Organisatie | Zaanstad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op het referendum |
Citeertitel | Referendumverordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | college en raad, bestuurlijke organisatie |
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-03-1998 | nieuwe regeling | 19-02-1998 Gemeenteblad 1998 nr. 4, dd. 20-02-1998 | 1998 Nr. 34 |
Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen
Hoofdstuk 3 Initiatief van de raad en van kiesgerechtigden
Indien een kennisgeving is gedaan volgens de hiervoor gestelde eisen, beslist de raad in dezelfde vergadering waarvoor het besluit van de raad is geagendeerd of over dit besluit, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3, een referendum kan worden gehouden. De raad kan zijn beslissing voor ten hoogste 4 weken verdagen.
Hoofdstuk 4 Datum, vraagstelling en procedure
Indien er korte tijd na de uiterste datum waarop het referendum op grond van lid 1 moet worden gehouden, verkiezingen plaatsvinden voor de raad, provinciale staten, de Tweede Kamer der Staten-Generaal of het Europees Parlement, kan de raad beslissen om het referendum te doen houden gelijktijdig met deze verkiezingen.
Hoofdstuk 6 De stemming, de uitslag en de gevolgen van de uitslag
Artikel 15 Geldigheid van de uitslag
Een uitslag waarbij ten minste 30% van het aantal kiesgerechtigden het te nemen besluit afwijst, wordt beschouwd als een afwijzend oordeel van de bevolking, tenzij een meerderheid van degenen die een stem hebben uitgebracht bij het referendum het besluit niet afwijst.
Binnen drie maanden na de dag waarop een referendum heeft plaatsgevonden, houdt de raad een evaluatie van dit referendum.
Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft degene die:
stembiljetten, volmachtbewijzen of referendumkaarten die hij zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij deze ontving, bekend was, opzettelijk als echt en onvervalst gebruikt of door anderen doet gebruiken, dan wel deze met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, in voorraad heeft;
Toelichting bij de referendumverordening Zaanstad
Eind 1996 is bij de Tweede Kamer het wetsvoorstel ingediend dat voorziet in wijziging van de Grondwet, Provinciewet en Gemeentewet ten behoeve van een correctief referendum op zowel nationaal, provinciaal en lokaal niveau (TK 1996 - 1997, 25153, nrs 1 -3). De aanloop naar dit wetsvoorstel heeft jaren in beslag genomen.
Na de verkiezingen van 6 mei 1998 moet het gehele voorstel alsnog een tweederde meerderheid halen in zowel de Tweede als de Eerste Kamer. De daadwerkelijke invoering van een correctief referendum zal, met het oog op deze procedure, nog enkele jaren op zich laten wachten.
Volgens het wetsvoorstel biedt het recht op referendum de mogelijkheid om binnen drie weken, met steun van 40.000 personen een referendum aan te vragen. Vervolgens is het noodzakelijk om binnen zes weken de steun van 600.000 kiesgerechtigden te verwerven. De uitslag is geldig als 30% van de kiesgerechtigden is verschenen.
Op grond van de huidige bepalingen in de Grondwet en de Gemeentewet hebben gemeenten al wel de mogelijkheid tot het houden van een raadplegend referendum over een te nemen of genomen besluit. Bij de presentatie van het voorontwerp van bovengenoemd wetsvoorstel heeft het kabinet nog eens aangegeven geen uniforme regels voor het raadplegend referendum te willen opstellen. Het kabinet is van mening dat de vraag of en zo ja, hoe op lokaal niveau raadplegende referenda worden gehouden, een zaak is die door gemeenten zelf moet worden beslist binnen de randvoorwaarden die de Grondwet en Gemeentewet stellen. Bij de vernietiging van de referendumverordening van de gemeente Amsterdam (KB van 17 oktober 1996, Stb. 535) zijn deze randvoorwaarden nog eens onderstreept:
De bevoegdheid van de raad om een referendumverordening vast te stellen vloeit voort uit de artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet. Deze bepalingen geven de raad een algemene verordenende bevoegdheid.
De onderwerpen waarover in de afgelopen jaren referenda zijn gehouden, zijn vaak reeds via wettelijke bepaalde inspraakmogelijkheden aan de bevolking voorgelegd. De vraag rijst of een referendum in de plaats kan treden van voorgeschreven inspraakmogelijk heden. Het antwoord hierop luidt ontkennend. Het wel of niet houden van een referendum heeft geen invloed op de voorgeschreven inspraakprocedures. Het is echter raadzaam om een referendum in een vroegtijdig stadium van een procedure te houden. Voorlichting over het referendumonderwerp kan dan bijvoorbeeld in praktische zin gekoppeld worden aan voorlichting over hetzelfde onderwerp in het kader van de voorgeschreven inspraak.
In deze verordening gaat het om het raadplegend referendum. Dat wil zeggen een referendum dat niet bij voorbaat bindend is voor de raad en plaatsvindt voordat door de raad een definitief besluit over het onderhavige onderwerp wordt genomen. Een correctief referendum, waarbij de bevolking een besluit dat de raad al heeft genomen achteraf bindend kan verwerpen, is op dit moment wettelijk nog niet mogelijk.
Een referendum kan zich niet uitstrekken tot buiten het grondgebied van de gemeente. Het is echter wel mogelijk het referendum te beperken tot een deel van de gemeente, wanneer een aangelegenheid slechts een deel van de gemeente treft.
Alleen besluiten van de raad kunnen onderwerp van een referendum zijn. De besluiten genomen door het college van burgemeester en wethouders of door de burgemeester zijn niet referendabel. Een aantal onderwerpen waarover de raad een besluit neemt, leent zich echter minder goed voor een referendum.
Door het uitsluiten van te veel onderwerpen ontstaat overigens het gevaar dat de referendumverordening een "leeg instrument" wordt, waarbij het in de praktijk onmogelijk blijkt een referendum te organiseren. Het opnemen van een algemene uitzonderingsgrond (onder k) voorkomt dat het voor de raad onmogelijk wordt een verzoek om een referendum af te wijzen.
De lijst met uitzonderingen is niet limitatief (zie onder k). Omdat het de raad is die de uiteindelijke beslissing over het al dan niet houden van een referendum neemt, vormt een beperkte lijst met uitzonderingen geen probleem. Bij het nemen van de beslissing kan de raad immers ook andere relevante zaken, die niet expliciet in de lijst met uitzonderingen staan, in zijn overwegingen meenemen. Een zorgvuldige afweging is daarbij een voorwaarde.
De meeste onderwerpen die in dit artikel zijn opgenomen, zijn door de in 1982 ingestelde Staatscommissie Biesheuvel genoemd, als niet geschikt als onderwerp voor een (correctief) referendum.
Andere gangbare uitzonderingen luiden als volgt.
- Beslissingen in het kader van deze verordening.
Dit om te voorkomen dat de besluitvorming in een vicieuze cirkel terecht kan komen, zeker wanneer de raad negatief op een verzoek beslist. Tegen een dergelijke beslissing kan wel bezwaar en beroep worden aangetekend in de zin van de Awb. Dit vergt dus een zorgvuldige afweging en goede motivering door de raad.
- Beslissingen waarvan de raad van mening is dat er andere dan de genoemde dringende redenen zijn om geen referendum te houden.
Deze algemene uitzonderingsgrond benadrukt en garandeert de beoordelingsvrijheid van de raad.
- Beslissingen waarbij het belang van het referendum niet opweegt tegen de verantwoordelijkheid van de raad voor kwetsbare groepen en hun plaats in de samenleving.
Hoewel het de raad uiteraard vrij staat deze afweging bij zijn besluit te maken ook zonder dit expliciet in de verordening op te nemen, heeft dit criterium toch een zodanig belang dat het vermelding kan verdienen. Enerzijds dwingt dit de raad rekening te houden met het belang van deze groepen, anderzijds geeft een expliciete vermelding deze groepen ook betere rechtsbescherming omdat het een aanwijsbare grond voor bezwaar en beroep vormt.
De raad kan zelf het initiatief nemen tot het houden van een referendum. Uiteraard dient bij de beslissing rekening gehouden te worden met het bepaalde in artikel 3 ten aanzien van de onderwerpskeuze.
De raad beslist over het houden van een referendum bij gewone meerderheid. Artikel 30 Gemeentewet luidt immers: 'voor het tot stand komen van een besluit bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem uitbrengen'.
Kiesgerechtigden kunnen een verzoek indienen tot het houden van een referendum. Een referendum biedt de burgers de mogelijkheid aan de noodrem te trekken als hun politieke vertegenwoordigers een besluit dreigen te nemen dat in hun ogen verkeerd is. Het is logisch dat burgers dan ook zelf kunnen beslissen wanneer dit noodzakelijk is. Het zou onjuist zijn wanneer alleen de raad kan bepalen bij welk besluit het moment is aangebroken waarop burgers hun gekozen vertegenwoordigers kunnen 'corrigeren'.
Het doel van de kennisgeving is dat de raad direct beslist of een onderwerp referendabel is. Op deze wijze is het voor burgers heel snel duidelijk of het zin heeft om handtekeningen te verzamelen ter ondersteuning van het initiatief. Het voordeel van een kennisgeving is dat dit vlak voor de raadsvergadering (gekozen is voor 5 dagen) kan worden gedaan en er maar beperkte steun nodig is. Om toch enige drempel op te werpen is hier gekozen voor een vereist aantal van 500 handtekeningen.
Artikel 6 Verzoek en steunverwerving
Als de raad van mening is dat het onderwerp referendabel is, zijn de initiatiefnemers weer aan bod. Zij moeten een verzoek doen tot het houden van een referendum en voldoende ondersteunende handtekeningen verzamelen.
De fase van verzoek en steunverwerving kan op twee manieren worden ingericht: een inleidend en een definitief verzoek of één verzoek. De eerste mogelijkheid wordt gehanteerd in bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam. De tweede optie wordt toegepast in Rotterdam. In Zaanstad is gekozen voor de Rotterdamse variant, omdat deze korter en daarmee minder belastend is voor alle betrokkenen.
Binnen zes weken na de dag waarop de raad een besluit heeft genomen op de kennisgeving, wordt een verzoek tot het houden van een referendum bij de raad ingediend. Het college van burgemeester en wethouders controleert de vormvereisten en de geldigheid van de handtekeningen en de raad beslist vervolgens of een referendum wordt gehouden.
Het verzoek dient te worden ondersteund met handtekeningen van 5000 kiesgerechtigden. Het gemeentebestuur van Zaanstad acht de hoogte van deze drempel niet te hoog om een verzoek tot referendum onmogelijk te maken, maar wel hoog genoeg om te voorkomen dat een referendum wordt aangevraagd dat te weinig draagvlak vindt onder de bevolking.
Het besluit van de raad op het verzoek is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen staat bezwaar en beroep open.
Artikel 7 Aanhouden beslissing
Het is ongewenst dat als er een verzoek tot het houden van een referendum wordt ingediend tevens het besluitvormingsproces stil ligt. Het verdient daarom aanbeveling de besluitvorming zo veel mogelijk af te ronden. Alle argumenten zijn dan uitgewisseld, zodat ook het onderwerp en de vraagstelling op een zinnige wijze kunnen worden gepresenteerd. De eindbeslissing wordt na het referendum genomen.
Het vaststellen van de datum waarop het referendum zal worden gehouden is voorbehouden aan de raad. Deze datum kan vallen op een dag waarop tevens andere verkiezingen worden gehouden, maar dat hoeft niet het geval te zijn.
Het combineren van verkiezingen kan in sommige gevallen praktisch zijn, omdat de kiesgerechtigden niet twee maal naar de stembus hoeven te komen. Ook zorgt een combinatie voor een aanzienlijke reductie in de kosten van een referendum.
Met het oog hierop is het tweede lid van dit artikel opgenomen. Bij de formule van "korte tijd" na de uiterste datum moet worden gedacht aan enkele maanden. Met opzet is hier niet een exacte termijn omschreven, omdat hiermee het doel van de bepaling niet zou worden gediend. Ook kunnen er meerdere referenda op dezelfde dag plaatsvinden. Er zal dan wel een afzonderlijk kiesregister voor ieder referendum moeten worden bijgehouden en tevens dienen de kiesgerechtigden voor ieder onderwerp een aparte oproepingskaart te krijgen.
De raad beslist of, hoe en wanneer een referendum wordt gehouden en stelt ook de vraagstelling, inclusief de antwoordmogelijkheden vast. Daarbij kan hij zich laten adviseren door een commissie. De eindverantwoordelijkheid blijft echter bij de raad berusten. Bij de antwoordmogelijkheden kan het gaan om:
Op basis van dit artikel kan de raad een commissie instellen die hem adviseert over de vraagstelling bij een te houden referendum. Dit kan de raad laten afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. De commissie heeft steeds een ad hoc-karakter en is niet structureel.
In dit artikel wordt de mogelijkheid dat raadsleden zelf in de commissie zitting nemen opengelaten. Om de onafhankelijkheid van de commissie te benadrukken, verdient het echter de voorkeur dat er geen raadsleden in deze commissie worden benoemd. De raad kan zich ook laten adviseren door één persoon in plaats van een commissie.
Het feit dat het college van burgemeester en wethouders is belast met de uitvoering, volgt uit de Gemeentewet (artikel 162). Het is het college toegestaan om een advies- en begeleidingscommissie in te stellen ter coördinatie van de bestuurlijke en ambtelijke werkzaamheden.
Het college wijst, zoals ook in de Kieswet wordt bepaald ten aanzien van (raads-)verkiezingen, de stemlokalen aan. In afwijking van de Kieswet mogen zij wel besluiten dat dit er minder kunnen zijn dan bij reguliere verkiezingen.
De besteding van het budget kan worden overgelaten aan het college van burgemeester en wethouders aan wie de uitvoering van het raadsbesluit tot het houden van een referendum is opgedragen (artikel 11).
Het organiseren van een referendum brengt aanzienlijke kosten met zich mee. Hiermee moet dus van te voren rekening worden gehouden.
Voor de procedures rond de stemming kan zoveel mogelijk worden aangesloten bij de gang van zaken rond de raadsverkiezingen.
Artikel 15 Geldigheid van de uitslag
In dit artikel wordt de gekwalificeerde meerderheidseis toegepast voor de bepaling van de uitslag. De norm is ontleend aan voorstellen van de regering t.a.v. het correctieve referendum. De formulering is zo gekozen dat het raadplegende karakter van het referendum tot uitdrukking komt. In Amsterdam bijvoorbeeld wordt bij de het behalen van de gestelde norm de formulering gehanteerd dat "het besluit is afgewezen". Dit zou binnen de keuzes die het gemeentebestuur van Zaanstad maakt, te zeer het correctieve karakter van het referendum benadrukken.
Er is sprake van een tweeledige norm in artikel 15. Ten eerste moet een meerderheid van de opgekomen kiezers het te nemen besluit afwijzen. Ten tweede moet deze meerderheid minimaal 30% van de kiesgerechtigden in de gemeente vormen.
Artikel 16 De beslissing van de raad
De eerste vergadering nadat de uitslag van het referendum bekend is, moet de raad een besluit nemen over het aangehouden onderwerp, om zo snel mogelijk duidelijkheid te kunnen bieden aan de burgers. Geldigheid van de uitslag wil niet zeggen dat de uitslag ook bindend is voor de raad. Het geeft enkel aan dat aangenomen mag worden dat de uitslag een voldoende draagvlak heeft onder de bevolking. De raad kan zich niet vooraf binden aan de uitslag van het referendum. Wel is het mogelijk dat individuele raadsleden, wanneer zij dat zelf wenselijk achten, vooraf te kennen geven welke consequenties zij aan een uitslag verbinden. Een dergelijke uitspraak is juridisch gezien niet bindend, maar kan wel politieke gevolgen hebben.