op een werkdag na 12.00 uur moet plaatsvinden. Dat laatste is gedaan om toch nog over enige uren voor beoordeling en besluitvorming te beschikken.
Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
De verspreiding is toegestaan behalve op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan. Het tweede lid biedt de mogelijkheid het verbod voor die wegen te beperken tot nader aan te geven dagen en uren, waarbij het vierde lid het college de bevoegdheid geeft voor het dan nog resterende verbod een ontheffing te verlenen.
Het verspreiden van gedrukte stukken valt niet onder de Wabo, ook niet als daar een element van handelsreclame in zit.
Artikel 2:9 Straatartiest e.d.
De activiteiten van de straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur en gids vallen onder de werking van artikel 7, derde lid, Grondwet. Elke uiting van een gedachte of een gevoelen, ongeacht de intenties of motieven van degene die zich uit, wordt door artikel 7 Grondwet beschermd. Artikel 7, derde lid, Grondwet laat door zijn formulering een verbod toe voor andere aspecten van de uiting dan de inhoud, zoals bijvoorbeeld de verspreiding. Het is bij de genoemde activiteiten moeilijk te scheiden tussen inhoud en verspreiding.
Voor de beperkingsgronden van het in artikel 7, derde lid, opgenomen grondrecht, kan het best worden gekozen voor de beperkingsgronden die bij artikel 7, eerste lid, Grondwet zijn toegelaten. Net als in artikel 2:6 is hier gekozen voor een verbod met ontheffingsmogelijkheid voor bepaalde straten en uren.
Artikel 2:10 Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan een openbare plaats in strijd met de publieke functie daarvan
Dit artikel biedt de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing van dit artikel moet gedacht worden aan het plaatsen van reclameborden of zuilen, containers, meubilair ten behoeve van terrassen e.d.. Naast de algemene weigeringsgronden van artikel 1:8 gelden de weigeringsgronden van lid 2.
Het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie, als bedoeld in dit artikel, kan onder de Wabo vallen, namelijk wanneer dit gebruik bestaat uit de opslag van roerende zaken. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als op of aan de weg een container wordt geplaatst voor de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen tijdens een verbouwing. In andere gevallen zal het niet altijd op het eerste gezicht duidelijk zijn of het gaat om opslag van roerende zaken als bedoeld in de Wabo. Het onderscheidend criterium is dat het plaatsen van zaken op de weg bij opslag een tijdelijk karakter heeft: het is de bedoeling dat de opgeslagen zaken ooit ergens anders een al dan niet definitieve bestemming krijgen en aldaar een functie gaan vervullen. Als dat aan de orde is valt die activiteit onder artikel 2.2, eerste lid onder j of onder k van de Wabo. Een ontheffing wordt op grond van artikel 2.2, eerste lid, laatste zinsdeel, van de Wabo aangemerkt als een omgevingsgvergunning. Daarom is een nieuw vierde lid ingevoegd, waarin staat dat het bevoegd gezag (ingevolge de definitie in artikel 1 is dat dus het bestuursorgaan als bedoeld in de Wabo) in een dergelijk geval een omgevingsvergunning verleent.
Artikel 2:10a Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen
Eerste lid, onder a: evenementen
Indien een evenement wordt gehouden, waartoe vergunning is verleend op basis van artikel 2:25, dan hoeft geen vergunning te worden verleend op basis van artikel 2:10. Deze bepaling voorkomt een samenloop van beide vergunningen. In de voorschriften bij een vergunning voor een evenement kan immers ook de verkeersveiligheid worden gewaarborgd.
Eerste lid, onder b: standplaatsen
Hier wordt een uitzondering gemaakt voor standplaatsen waarop artikel 5:18 van toepassing is.
Het verbod van artikel 2:10 is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard. Een vergunningsstelsel voor zulke uitingen zou in strijd zijn met artikel 7 van de Grondwet (vrijheid van meningsuiting). Het is daarentegen wel verboden om uitingen te doen als daardoor het verkeer wordt gehinderd of in gevaar gebracht, of wanneer het doelmatig onderhoud en beheer van de weg wordt belemmerd.
Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Naast het opleggen van min of meer technische voorschriften kan het ook gewenst zijn het tempo van wegenaanleg in de hand te houden. Voorkomen kan dan worden dat wegen voortijdig aangelegd worden waardoor, door de latere aanleg van openbare voorzieningen als verlichting en riolering de bruikbaarheid van die weg gedurende lange tijd sterk verminderd zal zijn.
Vergunning is vereist voor de aanleg, verandering etc. van wegen die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Dit betekent dat in beginsel de vergunningplicht geldt voor de zogenaamde ‘eigen wegen’.
Wabo Op het aanleggen of veranderen van een weg is artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo van toepassing als de activiteit verboden is in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit. Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de verdagingstermijn zes weken. Let wel: indien er meerdere activiteiten worden aangevraagd en er één onder artikel 3.10 van de Wabo valt, dan is de uitgebreide procedure van toepassing (beslistermijn van 6 maanden met een mogelijkheid tot verdagen van zes weken).
De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). Het gaat dan om de algemene indieningsvereisten uit artikel 1.3 van de Mor. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 1.2 model-APV. Voor het aanleggen of veranderen van een weg zijn in de Mor geen aanvullende indieningsvereisten opgenomen.
In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in artikel 1.8 van deze verordening.
Indien de activiteit niet is verboden in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is de Wabo niet van toepassing en is het college bevoegd. Wanneer het gaat om normaal onderhoud van de weg is er ingevolge het derde lid geen vergunning nodig: het college hoeft zichzelf geen vergunning te verlenen. Zie verder de toelichting aldaar.
Artikel 2:12 Maken en veranderen van een uitweg
Uit de jurisprudentie omtrent artikel 14 Wegenwet blijkt dat de eigenaar van een weg het uitwegen daarop moet gedogen. Voorts blijkt daaruit dat regels in een verordening mogen worden gesteld, bijvoorbeeld in het kader van de vrijheid van het verkeer, veiligheid op de weg of de instandhouding van de bruikbaarheid van de weg. Een uitwegvergunning kan alleen worden geweigerd als de weigeringsgronden zijn opgenomen in de verordening. Om de bruikbaarheid van de weg te waarborgen is het toegestaan een vergunning te eisen en via voorschriften de wijze waarop wordt ‘uitgewegd’ te regelen. Daarmee komt de bepaling niet in strijd met de Wegenwet.
Wabo Op het maken/veranderen van een uitweg, of het veranderen van het gebruik daarvan, is artikel 2.2, eerste lid onder 3. van de Wabo van. Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de verdagingstermijn zes weken. Let wel: indien er meerdere activiteiten worden aangevraagd en er één onder artikel 3.10 van de Wabo valt, dan is de uitgebreide procedure van toepassing (beslistermijn van 6 maanden met een mogelijkheid tot verdagen van zes weken).
De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). Het gaat dan om de algemene indieningsvereisten uit artikel 1.3 van de Mor. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 1.2 model-APV. Voor het maken/veranderen van een uitweg of het veranderen van het gebruik daarvan, zijn in de Mor geen aanvullende indieningsvereisten opgenomen.
In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in artikel 1.8 van deze verordening.
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
Het verbod heeft tot doel bosbranden te voorkomen en beschadiging van eigendommen tegen te gaan. Het verbod gaat niet zover dat het roken in de gebouwen en in de bijbehorende tuinen die in een bos of natuurgebied liggen, niet meer mogelijk is.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
Voor de aanleg van hoogspanningslijnen wordt in bestemmingsplannen een strook grond als zodanig bestemd en worden gebruiksvoorschriften opgesteld waarmee aantasting van deze bestemming voorkomen moet worden. Ontbreekt een bestemmingsplan dan bevat artikel 2:22 een publiekrechtelijke basis om overtreding van deze bepaling, waardoor een zeer gevaarlijke situatie ontstaat, zo nodig met bestuursdwang recht te kunnen zetten. De Bouwverordening verbiedt het bouwen onder hoogspanningslijnen. Artikel 2:22 vult dit verbod aan voor andere objecten, zoals bijvoorbeeld houtgewas, door te bepalen dat deze niet hoger mogen zijn dan twee meter.
Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
De omschrijving van het begrip ‘horecabedrijf’ sluit zoveel mogelijk aan bij die van het begrip ‘inrichting’, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, onder 1 in het Besluit horeca‑, sport‑ en recreatie‑inrichtingen milieubeheerbedrijven van de Wet milieubeheer.
In lid 1 en 2 worden de sluitingstijden vastgelegd. De ontheffing van lid 4 biedt de mogelijkheid in het weekend een glijdend (of geleidend) sluitingsuur in te stellen. Het Horecaconvenant Harderwijk is het beleidskader waaraan een aanvraag om ontheffing van het sluitingsuur wordt getoetst.
Op bijzondere dagen zoals Aaltjesdag en Koninginnedag moeten horecabedrijven uitzonderlijk lang geopend kunnen zijn. Om dit mogelijk te maken geeft lid 5 de burgemeester de bevoegdheid ontheffing te verlenen van de verboden uit lid 1 en 2.
Het is zogenaamde ‘broodjeszaken’ (cafetaria’s, snackbars, shoarma zaken, grillrooms en dergelijke) toegestaan om in het weekend open te blijven tot 4:00 uur. Voor hen geldt geen glijdend sluitingsuur.
Met het opgelegde sluitingsuur wil de gemeente voorkomen dat horecabezoekers nog lange tijd in de binnenstad blijven rondhangen en de openbare orde en rust verstoren.
Artikel 2:29a Verbod loketverkoop
Het sluitingsuur voor ‘broodjeszaken’ zou omzeild kunnen worden door vanuit een loket of balie drank- en eetwaren aan te bieden. Daarmee zou het doel van het opgelegde sluitingsuur in gevaar komen: het bewaren van de openbare orde en rust. Artikel 2:29a verbiedt daarom verkoop vanuit een loket na het sluitingsuur van boordjeszaken. Onder een loket of soortgelijke opening wordt mede een automaat verstaan.
Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Artikel 2:31 richt zich tot de (potentiële) bezoeker van de inrichting. Indien deze zich met goedvinden van de houder in de inrichting bevindt gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn, overtreedt hij artikel 2:31. Indien echter daarvoor de toestemming van de houder ontbreekt en de bezoeker zich niet op diens eerste vordering verwijdert, overtreedt hij artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven
Het kan voorkomen dat drugverslaafden naar bepaalde cafés gaan om daar gestolen goederen aan de man te brengen. Artikel 2:32 sluit aan op het in artikel 14 Drank en Horecawet neergelegde verbod tot het uitoefenen van de kleinhandel. Dit laatste verbod ziet echter slechts op verkoophandelingen.
Omdat artikel 2:32 een verbod bevat voor de exploitant (en niet voor de handelaar), kan dit artikel niet worden gebaseerd op artikel 437ter of artikel 437 Wetboek van Strafrecht. Het artikel is vastgesteld op basis van artikel 149 Gemeentewet, terwijl de strafsanctie is gebaseerd op artikel 154 Gemeentewet.
Artikel 2:33a Toegang ambtenaren van politie
Om de controletaak van politieambtenaren te vergemakkelijken, is de houder van de inrichting op grond van artikel 2:33a verplicht te zorgen dat deze onbelemmerd de inrichting kunnen betreden wanneer deze voor het publiek geopend is.
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Het begrip ‘horecabedrijf’ als omschreven in artikel 2:27 onder a, ziet ook op inrichtingen die niet voor het publiek toegankelijk zijn, zoals besloten sociëteiten en gezelligheidsverenigingen. Gelet op artikel 174 Gemeentewet is in dat geval niet de burgemeester maar burgemeester en wethouders het bevoegde bestuursorgaan.
Afdeling 8a. Bijzondere bepalingen over horecabedrijen als bedoeld in de drank- en horecawet
-de wet¨: de Drank en Horecawet
Uit de omschrijving blijkt dat het terras onderdeel uitmaakt van de inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, maar dat het terras niet gelegen is in het besloten deel van de inrichting. In de begripsbepaling ontbreekt dat een terras in de open lucht moet zijn gelegen, daar er immers ook sprake kan zijn van een terras in een overdekte winkelstraat. Een terras kan sta- of zitgelegenheid bieden en het moet zijn toegestaan dat daar spijzen en dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt.
De hier gebruikte begripsbepaling sluit aan bij de andere begripsbepalingen van de Algemene Plaatselijke Verordening.
De begripsbepaling ‘vergunning’ verwijst naar artikel 3 van de wet. Het gaat om door het bevoegd gezag verleende vergunningen voor het horecabedrijf en het slijtersbedrijf.
Een ieder die zich in een inrichting bevindt waarin het horeca- of het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend, (met uitzondering van de leidinggevenden(exploitant, bedrijfsleider, beheerder) en dienstdoende personen, zoals barpersoneel, keukenhulpen, schoonmakers en portiers).
Uitgezonderd zijn personen van wie de aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is bijvoorbeeld ambulancepersoneel, een politieagent of toezichthouder die bezig is met wetshandhaving.
Het begrip ‘paracommerciële inrichting’ staat voor alle kantines die paracommerciële rechtspersonen in eigen beheer exploiteren. Zij richten zich primair op activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard. De exploitatie in eigen beheer van de kantine is een nevenactiviteit.
-Bijeenkomsten van persoonlijke aard
Definitie genoemd in artikel 4 lid 3 sub b van de wet. Bijvoorbeeld bruiloften en partijen.
Voor de niet in het eerste lid genoemde begrippen in deze verordening wordt verwezen naar de begripsbepalingen opgenomen in art.1 van de wet..
Artikel 4, derde lid, van de wet vraagt regels voor o.m. schenktijden om oneerlijke concurrentie te voorkomen.
Gekozen is voor gelijkluidende en dus duidelijke schenktijden voor alle binnen de gemeente aanwezige paracommerciële rechtspersonen. Bij de aanvangstijd is rekening gehouden met de hoofddoelstellingen van de rechtspersonen. De activiteiten zijn doorgaans gericht op sport, sociaal culturele activiteiten, gezondheidszorg of godsdienstuitoefening. Alcoholconsumptie is daaraan ondergeschikt. Ook worden vóór 12.00 uur activiteiten gehouden waarbij jeugd aanwezig kan zijn. De regeling sluit aan bij de doelstelling het gebruik van alcohol onder de jeugd te verminderen.
Bij de eindtijd is rekening gehouden met de reguliere/commerciële horeca ter voorkoming van oneerlijke concurrentie. Na deze tijd wordt aangenomen dat alcoholgebruik niet langer ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit. De reguliere horeca voorziet dan in verdere alcoholconsumptie. De kantine hoeft niet voor 12.00 uur en na 01.00 uur dicht te zijn. Het schenken van alcohol is dan wel verboden.
Artikel 4 van de wet bevat de verplichting ter voorkoming van oneerlijke mededinging bij gemeentelijke verordening regels te stellen waaraan paracommerciële rechtspersonen zich dienen te houden bij de verstrekking van alcoholhoudende drank. Deze regels dienen zich te richten op in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard (artikel 4, derde lid onder b, van de wet) en op in de inrichting te houden bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de betreffende rechtspersoon betrokken zijn (artikel 4, derde lid onder c, van de wet).
Artikel 5 bevat een ontheffingsmogelijkheid voor het bepaalde in artikel 3
Dit artikel richt zich in lid 1 op het verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen, ook als het personen betreft die direct betrokken zijn bij de betreffende paracommerciële rechtspersoon. In deze regel wordt de alcoholverstrekking door paracommerciële rechtspersonen tijdens dit soort bijeenkomsten verboden
Ook richt het artikel zich op bijeenkomsten die van personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn. Bijvoorbeeld vergaderingen van politieke partijen of goede doelen organisaties. Gelet op de lichtere eisen die de Drank- en Horecawet en andere wetten aan paracommerciële rechtspersonen stellen, is het niet wenselijk dat zij dit als concurrentievoordeel jegens de reguliere horeca kunnen gebruiken.
Volgens lid 2 van dit artikel heeft iedere paracommerciële inrichting wel de mogelijkheid om alcoholhoudende drank te verstrekken voor ten hoogste 12 x per jaar tijdens een bijeenkomst van persoonlijke aard of die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn. Het aantal is binnen het jaar vrij te besteden.
De paracommerciële rechtspersoon dient zich bij dergelijke bijeenkomsten wel aan de overige regelgeving, zoals het bestemmingsplan, te houden.
Om de aantallen in het artikel te handhaven wordt de paracommerciële inrichting verplicht voor een dergelijke bijeenkomst te melden of alcoholhoudende drank zal worden verstrekt.
Er wordt volstaan met een melding; er hoeft geen ontheffing of vergunning te worden aangevraagd.
De schenktijden van artikel 2 van deze verordening gelden ook tijdens dit soort bijeenkomsten. Dit voor de handhaafbaarheid en het tegenaan van oneerlijke concurrentie.
De burgemeester kan een tijdelijke ontheffing van dit verbod verlenen met voorschriften en beperkingen (zie artikel 6). Dit maakt maatwerk mogelijk. Het ‘nee, tenzij’ principe geniet dan uit preventief oogpunt de voorkeur. Bovendien wordt daarmee oneerlijke concurrentie zoveel mogelijk tegengegaan.
Dit artikel is gericht op prijsacties in de horeca. Aangenomen is, dat stunten met de prijs van alcoholhoudende consumpties erop gericht om meer te verkopen. Meer verkopen betekent meer drinken. Ook jeugd die weinig te besteden heeft wordt zo uitgedaagd te experimenteren met (te)veel drank.
Happy hours (drank tegen een geringe prijs, bijvoorbeeld 2 voor de prijs van 1),gratis drinken (ladys nights) of drank gratis bij een bestelling (gratis alcoholhoudend drankje bij een andere bestelling) zijn voorbeelden van prijsacties in de horeca. De prijs die ‘gewoonlijk wordt gevraagd’ is af te leiden van de verplicht door de horecalokaliteit te voeren prijslijst. Dit artikel is niet van toepassing op evenementen met een artikel 35-ontheffing.
In dit artikel zijn de mogelijkheden opgenomen tot het verlenen van ontheffingen van de in deze afdeling gestelde verboden.
In het eerste lid gaat het om ontheffingen van de verboden in de artikelen 2, 3 en 4. Het betreft het verbod om op bepaalde tijden alcoholhoudende drank te verstrekken in paracommerciele inrichtingen (art. 2), het verbod om alcoholhoudende drank te schenken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard of die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersonen betrokken zijn (art. 3) en het verbod om sterke drank te verstrekken in paracommerciële inrichtingen (art. 4).
De burgemeester kan een tijdelijke ontheffing verlenen. Argumenten voor die ontheffing kunnen zijn de aard van de rechtspersoon, de doelgroep waar die rechtspersoon zich op richt en de vraag of er sprake is van concurrentie met reguliere commerciële horecabedrijven. De mogelijkheid tot het verlenen van ontheffingen moet zeer terughoudend worden toegepast. Het spreekt daarbij vanzelf dat toepassing hiervan zorgvuldig moet worden gemotiveerd.
In het tweede lid is bepaald dat de ontheffing niet stilzwijgend wordt verleend indien de burgemeester te laat of niet reageert op een aanvraag om een ontheffing . De lex silencio positivo is hier niet van toepassing.
Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
De artikelen uit deze afdeling zijn aanvullend op artikel 438 Wetboek van Strafrecht.
Op grond van de APV moet ieder persoon zijn identiteit kenbaar maken; op grond van het WvS moet alleen het hoofd van een gezin dat. Deze afdeling geeft de burgemeester en de politie een zo volledig mogelijk overzicht van het nachtverblijf.
Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden
De Wet op de Kansspelen verplicht dat bij verordening wordt aangegeven dat voor hoogdrempelige inrichtingen voor twee kansspelautomaten vergunning kan worden verleend en dat voor laagdrempelige gelegenheden geen vergunning voor kansspelautomaten wordt verleend. Ten slotte moet worden aangegeven voor hoeveel behendigheidsautomaten per inrichting vergunning wordt verleend.
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
De burgemeester is met toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet bevoegd tot sluiting van woningen van waaruit (drugs)overlast wordt veroorzaakt.
Het is nodig om ‑ voor de gevallen waarin de woning niet is verzegeld of de verzegeling reeds is verbroken ‑ een strafbepaling op te stellen die het verbiedt om een gesloten pand te betreden. Aangezien de situatie kan ontstaan dat personen de woning moeten betreden wegens dringende redenen, is het derde lid toegevoegd.
Artikel 2:42 Plakken en kladden
In het eerste lid is sprake van een absoluut verbod. In de term ‘bekladden’ ligt reeds besloten dat het daarbij niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR. Het aanbrengen van aanplakbiljetten op onroerend goed kan worden aangemerkt als een middel tot bekendmaking van gedachten en gevoelens dat naast andere middelen zelfstandige betekenis heeft en met het oog op die bekendmaking in een bepaalde behoefte kan voorzien. Op het in artikel 7 van de Grondwet gewaarborgde grondrecht zou inbreuk worden gemaakt als die bekendmaking in het algemeen zou worden verboden of van een voorafgaand overheidsverlof afhankelijk zou worden gesteld.
Artikel 2:42 maakt op dit grondrecht geen inbreuk, aangezien het hierin neergelegde verbod krachtens het tweede lid uitsluitend een beperking van het gebruik van dit middel van bekendmaking meebrengt, voorzover door dat gebruik eens anders recht wordt geschonden.
De gemeente kent een aantal zogenaamde ‘vrije’ plakplaatsen; deze vloeien voort uit lid 4.
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
Deze bepaling vergroot de effectiviteit van het in het vorige artikel opgenomen aanplakverbod. Het tweede lid van de bepaling dient zo te worden gelezen dat de omstandigheid, dat de in het eerste lid genoemde stoffen en voorwerpen niet waren bestemd of gebezigd voor handelingen die ingevolge de voorgaande bepaling zijn verboden, een rechtvaardigingsgrond oplevert.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Op basis van dit artikel (en artikel 2:49) kan tegen vormen van onnodige hinder of overlast worden opgetreden. Artikel 424 Wetboek van Strafrecht stelt ‘straatschenderij’ strafbaar, terwijl artikel 426bis het belemmeren van anderen op de openbare weg met straf bedreigt.
Artikel 2:48 Hinderlijk drankgebruik
In dit artikel is een verbod opgenomen om in een bepaald door het college aan te wijzen gebied alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben. Het gaat uitdrukkelijk om een exces-bepaling: oogmerk is het voorkomen c.q. tegengaan van hinderlijk gedrag als gevolg van drankgebruik. Dit is bij een buurtbarbeque c.q. feest of een festival op de openbare weg in principe niet het geval. Ontwikkelt een dergelijk gebeuren zich gaandeweg toch tot een overlastsituatie dan is er grond voor toepassing van dit artikel.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Deze bepaling is opgesteld om het misbruik van bepaalde, voor het publiek toegankelijke ruimten zoals parkeergarages, telefooncellen en wachtlokalen voor een openbaar vervoermiddel tegen te gaan. In deze bepaling wordt het woord ‘ruimte’ gebruikt ter onderscheiding van het in de APV voorkomende begrip ‘weg’ of ‘openbare plaats’. Om een indicatie te geven bij het beantwoorden van de vraag op welke voor het publiek toegankelijke ruimten de bepaling het oog heeft, is bij wijze van voorbeeld een aantal ruimten concreet genoemd.
Artikel 2:50a Gebiedsontzegging
Een gebiedsontzegging biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid personen die zich herhaaldelijk schuldig maken aan overlastgevende gedragingen voor een bepaalde duur de toegang tot een aangewezen gebied te ontzeggen. Het bevoegde gezag is het bestuursorgaan burgemeester ingevolge artikel 172 van de Gemeentewet. De overlastgevende gedragingen betreffen de in de bijlage bij dit artikel genoemde strafbare handelingen.
Een gebiedsontzegging is als vrijheidsbeperkende maatregel een zware sanctie. Door een gebiedsontzegging (een ambtelijk bevel) te negeren maakt een verdachte zich schuldig aan overtreding van artikel 184 Wetboek van Strafrecht. Hierop staat een maximum van drie maanden gevangenisstraf. De gebiedsontzegging vergroot de impact voor de verdachte en versterkt de slagkracht van de politie. Toepassing van dit instrument als een zogenaamd uiterst middel kan onder specifieke omstandigheden (namelijk in geval van veelvuldige recidive) en op zorgvuldige en proportionele wijze plaatsvinden zoals neergelegd in het handhavingsprotocol dat op voet van dit artikel is vastgesteld.
De voorgestelde APV-bepaling is niet absoluut. Wanneer degene die een gebiedsontzegging is opgelegd kan aantonen dat hij een redelijk belang heeft om zich – ondanks het van kracht zijn van de gebiedsontzegging – in het gebied waarvoor de ontzegging geldt op te houden, geldt de ontzegging niet.
Het opleggen van een gebiedsontzegging is geen straf maar een maatregel gericht op het handhaven van de openbare orde. Er is aan de toepassing van de maatregel een duidelijk waarschuwingstraject richting daders.
Het gebied waarop de ontzegging van toepassing is betreft de Bruggestraat en de Vijhestraat te Harderwijk en de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen.
Artikel 2:53 Bespieden van personen
De bestaande wetgeving over stalking e.d. is strafrechtelijk van aard en kent een moeilijke bewijsbaarheid. Dankzij deze bepaling is het eenvoudiger om op te treden tegen bespieding.
Artikel 2:57 Loslopende honden
Aan dit artikel ligt het motief van de voorkoming en bestrijding van overlast ten grondslag. In het bijzonder heeft dit artikel de volgende bedoelingen:
– de bescherming van de verkeersveiligheid, die door loslopende honden in gevaar kan worden gebracht;
– het voorkomen van beschadiging aan eigendommen van derden;
– het voorkomen van hinder voor voetgangers;
– het bestrijden van verontreiniging (bijvoorbeeld van speelweiden, zandbakken, e.d.);
– het voorkomen van schade en dierenleed, die worden veroorzaakt doordat loslopende honden andere dieren en wel met name schapen en kippen naar het leven staan.
Artikel 2.4.17 kent geen ontheffingsmogelijkheid. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin de belangen van de hondenbezitter zich tegen een strikte toepassing van het aanlijngebod verzetten. Daarbij kan artikel 4 Wet op de dierenbescherming analoog worden toegepast.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
Voor de vaststelling van het gevaarlijk of hinderlijk zijn van een hond is politierapportage daarover een goed uitgangspunt.
Voorzover het gevaar van een hond voortvloeit uit een besmettelijke dierziekte zoals hondsdolheid, dient de burgemeester op grond van artikel 21 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren de maatregelen te nemen die hem door of vanwege het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij worden opgedragen ter voorkoming van – verdere – besmetting.
Artikel 27 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren geeft de burgemeester de bevoegdheid een bevel uit te vaardigen dat de door hem aangewezen dieren moeten worden vastgelegd of opgesloten ter bestrijding van besmettelijke dierziekten.
Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Voor de omschrijving van het begrip ‘handelaar’ verwijst naar de algemene maatregel van bestuur op grond van dit artikel.
Artikel 1 van de bedoelde van de algemene maatregel van bestuur noemt als handelaren: opkopers en handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, platina, goud, zilver, edelstenen, uurwerken, kunstvoorwerpen, auto’s, motorfietsen, bromfietsen, fietsen, foto‑, film‑, radio‑, en videoapparatuur en apparatuur voor automatische registratie. De handelaren in antiek en curiosa zijn tevens handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, zodat zij niet apart behoeven te worden vermeld.
Artikel 437, eerste lid, onder a, WvSr verplicht de handelaar, tot het aantekening houden van het verwerven dan wel voorhanden hebben van alle gebruikte en ongeregelde goederen. In artikel 2 van eerdergenoemde amvb worden regels gegeven over de wijze van aantekening houden. Omdat de wet en een algemene maatregel van bestuur reeds voorzien in de regeling betreffende een zogenaamd inkoopregister, kan hierover niets meer door de gemeentelijke wetgever worden geregeld. Artikel 437ter WvSr biedt de gemeenteraad de mogelijkheid in een verordening regels te stellen over het opstellen van een verkoopregister. Voor de terminologie voor de bepaling van het verkoopregister wordt aansluiting gezocht bij de formulering bij het inkoopregister.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
De in dit artikel opgenomen verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister vinden hun basis in artikel 2 van de amvb op grond van artikel 437 WvSr. Hoewel dit artikel in principe is opgesteld voor het inkoopregister is het voor de duidelijkheid en voor het overzicht gewenst voor het verkoopregister bij dit artikel aansluiting te zoeken. Artikel 2 van de amvb bepaalt dat de registerplichtige handelaar een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register houdt en daarin onverwijld de vereiste gegevens vermeldt.
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht
Deze bepaling, die is gebaseerd op artikel 437ter, eerste lid WvSr, bevat voorschriften die in het algemeen het gevaar voor heling beogen te voorkomen.
Artikel 437ter, tweede lid, legt de handelaar de verplichting op de burgemeester of door hem aangewezen ambtenaren tevoren schriftelijk in kennis te stellen als hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt. De wetgever heeft afgezien van een regeling om de uitoefening van het opkopersbedrijf aan een voorafgaande toelating door het gemeentebestuur te binden. De aanmeldingsplicht is in lid 1, onder a, nader uitgewerkt. De politie kan hierdoor de registratie van de handelaren up‑to‑date houden.
Ook spelen onder meer de omstandigheden waaronder het goed aan de handelaar wordt aangeboden en diens wetenschap zelf een rol. De inhoud van deze bepaling ligt dicht tegen die van artikel 437bis, eerste lid, 50, van het WvSr aan. Hier is het echter de ondernemer die het initiatief moet nemen. Deze bepaling kan niet in strijd worden geacht met de artikelen 160 en 161 WvSv.
In artikel 437, eerste lid, onder c, van het WvSr wordt aan de daartoe aangewezen ambtenaar de bevoegdheid gegeven inzage te hebben in het inkoopregister. De bevoegdheid tot inzage in het verkoopregister is niet aangegeven in het WvSr, zodat een regeling in de APV nodig is. Door de bevoegdheid tot inzage van het verkoopregister bij de daartoe aangewezen ambtenaar te leggen kan deze ambtenaar zowel het inkoop‑ als het verkoopregister inzien.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Dit artikel beoogt het aantal verkooppunten te reguleren in het belang van de handhaving van de openbare orde. Artikel 2.7.2 is gebaseerd op artikel 149 Gemeentewet. Naast een vergunning op basis van de APV is voor de opslag van vuurwerk in beginsel ook een milieuvergunning vereist.
Het zogenoemde ‘schieten met carbid’ (melkbusschieten) tijdens de jaarwisseling neemt in de gemeente hand over hand toe. Rond oud en nieuw wordt er steeds meer lustig op losgeknald: er is maar weinig vuurwerk dat tegen de holle knal van het ontploffend carbidgas lijkt op te kunnen. De ervaring leert inmiddels ook dat er bij het knallen grenzen steeds verder worden verlegd. Omdat er nog geen regels voor zijn is kennelijk elke plek –afgelopen jaarwisselingen zelfs midden in de woonwijk in Stadsdennen en waarover klachten binnen kwamen- en elk tijdstip -zelfs ver voor de jaarwisseling- goed genoeg om te knallen. Met alle gevaren en overlast van dien. Daarbij is het gebruik van een melkbus natuurlijk het einde. Vanuit de noordelijke provincies lijkt inmiddels een trend op gang gekomen waarbij met een hele batterij melkbussen wordt geschoten maar waarbij er ook steeds grotere ‘gashouders’ gebruikt worden.
Overschrijding van aanvaardbare risicogrenzen Om deze ongewenste ontwikkelingen in onze gemeente tijdig te kunnen terugdringen is een regeling ontworpen die een plaats kan krijgen in de Algemene plaatselijke verordening. Er op wachten dat het (nog) erger wordt (slachtoffers) lijkt hier niet de aangewezen weg. Immers, carbidschieten is op zichzelf al niet zonder risico, door genoemde ontwikkelingen gaan risico’s en overlast langzaam maar zeker de grenzen van het aanvaardbare overschrijden.
Anders dan het gebruik van vuurwerk is het carbidschieten nergens geregeld. Het carbidschieten valt namelijk niet onder het Vuurwerkbesluit (i.v.m. het ontbreken van een ontstekingsmiddel). Het betreft daarmee wel een onderwerp waarover de autonome verordenende bevoegdheid van de raad zich uitstrekt en waarvoor wel regels mogen worden gesteld. Huidige handhaving lastig De handhaving bij het carbidschieten is op dit moment lastig omdat teruggegrepen moet worden op de bepalingen in de Algemene Plaatselijke verordening Harderwijk 2002 (APV)en in het Wetboek van Strafrecht die daarop eigenlijk niet zijn toegesneden. Dat is ook de reden waarom er tot nu toe niet tegen carbidschieten is opgetreden. Een duidelijke regelgeving kan dat verder voorkomen. De handhaving van de regeling komt overigens met name in de handen van de politie(algemene controle) en eventueel het Openbaar Ministerie te liggen.
Carbidschieten als evenement In bepaalde situaties kan carbidschieten worden aangemerkt als een evenement bedoeld in hoofdstuk 2 van de APV (meerdere bussen tegelijk laten knallen) gekoppeld aan een vorm van organisatie is en er toeschouwers worden getrokken. Zonder vergunning van de burgemeester (art 2.2.2.1) is het verboden een dergelijk evenement te organiseren. Die ontwikkeling is ongewenst
Individueel carbidschieten Tegen overlast door individueel carbidschieten kan worden opgetreden op grond van artikel 4.1.7 APV(een ‘kapstokartikel’ voor zogenoemde overige geluidhinder). Op grond van dit artikel is het verboden handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonenden of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. Met dit artikel kan het gevaaraspect niet worden aangepakt.
Wetboek van Strafrecht Indien door het carbidschieten gemeen gevaar voor goederen te duchten is dan wel gemeen gevaar voor goederen ontstaat kan resp. art.157 of 158 Wsr ten laste worden gelegd. Vernielingen als gevolg van carbidschieten vallen onder art 350 Wsr. Opslag van carbid In deze gemeente is geen officieel verkooppunt voor carbid bekend. Dat betekent dat het verkocht wordt hetzij in andere gemeenten dan wel langs (il)legale wegen de consument bereikt. Wordt een verkooppunt in de gemeente ‘ontdekt’ dan zijn daarop de in de bijlage 1 bij dit advies genoemde voorschriften van toepassing.
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Om niet in de sfeer van de Opiumwet te treden is de passage ‘onverminderd het bepaalde in de Opiumwet’ opgenomen. Ook hier geldt dat de bepaling een ander motief heeft dan de Opiumwet. Artikel 2.8.2 is opgenomen om de overlast op straat tegen te gaan. Om daartegen op te treden is het noodzakelijk een bepaling op te nemen, die tot doel heeft het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten.
HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE E.D.
De omschrijving van het begrip prostitutie en prostituee is afgeleid van de definitie in artikel 250a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De term ‘besloten ruimte’ van lid a omvat meer dan het begrip ‘gebouw’: daaronder wordt ook begrepen een vaar- of een voertuig.
Een escortbedrijf is geen inrichting. Het kan een kantoortje zijn, maar ook een telefooncentrale, of zelfs een website op Internet. De plaats van de bedrijfsruimte bepaalt de vergunningplicht. Een escortbedrijf biedt de services actief aan door middel van advertenties en andere reclame-uitingen.
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
Volgens artikel 162 is het college belast met de uitvoering van raadsbesluiten tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester daarmee is belast. Artikel 174 belast de burgemeester met ‘het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden, alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven’ en met ‘de uitvoering van verordeningen voorzover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht’.
In veruit de meeste gevallen is de burgemeester het bevoegde bestuursorgaan. In de definitie van seksinrichtingen is het ruimere begrip ‘ruimte’ opgenomen. Dat betekent dat het college bevoegd is als het gaat om met name de vaar- en voertuigen evenals bij escortbedrijven. Om deze afbakening – waar aan de orde – niet steeds opnieuw volledig te moeten weergeven, is in hoofdstuk 3 het begrip ‘bevoegd bestuursorgaan’ gehanteerd en is dat in artikel 3:2 eenmalig gedefinieerd.
De exploitatie van seksinrichtingen en escortbedrijven wordt gereguleerd door middel van de vergunningfiguur. Het wijzigen van de seksinrichting valt ook onder de vergunningplicht om te voorkomen dat de vergunning uit de pas loopt met de feitelijke situatie. Gekozen is voor een eenduidige systematiek om escortbedrijven aan dezelfde vergunningplicht als seksinrichtingen te onderwerpen. De vergunning voor escortbedrijven zal veel minder omvattend zijn. De activiteiten van een escortbedrijf vinden niet in een inrichting plaats. De toetsing van de vergunningaanvraag zal zich beperken tot de toetsing van de antecedenten van de exploitant en beheerder.
Om de exploitatie van seksinrichtingen te reguleren vanuit het belang van openbare orde of van de woon- en leefomgeving, is ervoor gekozen het aantal vergunningen dat kan worden verleend aan een maximum te binden. Dit beleid is vastgelegd in de Nota prostitutiebeleid gemeente Harderwijk ‘Van regionaal naar lokaal beleid’.
Wie de inrichting exploiteert en beheert is relevant, omdat deze personen niet van slecht levensgedrag mogen zijn en dienen te voldoen aan de eisen van zedelijk gedrag, zoals gesteld in artikel 3:5. De vergunningverlening is bovendien persoonsgebonden en niet overdraagbaar.
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
De opheffing van het algemeen bordeelverbod is onder meer gericht op het ‘decriminaliseren’ van de niet langer strafbare vormen van (exploitatie van) prostitutie. Daarom is het van belang dat bij de besluitvorming over een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting rekening gehouden kan worden met de antecedenten van de exploitant en de beheerder(s).
Daartoe is het Besluit inlichtingen justitiële documentatie gewijzigd. In artikel 3:5 wordt zoveel mogelijk dezelfde terminologie gehanteerd en worden nagenoeg dezelfde eisen gesteld als in artikel 5 van de Drank- en Horecawet en het daarop gebaseerde Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet. Lid 2 tot en met 5 geven aan wanneer in elk geval sprake is van ‘in enig opzicht slecht levensgedrag’. Het is geen limitatieve opsomming. Bij de beoordeling van deze zedelijkheidseisen, de verkregen gegevens uit de justitiële documentatie en de toetsing ervan aan het besluit, kan worden aangesloten bij de daarover bestaande jurisprudentie.
Er is voor gekozen het hier bedoelde sluitingsuur gelijk te laten zijn aan dat bedoeld in artikel 2:29.
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
Ten opzichte van artikel 3:6 biedt artikel 3:7 de mogelijkheid om daarvan al dan niet tijdelijk af te wijken. Aan zo’n tijdelijke afwijking moeten een of meer van de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen ten grondslag liggen. Het bevoegd bestuursorgaan kan daartoe overgaan indien het dat noodzakelijk acht in het belang van de openbare orde, de woon- en leefomgeving, de voorkoming of beperking van overlast en dergelijke.
De sluitingsbevoegdheid kan bijvoorbeeld worden toegepast in gevallen waarin openbare inrichtingen het decor vormen voor allerlei vormen van criminaliteit die strafbaar zijn gesteld in het Wetboek van Strafrecht, de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Het naar aanleiding daarvan toepassen van de sluitingsbevoegdheid als hier bedoeld, is niet in strijd met deze formeel-wettelijke regelingen omdat daaraan een afwijkend oogmerk ten grondslag ligt. Voor toepassing van de sluitingsbevoegdheid is wel vereist, dat de hier bedoelde overtredingen een meer dan incidenteel karakter hebben.
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
Om effectiever te kunnen op treden tegen schijnbeheer, is in het eerste lid de verplichte aanwezigheid van de exploitant of beheerder opgenomen. Dit is van belang in verband met het door hem uit te oefenen toezicht, zoals verwoord in het tweede lid.
Dit artikel schept voor de exploitant(en) en de beheerder(s) een algemene verplichting tot het uitoefenen van toezicht ter handhaving van de orde in de inrichting.
De exploitant is – uiteraard binnen redelijke grenzen – verantwoordelijk voor de gang van zaken in de inrichting. Deze toezichtverplichting geldt ook voor de beheerder(s). Indien zich in de inrichting strafbare feiten voordoen, biedt dit artikel aanknopingspunten om daar in bestuursrechtelijke zin tegen op te treden.
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Dit artikel heeft een repressief karakter: het schept niet zonder meer een verbod, maar slechts voorzover het bevoegd bestuursorgaan daaromtrent nader heeft besloten.
Artikel 3:12 Beslissingstermijn
De voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting kan complex van aard zijn. Daarom is een langere beslissingstermijn dan die in artikel 1:2 opgenomen. Het is een termijn van orde. Overschrijding ervan doet niet af aan de bevoegdheid te beslissen over een ingediende aanvraag, maar leidt wel tot een fictieve weigering waartegen belanghebbenden bezwaar kunnen aantekenen.
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
De hier genoemde belangen vormen tezamen de ‘huishouding’, tot het regelen en besturen waarvan gemeenten bevoegd zijn. Deze belangen vormen de grondslag voor de uitoefening van de bevoegdheden die het gemeentebestuur terzake toekomen.
Eerste lid, onder b: bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening
Het kan voorkomen dat er geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in het tweede lid, maar dat het geldende bestemmingsplan vestiging van een seksinrichting of escortbedrijf ter plaatse niet toelaat. Het is onduidelijk als er vergunning wordt verleend, maar tegelijkertijd moet worden uitgelegd dat daar geen gebruik van kan worden gemaakt. Daarom is strijdigheid met het bestemmingsplan, alsmede met een eventueel stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening als weigeringsgrond opgenomen. Dit is aanvaardbaar omdat een dergelijke bepaling geen zelfstandige planologische regeling bevat.
Eerste lid, onder c: minderjarig, onvrijwillig, illegaal
Deze weigeringsgrond is feitelijk een bijzondere invulling van de vaker voorkomende weigeringsgrond: vrees voor ernstige verstoring van de openbare orde. Als er aanwijzingen zijn, bijvoorbeeld op basis van politierapportages, dat de voorgenomen exploitatie in strijd is met artikel 250a WvSr is vergunningverlening uitgesloten. Voorkomen moet worden dat de exploitant prostituees onder dwang arbeid laat verrichten, of minderjarigen laat werken.
Onderdanen van de EU-lidstaten kunnen in Nederland op legale wijze arbeid verrichten, ook in de prostitutie, onder de voorwaarde dat de verworven inkomsten niet marginaal en bijkomstig zijn. Voor onderdanen van niet-EU-lidstaten geldt dat niet. Zij dienen, als zij in Nederland arbeid in loondienst willen verrichten, te beschikken over een vergunning tot verblijf die het verrichten van arbeid in loondienst toestaat. Houders van een vergunning tot vestiging, houders van de vluchtelingenstatus, houders van een vergunning tot verblijf om humanitaire redenen en houders van een vergunning tot verblijf bij (huwelijks)partner (indien het deze partner is toegestaan zonder nadere voorwaarden te werken) hebben in principe zo’n vergunning. Zij hebben vrije toegang tot de arbeidsmarkt en mogen dus ook in een seksinrichting werkzaam zijn. De werkgever behoeft in die gevallen niet te voldoen aan de verplichting een tewerkstellingsvergunning voor de desbetreffende werknemer aan te vragen.
Tweede lid, onder c: woon- en leefklimaat
Het belang van de openbare orde en dat van de woon- en leefomgeving zijn nauw met elkaar verweven. Waar een maximumbeleid kan worden geacht te zijn ontleend aan het belang van de openbare orde, kan een concentratiebeleid worden beschouwd als met name gericht op de bescherming van de woon- en leefomgeving in bepaalde delen van de gemeente. Gelet op eerdergenoemde verwevenheid, wordt een maximumbeleid en een concentratiebeleid ter onderlinge versterking in combinatie toegepast.
Een aspect van bescherming van de woon- en leefomgeving is de omvang van de inrichting. In een vergunningvoorschrift, dat overigens tevens betrekking heeft op de hierna te noemen grond veiligheid van personen, kan het maximale aantal werkzame prostituees worden vastgesteld.
Tweede lid, onder d: veiligheid personen of goederen
Bij de exploitatie van openbare (en daarmee seks)inrichtingen, is het van groot belang de brandveiligheid te waarborgen. Voor wat betreft de inrichtingen die zijn aan te merken als bouwwerk in de zin van de Woningwet is het Bouwbesluit daarop van toepassing met het oog op de brandveiligheid van de inrichting zelf; en biedt de Bouwverordening daarvoor de grondslag voorzover het gaat om het gebruik van de inrichting. Gaat het om inrichtingen die niet zijn aan te merken als bouwwerk in de zin van de Woningwet (bijvoorbeeld vaartuigen), dan wordt het gebruik van de inrichting bestreken door de Brandbeveiligingsverordening.
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie
Onder beëindiging wordt ook verstaan wijziging van de naam van de exploitant of van een of meerdere namen van de exploitanten.
Anders dan bij beëindiging van de exploitatie, leidt het vertrek van een beheerder niet tot het van rechtswege vervallen van de vergunning. Ten aanzien van de nieuwe beheerder(s) dient een antecedentenonderzoek plaats te vinden. De nieuwe beheerder kan aan de slag vanaf het moment dat de aanvraag is ingediend. Wijziging van beheer is doorgaans vaker aan de orde dan de wijziging van de exploitatie.
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
Dit voorschrift is met name bedoeld voor sportverenigingen die buiten de reguliere competities, recreatieve wedstrijden en trainingen gebruik willen maken van hun lichtinstallatie. In het Besluit wordt geen maximum gesteld voor het aantal collectieve festiviteiten (Bijlage onder B, voorschrift 1.5.2). Het maximum aantal is daarom in de verordening zelf vastgelegd.
Vindt een feest plaats dat niet was te voorzien, bijvoorbeeld wanneer de plaatselijke voetbalvereniging landskampioen is geworden, dan kan het college dit feest terstond aanwijzen als een collectieve festiviteit zodat de voorschriften van het Besluit niet van toepassing zijn.
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het college dient minimaal twee weken voor de aanvang van de festiviteit met een kennisgevingsformulier op de hoogte gesteld te worden van de festiviteit.
Uit de formulering van het eerste en tweede lid volgt dat wanneer de houder van de inrichting geen kennisgeving heeft gedaan en desondanks een festiviteit houdt, deze niet kan worden beschouwd als een incidentele festiviteit op grond van het besluit. Omdat er dan geen sprake is van een incidentele festiviteit dient voldaan te worden aan alle in het Besluit horeca‑, sport‑ en recreatie‑inrichtingen milieubeheer (Besluit) gestelde voorschriften. Niet‑naleving van die voorschriften kan ertoe leiden dat op grond van artikel 18.2 van de Wet milieubeheer (Wm) bestuursrechtelijk of op grond van artikel 18.18 van de Wm strafrechtelijk wordt opgetreden. De termijn voor het indienen van een kennisgeving stelt het college in staat te beoordelen op welke wijze de houder van de inrichting zoveel mogelijk overmatige geluidshinder dan wel lichthinder tracht te voorkomen.
Vindt in een inrichting een festiviteit plaats die redelijkerwijs niet te voorzien was, bijvoorbeeld wanneer iemand in de lotto ‘de honderdduizend’ gewonnen heeft, kan het college dit feest terstond aanwijzen als incidentele festiviteit zodat de voorschriften van het besluit, zonder dat daartoe een kennisgeving is gedaan, niet van toepassing zijn.
Artikel 4:5 Onversterkte muziek Toelichting bij de in de tebel weergegeven grootheden: - LAr,LT: (langtijdgemiddeld beoordelingsniveau) het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai; - LAmax (maximaal geluidsniveau) maximaal geluidsniveau gemeten in de meterstand «F» of «fast», als vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai; - dB(A) A-gewogen decibel.
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
Artikel 4:6 heeft betrekking op de vormen van geluidshinder waarin de andere regelingen niet voorzien. Onder andere valt te denken aan:
– het d.m.v. luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of mededelingen doen;
– het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten;
– het gebruik van diverse geluidproducerende recreatietoestellen;
– het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, trilhamers en heistellingen;
– het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen, enz.;
– overige handelingen waardoor geluidsoverlast ontstaat.
Verder kunnen onder artikel 4:6 vormen van geluidshinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van ‘lawaaiige’ hobbies, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro‑akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz.
In beginsel kan het elke gedraging betreffen. Van geval tot geval moet daarom worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidshinder en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij is dat een zekere mate van (geluids)hinder als onvermijdelijk moet worden aanvaard.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Dit artikel betreft een samenvoeging van de in Bouwverordening geschrapte artikelen 334 en 336. Dit zijn bepalingen die niet direct het bouwwerk maar meer de omgeving betreffen en dus beter in de APV thuis horen.
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
Van ‘acute noodsituaties’ (lid 3 sub d) is sprake in geval van ontwortelen, omvallen of (gedeeltelijk) breken van bomen door gevallen als storm, blikseminslag of aanrijding.
De vergunning voor het vellen van houtopstanden is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wabo. Vaak zal naast de vergunning nog een vergunning, ontheffing of vrijstelling op grond van de Natuurbeschermingswet of de Flora- en Faunawet nodig zijn in verband met de bescherming van vogels en hun nesten in de bomen. De Natuurbeschermingswet en Flora- en Faunawet haken aan bij de Wabo. Er wordt dan dus één omgevingsvergunning verleend of geweigerd. De Boswet haakt echter niet aan bij de Wabo. Indien die van toepassing is, blijft dus een aparte vergunning vereist.
In de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor, Staatscourant 2010-5162) zijn indieningsvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning opgenomen. Naast een aantal algemene indieningsvereisten (zie daarvoor de toelichting bij artikel 1:2 van de model-APV) zijn er in artikel 7.3 van de Mor nog een aantal speciale indieningsvereisten voor het vellen van houtopstanden opgenomen. Dit artikel 7:3 luidt als volgt:
1. In of bij de aanvraag om een vergunning voor een activiteit, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de wet, identificeert de aanvrager op de aanduiding als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, van deze regeling iedere houtopstand waarop de aanvraag betrekking heeft met een nummer.
2. In of bij de aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, vermeldt de aanvrager per genummerde houtopstand:
b. de locatie van de houtopstand op het voor-, zij- dan wel achtererf;
c. de diameter in centimeters, gemeten op 1,30 meter vanaf het maaiveld;
d. de mogelijkheid tot herbeplanten, alsmede het eventuele voornemen om op een daarbij te vermelden locatie tot herbeplanten van een daarbij te vermelden aantal soorten over te gaan.
Artikel 4:12 Waardevolle bomenlijst
De bomenlijst wordt door het college vastgesteld en bevat bomen die voor de gemeente om verschillende redenen van bijzondere waarde zijn.
Door het opstellen van de lijst met vergunningplichtige bomen in het stedelijk gebied hoeven inwoners minder vaak een vergunning aan te vragen, terwijl de bijzondedere bomen in de gemeente toch beschermd worden.
Artikel 4:12c Beschermde planten
Dit artikel biedt mogelijkheden plaatsen aan te wijzen waar het plukken en bij zich hebben van bepaalde bloemen, planten, mossen e.d. is verboden. Het verbod geldt voor de door het college aangewezen bloemen en planten in de door hen aangewezen gedeelten van de gemeente. Bij vervoer van bedoelde planten of bloemen in zulk een gebied kan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden aangenomen, dat deze uit dat gebied afkomstig zijn.
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Deze bepaling verschaft een basis voor het treffen van maatregelen tegen ontoelaatbare opslag van bromfietsen en caravans e.d. en landbouwprodukten en ‑afval. Ze ziet niet op handelingen die plaatsvinden op de ‘weg’ in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Deze afbakening is aangebracht omdat voorzover de in deze bepaling genoemde activiteiten plaatsvinden op de ‘weg’ daartegen kan worden opgetreden op basis van andere in deze verordening opgenomen voorschriften.Voorzover de Wet Milieubeheer (Wm) deze activiteiten niet regelt kunnen de hinderlijke effecten ervan met diverse bepalingen uit de APV worden bestreden.
Voldoet een autowrak aan de omschrijving in het Besluit nadere omschrijving begrip autowrakken dan is de opslag daarvan ingevolge artikel 10.17 van de Wm verboden. Verkeert de auto rijtechnisch wel in onvoldoende staat van onderhoud, maar is voorzien van een geldig kenteken dan is de opslag daarvan niet ingevolge artikel 10.17 van de Wm verboden. Wel kan hier iets tegen gedaan worden op grond van artikel 4:13 van de APV. Voor autowrakken die op de weg zijn geplaatst zie artikel 5:5.
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
In verband met de afschaffing van de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) zijn ten aanzien van het kamperen buiten kampeerterrinen drie artikelen in de APV opgenomen.
Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Artikel 2a WVW 1994 geeft aan dat gemeenten bevoegd zijn parkeerexcessenbepalingen vast te stellen. De grondslag voor dergelijke bepalingen is artikel 149 Gemeentewet. Uit de jurisprudentie volgt dat in de eerste plaats van een parkeerexces sprake is als het gaat om excessief gebruik van de weg, strijdig met de bestemming die de weg heeft. Wegen zijn - in de eerste plaats bestemd om zich daarover te kunnen verplaatsen en daarop tijdelijk een voertuig te kunnen laten staan. Voor bepaalde (categorieën van) voertuigen, die de weg in strijd met deze bestemming gebruiken, is het bestuur gerechtigd strengere eisen te stellen en scherpere grenzen te trekken. Daarbij mag het niet te diep ingrijpen in het ‘normale’ verkeer, en dus ook niet in het ‘normale’ parkeren. In het ‘normale’ verkeer voorziet de geldende wettelijke verkeersregeling exclusief. Verder is sprake van een parkeerexces als het parkeren op de weg gepaard gaat met ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente, beneming van uitzicht, stankoverlast of gevaar voor de veiligheid van personen. Plaatsing in hoofdstuk 5 is gedaan, omdat aan deze bepalingen meerdere motieven ten grondslag liggen.
Complementair aan de vaststelling van parkeerexcesbepalingen is- in het bijzonder voor vrachtwagens - de aanwezigheid van vervangende parkeergelegenheid geregeld.
Van het begrip voertuigen is een aantal categorieën uitgezonderd, zoals treinen en trams, tweewielige fietsen en bromfietsen, invalidenvoertuigen en andere kleine voertuigen, zoals kruiwagens, kinderwagens, rolstoelen e.d. omdat anders sommige bepalingen een te ruime strekking krijgen.
Het onmiddellijk in- en uitstappen van personen en het onmiddellijk laden en lossen van goederen zijn activiteiten die door deze bepalingen niet worden bestreken.
De bepalingen van afdeling 5.1 van de APV richten zich ook tot niet-bestuurders die anderszins belanghebbend zijn bij een voertuig (de eigenaar, huurder, opdrachtgever etc.).
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
De afdeling rechtspraak van de Raad van State besliste dat het bij elkaar parkeren van drie of meer taxi’s door een exploitant van een taxibedrijf niet onder de werking van deze bepaling valt. De rijschoolhouder die een aantal voertuigen bij elkaar parkeert, viel volgens deze uitspraak eveneens niet onder de werking van dit artikel. Omdat het parkeren van voertuigen van rijschoolhouders en taxiondernemers excessieve vormen kan aannemen, is in het tweede lid daarom expliciet bepaald dat onder ‘verhuren’ mede wordt verstaan het gebruiken van voertuigen voor het geven van rijlessen of voor het vervoeren van personen tegen betaling.
Onder a is het woord ‘vergen’ gebruikt om twijfel over de vraag of met een bepaalde herstel- of onderhoudswerkzaamheid meer dan een uur gemoeid is, zoveel mogelijk uit te sluiten. De in het derde lid gestelde verbodsbepaling geldt niet voor het normaal parkeren van de voor persoonlijk gebruik gebezigde auto(‘s) van de exploitant.
Deze bepaling maakt optreden mogelijk tegen autohandelaren en exploitanten van garage-, herstel- en autoverhuurbedrijven die de weg voortdurend gebruiken als stallingsruimte voor auto’s die hen toebehoren en/of zijn toevertrouwd. Het betreffen situaties waarin het gebruik van parkeerruimte op buitensporige wijze plaats heeft en daarom niet toelaatbaar is.
Reparatie- en sloopwerkzaamheden aan op een openbare plaats geparkeerde voertuigen in het kader van de uitoefening van een (neven)bedrijf geven veelal klachten inzake geluidsoverlast en verontreiniging van de weg. Daarom is het wenselijk de strafbaarheid van het herstellen of slopen op een openbare plaats niet te relateren aan de omstandigheid dat er sprake moet zijn van drie of meer voertuigen. Indien het slopen of herstellen van een voertuig bij herhaling geschiedt, moet - met het oog op de vorengenoemde bezwaren - hiertegen kunnen worden opgetreden, daargelaten of zich in de onmiddellijke omgeving meer auto’s bevinden die betrokkene ‘toebehoren of zijn toevertrouwd’. Alleen degene, die bij herhaling de weg als werkplaats voor reparatie- en/of sloopdoeleinden gebruikt is strafbaar. Het vierde lid opent de mogelijkheid aan de door hem gebruikte auto kleine reparatiewerkzaamheden te verrichten.
Het verlenen van een ontheffing zal in het algemeen alleen op zijn plaats zijn in geval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs moet worden aanvaard dat de exploitant geen andere mogelijkheden ten dienste staan dan de hem toebehorende of toevertrouwde auto’s op de weg of een andere openbare plaats te parkeren.
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
Van aantasting van het uiterlijk aanzien van de omgeving is bij het te koop aanbieden van een enkel voertuig niet of nauwelijks sprake, de overlast voor de omwonenden blijft beperkt en het gebruik van de beschikbare parkeerruimte kan niet excessief genoemd worden. Anders ligt het wanneer de voertuigen met grote aantallen tegelijk aangeboden worden. Behalve dat het uiterlijk aanzien wordt aangetast, brengt het voor de omwonenden overlast met zich mee. Een dergelijke uitstalling van voertuigen trekt kooplustigen aan. Ook wordt een aanmerkelijk beslag op de beschikbare parkeerruimte gelegd. Het college heeft de bevoegdheid gebieden aan te wijzen waar het verbod van kracht is. Aan de hand van de plaatselijke omstandigheden moet beoordeeld worden of het verbod nodig is. Het begrip ‘parkeren’ wordt zo uitgelegd, dat het verbod in dit artikel zich niet alleen richt op de bestuurder van een voertuig maar ook op de andere belanghebbenden bij het voertuig.
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het excessieve is in het bijzonder gelegen in het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Daarnaast kan het hier bedoelde parkeren een ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente meebrengen en om die reden excessief zijn. Deze bepaling ziet slechts op ‘eigenlijke’ parkeerexcessen, dat wil zeggen op het plaatsen en hebben van defecte voertuigen op de weg (in de zin van de WVW 1994). Het zou te ver gaan deze gedragingen ook buiten de weg te verbieden.
De onderhavige bepaling heeft betrekking op het plaatsen en hebben van wrakken op de weg (in de zin van de WVW 1994). Het elders in de openlucht opslaan van wrakken vindt reeds regeling in artikel 4.7.1 en tevens in artikel 10.17 van de Wet milieubeheer. De delictsomschrijving bevat daarom niet het bestanddeel ‘van de weg af zichtbaar’. Het verbod in dit artikel richt zich op degene die het voertuigwrak op de weg plaatst of heeft. Dat is op zich al een ruimere kring van subjecten dan alleen de bestuurder; ook andere belanghebbenden bij het voertuig vallen onder deze bepaling.
Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.
Het artikel richt zich tegen het langer dan nodig parkeren van caravans, campers, kampeerwagens e.d. op de weg. Het excessieve van het hier bedoelde parkeren is gelegen in het buitensporige gebruik van parkeerruimte dat daarmee gepaard gaat. Tevens dient aantasting van het uiterlijk aanzien van de gemeente te worden voorkomen. In het tweede lid is drie dagen aangehouden opdat betrokkenen de gelegenheid zal hebben zijn kampeerwagen of caravan voor een te ondernemen reis gereed te maken respectievelijk na de reis op te ruimen. Met het gebruik van de woorden ‘drie achtereenvolgende dagen’ is beoogd aan te geven dat niet hoeft te worden bewezen dat het betrokken voertuig (of aanhanger) drie dagen onafgebroken op dezelfde plaats heeft gestaan en dus niet- al was het maar één meter- is verplaatst. Volstaan kan worden met aan te tonen dat het voertuig (of de aanhanger) op enig tijdstip (op drie achtereenvolgende dagen) op de weg geparkeerd heeft gestaan. Dat behoeft niet dezelfde plaats te zijn.
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
Het excessieve is primair gelegen in het in relatie tussen het tekort aan parkeerruimte en het niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Verder kan het excessieve gelegen zijn in het motief van het tegengaan van ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente.
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
Lid 1 maakt het mogelijk op te treden tegen het parkeren van grote voertuigen op de weg waar dit ontoelaatbaar is wegens een excessief gebruik van de weg of waardoor het uiterlijk aanzien van de gemeente wordt aangetast.
Het is niet reëel het parkeren van dergelijke grote voertuigen gedurende de werkdag te verbieden. Daarom is bepaald dat het verbod niet geldt op werkuren van maandag tot en met vrijdag.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
De in lid twee opgenomen uitzondering ziet bijvoorbeeld op (het parkeren van) ‘hoogwerkers’, meetwagens e.d..
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Deze bepaling richt zich op voorkoming van beschadiging van groenstroken e.d die het uiterlijk aanzien van de gemeente beogen te verfraaien en dit groen beter aan zijn bestemming te laten beantwoorden. Dit artikel is aanvullend op de wegenverkeerswetgeving: die voorziet namelijk niet in de gevallen waarin het voertuig op of in een groenvoorziening wordt geplaatst die geen deel uitmaakt van de weg (in de zin van de Wegenverkeerswet).
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Regelmatig wordt overlast ondervonden van fietsen en bromfietsen die her en der buiten de daartoe bestemde fietsenstallingen worden geplaatst bij stations, winkelcentra, horecabedrijven en dergelijke. Voorop staat dat dan wel voldoende stallingmogelijkheden ter plekke aanwezig zijn. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verboden is (brom)fietsen neer te zetten buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen dan wel deze daar te laten staan.
Via borden moet worden aangegeven dat foutief geplaatste (brom)fietsen worden verwijderd. Het feitelijk verwijderen wordt vervolgens beschouwd als toepassing van bestuursdwang.
Alvorens deze vorm van bestuursdwang te effectueren dient publiek bekend te worden gemaakt door mededeling in het gemeenteblad, de plaatselijke krant of een huis-aan-huisblad, met affiches en dergelijke, dat onjuist geplaatste (brom)fietsen zullen worden verwijderd, waar de verwijderde fietsen kunnen worden opgehaald en hoe hoog de kosten zijn die vergoed moeten worden. Het tweede lis biedt de gemeente de mogelijkheid om overlast door zogenaamde ‘weesfietsen’ tegen te gaan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Aangegeven is dat, indien bij een inzameling geschreven of gedrukte stukken worden aangeboden, dit niet meebrengt dat voor het houden van de inzameling geen vergunning vereist is. Het collecteren en het daarbij aanbieden van geschreven of gedrukte stukken –is bewust van elkaar gescheiden. Uit jurisprudentie blijkt dat door genoemde collectebepalingen wel - op geoorloofde wijze - het inzamelen van gelden, doch niet het daarbij aanbieden van geschreven of gedrukte stukken in het algemeen verboden of van een vergunning afhankelijk gesteld wordt.
Het houden van openbare inzamelingen is vergunningplichtig, niet het daarbij aanbieden of verspreiden van geschreven of gedrukte stukken. De bepaling laat het aanbieden van geschreven of gedrukte stukken onverlet. Wordt een aanvraag om een collectevergunning geweigerd en was de aanvrager voornemens om bij de geldinzameling gedrukte stukken aan te bieden, dan blijft het recht om deze stukken aan te bieden zonder meer bestaan.
Venten of colporteren met gedrukte stukken valt onder de werking van artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Het venten of colporteren beoogt vooral het dekken van de kosten van verspreiding (het drukken en redigeren daaronder begrepen) van gedrukte stukken. Het aanvaarden van geld is dus duidelijk dienstbaar aan de verspreiding. Van venten of colporteren met gedrukte stukken is sprake, wanneer voor deze stukken een reële contraprestatie in de vorm van een vast bedrag wordt ontvangen. Omdat het aanbieden van gedrukte stukken en het ontvangen van een geldelijke vergoeding ‘gekoppeld’ en niet te scheiden zijn, is artikel 5:14 niet van toepassing op het te koop aanbieden, verkopen en afleveren van gedrukte stukken (waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard).
Bij het collecteren onder gelijktijdige aanbieding van gedrukte stukken is deze koppeling niet aanwezig. Verkrijgt men een of ander drukwerk door een willekeurig bedrag of een weliswaar vast, maar niet meer als reële contraprestatie aan te merken, bedrag aan geld in een bus te werpen of te overhandigen als bijdrage voor een duidelijk kenbaar liefdadig of ideëel doel, is er sprake van een collecte. De gedrukte stukken worden daarbij ter ondersteuning van die actie uitgereikt en zijn niet elementair voor het verschijnsel collecte.
Het begrip ‘besloten kring’ veronderstelt een nauwere band dan alleen het gemeenschappelijk lidmaatschap. Men zal tevens moeten aangeven dat er ook een zekere gemeenschappelijke bekendheid met elkaar is.
Afdeling 3. Venten Artikel 5:14 Begripsbepaling
Van venten is sprake als de venter zijn waren voortdurend vanaf een andere plaats aanbiedt, tenzij hij zijn clientèle aan het bedienen is. Er geldt een verbod tot het aanbieden vanaf een vaste plaats. Het tijdelijk stilstaan in afwachting van klanten is in strijd met de verleende ventvergunning.
Het stellen van beperkingen aan het venten met gedrukte stukken is onder de volgende criteria toegestaan:
- de beperking mag geen betrekking hebben op de inhoud van de gedrukte stukken;
- er dient gebruik van enige betekenis te resteren; de beperking mag niet resulteren in een algeheel verbod.
Het onderscheid tussen venten en het innemen van een standplaats, betreft de periode waarin goederen vanaf dezelfde plaats (gebruikmakend van fysieke hulpmiddelen als een kraam of een aanhangwagen) in de openbare ruimte worden aangeboden aan willekeurige voorbijgangers. Het tien minuten standplaats innemen vereist een standplaatsvergunning en geen ventvergunning.
Omdat tussen het venten met goederen en het aanbieden van goederen vanaf een standplaats een onderscheid wordt gemaakt, is het noodzakelijk dat in de APV bepaling waarin het venten met goederen wordt geregeld, een uitzondering wordt gemaakt voor het aanbieden van goederen vanaf een standplaats.
Zie voor het onderscheid tussen venten en het innemen van een standplaats hierboven onder ‘venten’.
Er zijn verschillende soorten markten, elk met een eigen juridisch regime. Te onderscheiden zijn:
I De weekmarkt en de jaarmarkt in de zin van artikel 151 van de Gemeentewet.
Het begrip ‘markt’ is niet nader omschreven in de Gemeentewet. De omvang van een markt zal mede afhangen van plaatselijke omstandigheden. In de regel worden op een weekmarkt ‘geregelde’ waren verkocht. Het artikel ziet niet deze markten. De gemeente kent een weekmarkt waarvoor een Marktverordening van kracht is.
II ‘Vlooienmarkt’, ‘zwarte markt’,’vrije markt’, ‘snuffel- of rommelmarkt’.
Deze categorie markten kan commercieel of niet-commercieel van aard zijn. Voorzover deze markten uitsluitend verkoop door particulieren betreft en die hun tweedehands spullen aan de man willen brengen, bestaat daartegen in principe geen bezwaar. Is sprake van een meer commerciële markt dan wordt van de zijde van de reguliere handel gesproken over oneerlijke concurrentie, in verband met het overtreden van de vestigingswetgeving en van de Wet op de omzetbelasting.
Afdeling 5 richt zich niet tot degene die standplaats wil innemen, maar tot de organisator van de markt en de rechthebbende op het gebouw waarin deze markt wordt gehouden De Winkeltijdenwet is op het houden van een ‘vrije markt’ van toepassing als de markt een bedrijfsmatig karakter heeft. Dit zal afhankelijk zijn van de aard van de op deze markt ontplooide activiteiten, geregelde of ongeregelde goederen, en de frequentie waarmee deze markt gehouden wordt.
III Markten niet in een gebouw of op een plaats en niet zijnde een week- of een jaarmarkt in de zin van artikel 151 van de Gemeentewet
De markten waarvoor afdeling 5 is geschreven, worden gehouden in een gebouw of plaats. Indien eenmalig vergunning wordt verleend voor het houden van een markt op of aan de openbare weg, bijvoorbeeld een braderie in een winkelstraat, dan is afdeling 5 niet van toepassing maar zou kunnen worden volstaan met het verlenen van een evenementenvergunning op basis van artikel 2:25.
Indien een auto- of motorsportactiviteit, crossen e.d. op de weg, als bedoeld in de WVW 1994, plaatsvindt en een wedstrijdkarakter heeft, is artikel 10 van de WVW 1994 van toepassing.
Artikel 5:32 ziet op het gebruik van motorvoertuigen of een bromfiets als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) in het kader van een wedstrijd op speciaal daarvoor aangewezen terreinen door het college. Kenmerkend voor het wedstrijdkarakter is dat er een beloning in de vorm van prijzen o.i.d. in het vooruitzicht wordt gesteld. Is artikel 5:32 van toepassing dan is een vergunning op basis van artikel 2:7 niet meer van toepassing.
Voor het organiseren van evenementen zijn in principe de bepalingen van hoofdstuk 2, afdeling 7 van toepassing. ‘Deze bepalingen zijn ook van toepassing op auto- en motorsportevenementen, die geen wedstrijdkarakter hebben, zoals toertochten, oldtimerritten e.d.
Bij het reguleren van auto- en motorsportactiviteiten, crossen e.d. buiten de weg moet onderscheid worden gemaakt tussen speciaal daarvoor ingerichte terreinen, zoals circuits, en overige terreinen, zoals natuurgebieden, parken, plantsoenen of andere voor recreatief gebruik beschikbare terreinen. De eerst bedoelde terreinen vallen doorgaans onder de Wet milieubeheer; voor de overige terreinen kan een gemeente zelf regels stellen, zoals in de artikelen 5:32 en 5:33.
Hier kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een terrein dat niet is ingericht voor motorwedstrijden en -activiteiten en terreinen die hiervoor slechts eenmalig of zeer incidenteel worden gebruikt.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Ter bescherming van de natuur of voorkoming van geluidsoverlast is het verboeden te crossen met fiets, motor of auto dan wel paard te rijden in de genoemde plaatsen. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet geldt.
Afdeling 10 Straatnaamborden, huisnummers e.d.
Artikel 5:38 Gedoogplicht aanduidingen
Het kan nodig zijn verkeersborden, straatnaamborden alsmede voorzieningen te behoeve van de straatverlichting te bevestigen aan gebouwen van particulieren. Door de gestelde regels is het voortdurende en goede gebruik van de voorzieningen hier bedoeld verzekerd.
Artikel 5:39 Verwijdering e.d. aanduidingen
Dit artikel bevat de strafbaarstelling van de gedoogplicht van artikel 5:38. Het verbod geldt niet voor het aanbrengen van een huisnummer in afwijkende vorm.
Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen. Deze straf mag niet zwaarder zijn dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) zijn de maxima van de zes boetecategorieën opgenomen. Het maximum van een boete van de eerste categorie bedraagt € 226,89 en van de tweede categorie € 2.268,90.
Op grond van artikel 91 jo artikel 51 WvSr vallen ook rechtspersonen onder de werking van gemeentelijke strafbepalingen. In een aantal bepalingen wordt het college de bevoegdheid gedelegeerd nadere regels te stellen. Ook de overtreding hiervan levert een strafbaar feit op. Dit geldt ook voor de overtreding van krachtens artikel 1.4 gegeven beperkingen en voorschriften bij een vergunning of een ontheffing.
De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg (artikel 2:11) en voor het vellen van houtopstanden (artikel 4:11) vallen bij inwerkingtreding van de Wabo onder de Wabo. Zie resp. artikel 2.2, eerste lid onder d en onder g van de Wabo. Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg (artikel 2:10) kan neerkomen op het opslaan van roerende zaken als bedoeld in artikel 2.2 onder j en k van de Wabo, bijvoorbeeld als het gaat om de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen in containers. Een ontheffing daarvoor valt dan onder de Wabo en wordt aangemerkt als een omgevingsvergunning. Artikel 2.3 van de Wabo verbiedt het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2:10, 2:11 of 4:11 model-APV.
Via artikel 5.4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de Wet economische delicten van toepassing op handelen zonder of in strijd met deze drie vergunningen. De strafbepalingen van de APV zijn er dus niet op van toepassing.
N.B: artikel 6:1 van de model-APV zelf verandert als gevolg van de Wabo niet, want daarin staan geen artikelen genoemd die onder de strafbepalingen vallen; de gemeenteraden moeten dat zelf invullen. In de opsomming van artikelen in lid 1 en lid 2 moeten de gemeenteraden er wel op letten dat de artikelen 2:11 en 4:11 worden geschrapt en bij artikel 2:10 het vierde lid wordt uitgezonderd.
In dit artikel worden de toezichthouders aangewezen. De basis voor deze bevoegdheid wordt gevonden in hoofdstuk 5 van de Awb. In dit hoofdstuk zijn algemene regels gegeven voor de bestuursrechtelijke handhaving van algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften. Afdeling 1 van dit hoofdstuk geeft regels voor het toezicht. Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften (artikel 5:11 van de Awb). De aanwijzing van toezichthouders kan in de APV plaatsvinden. Toezichthouders met een akte van opsporingsbevoegdheid op grond van artikel 142 Wetboek van Strafvordering worden in de APV als toezichthouder aangewezen. Op grond van artikel 142, eerste lid onder c Wetboek van Strafvordering is delegatie van de aanwijzingsbevoegdheid niet mogelijk. Hiernaast kunnen toezichthouders door het college dan wel de burgemeester worden aangewezen. Deze bevoegdheid vloeit voort uit de artikelen 162 en 174 van de Gemeentewet waarin het college respectievelijk de burgemeester belast zijn met de uitvoering van gemeentelijke verordeningen. Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. Bij een individuele aanwijzing worden personen met toezicht belast door hen met name te noemen of door aanduiding van hun functie. Bij een categorale aanwijzing wordt in het aanwijzingsbesluit veelal de dienst genoemd waartoe de met toezicht belaste personen behoren. Een toezichthouder dient zich, indien gevraagd, te kunnen legitimeren. Het legitimatiebewijs wordt uitgegeven door het bestuursorgaan onder verantwoordelijkheid waarvan de toezichthouder werkzaam is. Het toezicht op de naleving van hoofdstuk 3 is met toepassing van lid 2 opgedragen aan de politieambtenaren van de Politieregio Noord- en Oost Gelderland, die deel uitmaken van het Regionaal Handhavingteam prostitutie/mensenhandel.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Het is soms noodzakelijk dat personen die belast zijn met het toezicht op de naleving dan wel de opsporing van overtredingen van de APV bepaalde plaatsen kunnen betreden. In artikel 5:15 van de Awb is toezichthouders deze bevoegdheid reeds toegekend voor alle plaatsen met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoners. De woning geniet extra bescherming op basis van artikel 12 van de Grondwet, dat het ‘huisrecht’ regelt. Het betreden van de woning zonder toestemming van de bewoner is daarom met veel waarborgen omkleed. Op het betreden van een woning met toestemming van de bewoner zijn deze waarborgen niet van toepassing, al gelden daar wel, zij het wat beperktere, vormvoorschriften. De bevoegdheid voor het binnentreden zonder toestemming van de bewoner kent drie elementen:
– de bevoegdheid tot binnentreden dient bij of krachtens de wet te zijn verleend;
– de personen aan wie de bevoegdheid is verleend dienen bij of krachtens de wet te worden aangewezen;
– er dienen bepaalde vormvoorschriften in acht te worden genomen.
Zowel het verlenen van de bevoegdheid tot het binnentreden als het aanwijzen van de personen die mogen binnentreden dient bij of krachtens de wet te gebeuren. In vele wetten zijn dan ook binnentredingsbevoegdheden opgenomen, zoals in artikel 100 van de Woningwet. Deze bevoegdheden zijn vooral toegekend aan ambtenaren of personen belast met een opsporings‑ of toezichthoudende taak in het kader van de wetshandhaving. Voorts bestaan bevoegdheden tot binnentreden voor de uitvoering van rechterlijke taken en bevelen, de uitoefening van bestuursdwang, de handhaving van de openbare orde, ter bescherming van de volksgezondheid en ter uitvoering van noodwetgeving.
Artikel 149a van de Gemeentewet geeft de gemeenteraad de bevoegdheid om bij verordening personen aan te wijzen die woningen mogen binnentreden zonder toestemming van de bewoner.
Het moet dan gaan om personen die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van de overtreding van bij verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen. In artikel 6:3 is gebruikgemaakt van deze bevoegdheid.
Voor een aantal bepalingen in de APV wordt de bevoegdheid een woning zonder toestemming van de bewoner te betreden rechtstreeks ontleend aan een bijzondere wet. Het betreft de volgende artikelen.
a. artikel 2:3 inzake betogingen, dat steunt op artikel 4 van de Wet openbare manifestaties (WOM). In artikel 8 van de WOM wordt de bevoegdheid tot het binnentreden van woningen en andere plaatsen geregeld.
b. de artikelen 2:67 tot en met 2:70, de op de artikelen 437 en 437ter van het WvSr gebaseerde gemeentelijke helingsvoorschriften. Artikel 552 van het WvSv bepaalt dat de in artikel 141 bedoelde opsporingsambtenaren (dus niet de buitengewone opsporingsambtenaren) toegang tot elke plaats hebben waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat zij door een van de daar genoemde ondernemers worden gebruikt. Dit geldt zowel voor toezicht als opsporing.
c. De artikelen die gebaseerd zijn op artikel 10.10 van de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 18.5 van de Wm geeft aan in welke situaties een toezichthouder bij zijn toezichthoudende taak een woning kan binnentreden.
In de Algemene wet op het Binnentreden (Awbi) zijn de vormvoorschriften opgenomen die een persoon die een woning wil betreden met of zonder toestemming van de bewoner in acht moet nemen. Een ambtenaar die zonder dat hij de bevoegdheid daartoe heeft of zonder dat hij de vormvoorschriften in acht neemt, een woning, lokaal of erf betreedt, dient zich op vordering van de rechthebbende direct te verwijderen. Het niet opvolgen van deze vordering levert het ambtsmisdrijf van artikel 370 WvSr op.
Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
Een besluit van het gemeentebestuur op overtreding waarvan straf is gesteld, wordt op dezelfde wijze bekendgemaakt als alle overige besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden. Na de bekendmaking wordt dit besluit meegedeeld aan het parket van het arrondissement waarin de gemeente is gelegen. Ingevolge artikel 142 van de Gemeentewet treden (straf)verordeningen in werking op de achtste dag na die, waarop zij zijn afgekondigd.