De raad van de gemeente Doetinchem;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van
10 december 2008;
gelet op artikel 3.30 en verder van de Wet ruimtelijke ordening en paragraaf
3.5.3 van de Algemene wet bestuursrecht;
b e s l u i t :
vast te stellen de:
Coördinatieverordening Wet ruimtelijke ordening
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
De verordening verstaat onder:
- a.
aanvrager: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een aanvraag
om een bouwvergunning en/of om de vaststelling van een
bestemmingsplan heeft ingediend;
- b.
besluit: besluit als bedoeld in artikel 3:30, lid 1, sub a van de
Wet ruimtelijke ordening;
- c.
bestemmingsplan: een plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet
ruimtelijke ordening;
- d.
bouwen: bouwen als bedoeld in artikel 1, sub a van de
Woningwet;
- e.
bouwvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 40 van de
Woningwet of de eerste fase daarvan, als bedoeld in artikel 56a, lid
2 van de Woningwet;
- f.
college: college van burgemeester en wethouders;
- g.
coördineren: het gelijktijdig en in samenhang voorbereiden van
besluiten in één gezamenlijke procedure volgens de
coördinatieregeling van Afdeling 3.6 van de Wet ruimtelijke
ordening;
- h.
projectbesluit: een besluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet
ruimtelijke ordening;
- i.
structuurvisie: een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de
Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 2 Reikwijdte van de verordening
Deze verordening, gebaseerd op artikel 3.30, lid 1 van de Wet ruimtelijke
ordening, is alleen van toepassing op het coördineren van de voorbereiding
van een besluit om een bestemmingsplan en/of een daaraan voorafgaand
projectbesluit vast te stellen met het besluit over een of meer daarmee
samenhangende bouwvergunningen als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet,
al dan niet met de aan de bouwvergunning en/of aan het
projectbesluit/bestemmingsplan gerelateerde vergunningen en ontheffingen als
bedoeld in artikel 3.
Artikel 3 Vergunningen en ontheffingen die naast de bouwvergunning deel kunnen
uitmaken van de coördinatie met het besluit om een bestemmingsplan vast
te stellen
De voorbereiding van besluiten over onderstaande vergunningen of
ontheffingen kunnen worden gecoördineerd met de in artikel 2 genoemde
besluiten die de basis vormen voor de toepassing van de coördinatieregeling
op grond van deze verordening:
- a.
een ontheffing Bouwbesluit 2003 als bedoeld in artikel 6 van de
Woningwet;
- b.
een aanlegvergunning, een sloopvergunning, als bedoeld in
respectievelijk artikel 3.3, onder a en artikel 3.3, onder b van de
Wet ruimtelijke ordening;
- c.
een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder c, in
artikel 3.22 of in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening;
- d.
een milieuvergunning, als bedoeld in artikel 8.1, lid 1 van de Wet
milieubeheer;
- e.
een monumentenvergunning, een sloopvergunning, als bedoeld in
respectievelijk artikel 11, lid 1 en artikel 37, lid 1 van de
Monumentenwet 1988;
- f.
een 'ontheffing van voorschrift' als bedoeld in artikel 11 van de
Woningwet, een gebruiksvergunning, een sloopvergunning als bedoeld
in de Bouwverordening;
- g.
een vergunning voor het aanleggen, beschadigen of veranderen van de
weg (artikel 2.1.5.2), een uitwegvergunning (artikel 2.1.5.3) als
bedoeld in de Algemene plaatselijke verordening;
- h.
een kapvergunning als bedoeld in artikel 2 van de
Bomenverordening;
- i.
een rioleringsvergunning;
- j.
het besluit tot vaststelling van een hogere waarde ('ontheffing) als
bedoeld in artikel 45, 47, 55, 61, 83, 85 of 100a van de Wet
geluidhinder.
Artikel 4 Gevallen waarin besluiten worden gecoördineerd
In de volgende gevallen en onder de volgende condities bevordert het college
een gecoördineerde voorbereiding van besluiten als bedoeld in de artikelen 2
en 3:
- a.
het besluit over een bouwvergunningaanvraag die op het moment van
indienen op grond van artikel 44, lid 1 onder c van de Woningwet
geweigerd zou moeten worden en het besluit over het bestemmingsplan
dat de bouwvergunningverlening mogelijk maakt, maken ten minste deel
uit van de te coördineren besluiten en
- b.
een ander besluit, als dat bij de coördinatie wordt betrokken, is
genoemd in artikel 3 en houdt verband met de aanvraag of met het
bestemmingsplan als bedoeld onder a en
- c.
door of namens het college is vastgesteld dat het besluit als
bedoeld onder b gecoördineerd kan worden voorbereid en
- d.
door of namens het college is vastgesteld dat zich geen belemmering
als bedoeld in artikel 5 voordoet en
- e.
de aanvrager heeft zich schriftelijk akkoord verklaard met de
gecoördineerde voorbereiding en met de gevolgen die dat voor de
aanvrager heeft en
- f.
de aanvraag bedoeld in lid a betreft een of meer van de volgende
activiteiten:
- -
het realiseren van een project dat is opgenomen in een
structuurvisie;
- -
het bouwen of verbeteren van woningen;
- -
het realiseren van nutsvoorzieningen;
- -
het realiseren van maatschappelijke voorzieningen;
- -
het bouwen en renoveren van bedrijven;
- -
het realiseren van infrastructurele werken;
- -
het realiseren van een project dat leidt tot verbetering van
de luchtkwaliteit, de veiligheid, de geluidssituatie of de
CO2-uitstoot.
Artikel 5 Gevallen waarin geen coördinatie op grond van deze verordening
plaatsvindt
In de volgende gevallen is een gecoördineerde voorbereiding op grond van
deze verordening niet mogelijk:
- a.
er moet op grond van artikel 7, lid 2 van de Wet milieubeheer een
milieueffectrapport worden opgesteld en het betreft geen deelproject
van een grotere ontwikkeling waarvoor al een milieueffectrapport is
opgesteld;
- b.
er moet op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wet ruimtelijke
ordening een exploitatieplan worden opgesteld en er kan geen
toepassing worden gegeven aan artikel 6.12, lid 2 van de Wet
ruimtelijke ordening;
- c.
indien de bouw schade kan veroorzaken als bedoeld in artikel 6.1 van
de Wet ruimtelijke ordening en de aanvrager is niet bereid deze
schade voor zijn rekening te nemen.
Artikel 6 Procedureregeling
- a.
Het college kan een procedureregeling vaststellen ten behoeve van
een goede uitvoering van de coördinatieregeling.
- b.
De procedureregeling geeft in ieder geval aan binnen welke periode
aanvragen moeten worden ingediend om voor coördinatie in aanmerking
te kunnen komen; de procedure kan bepalen hoe het college toepassing
geeft aan artikel 3.20 van de Algemene wet bestuursrecht.
- c.
Zolang het college geen regeling als bedoeld in het eerste lid heeft
vastgesteld, is, aanvullend op de artikelen 3.30 tot en met 3.32 van
de Wet ruimtelijke ordening en op deze verordening, § 3.5.3 van
Afdeling 3.5 'Samenhangende besluiten' van de Algemene wet
bestuursrecht van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3.28
en 3.29 van die wet.
- d.
Bij de toepassing van lid c is het college het aangewezen
coördinerend orgaan als bedoeld in artikel 3.22 van de Algemene wet
bestuursrecht.
- e.
Als de gemeenteraad heeft besloten dat het wenselijk is dat de
coördinatieregeling wordt toegepast in een of meer andere gevallen
dan de gevallen die op grond van deze verordening mogelijk zijn,
zijn de leden a tot en met d van toepassing op de voorbereiding van
de besluiten die behoren bij die gevallen.
Artikel 7 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt de dag na de dag van bekendmaking in werking.
Artikel 8 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als Coördinatieverordening Wet ruimtelijke
ordening.