Organisatie | Laarbeek |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening wet werk en bijstand gemeente Laarbeek 2010 |
Citeertitel | Maatregelenverordening WWB |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-02-2010 | 12-11-2011 | Nieuwe regeling | 14-01-2010 | Onbekend |
MAATREGELENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND GEMEENTE LAARBEEK 2010
De raad van de gemeente Laarbeek;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 15 december 2009;
overwegende, dat het noodzakelijk is om maatregelen bij verordening vast te stellen indien verplichtingen verbonden aan uitkeringen door bijstandsgerechtigden van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar niet/in onvoldoende mate worden nagekomen;
gelet op de bepalingen van de Gemeentewet en artikel 8 eerste lid, onderdeel b, van de Wet werk en bijstand;
vast te stellen de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Laarbeek 2010.
Artikel 2: Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Artikel 3: Berekeningsgrondslag
Artikel 4: Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, dat al dan niet is gebleken van dringende redenen die ertoe nopen om af te zien van het opleggen van een maatregel en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 5: Horen van belanghebbende
de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of
Artikel 6: Afzien van het opleggen van een maatregel
de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
Artikel 7: Ingangsdatum en tijdvak
Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekend gemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.
Indien een besluit tot het opleggen van een maatregel niet kan worden uitgevoerd omdat de bijstand is beëindigd of ingetrokken, wordt het besluit alsnog uitgevoerd indien de belanghebbende binnen 12 maanden na de dagtekening van de beschikking, waarin het besluit tot beëindiging of intrekking van de bijstand bekend is gemaakt, wederom een beroep doet op bijstand voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.
Artikel 8: Recidive en cumulatie
De duur van een maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een als maatregelwaardig aangemerkte gedraging en deze tweede gedraging leidt tot een verlaging met eenzelfde of hoger percentage. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, of een schriftelijke waarschuwing, bedoeld in artikel 11, artikel 12, derde lid, en artikel 14, tweede lid.
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, worden voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel bij samenloop van meerdere maatregelwaardige gedragingen de verschillende normeringen opgeteld.
Hoofdstuk 2: Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 9: Indeling in categorieën
Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van
de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende drie
het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;
het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de arbeidsinschakeling, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;
b.het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de
mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;
voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering;
Hoofdstuk 3: Niet nakomen van de inlichtingenplicht
Van het opleggen van de maatregel wegens een gedraging van de eerste categorie, kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake de verwijtbare gedraging bedoeld in artikel 9, eerste categorie, tenzij het niet nakomen van deze verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing kenbaar is gemaakt.
Artikel 12: Te laat verstrekken van gegevens
Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd ter hoogte van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.
Van het opleggen van de maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake het niet binnen de daartoe gestelde termijn verstrekken van informatie, tenzij het te laat verstrekken van inlichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in het kader van de inlichtingenplicht kenbaar is gemaakt.
Hoofdstuk 4: Het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht
Artikel 13: Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand
De verlaging, zoals bedoeld in dit artikel, vindt, indien men een uitkering ontvangt, direct en volledig plaats conform het bepaalde in artikel 7, eerste lid. Indien dit niet mogelijk is, doordat de uitkering inmiddels is beëindigd, dan zal de uitkering over een periode die in het verleden ligt worden herzien. Indien de maatregel niet of niet volledig kan worden opgelegd, wordt het resterende bedrag van de maatregel opgelegd over het toekomstige recht op bijstand.
Artikel 14: Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand
Van het opleggen van de maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van deze verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing kenbaar is gemaakt.
Artikel 15: Overige bepalingen schending inlichtingenplicht
De maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie en blijft definitief achterwege indien ter zake een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
Hoofdstuk 5: Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Artikel 16: Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.
In afwijking van het eerste lid geldt, dat bij het onverantwoord interen van het eigen vermogen een maatregel wordt opgelegd van twintig procent over een zodanige periode dat het bedrag van de maatregel gelijk is aan de bijstand die als gevolg van het te snel interen extra is verstrekt, doch maximaal vijf jaar.
In afwijking van het eerste en tweede lid en onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, wordt een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid tot uitdrukking komend in “het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen deeltijdarbeid en gesubsidieerde arbeid” gelijkgesteld aan een gedraging van de derde categorie als bedoeld in artikel 9. Voor het bepalen van de hoogte van de maatregel is artikel 10 van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 6: Zeer ernstige misdragingen
Artikel 17: Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Hoofdstuk 7: Overige verplichtingen
Artikel 18: Het niet verlenen van de gevraagde medewerking
Indien een belanghebbende niet de gevraagde medewerking heeft verleend die nodig is voor de uitvoering zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.
Hoofdstuk 8: Regels bestrijding misbruik
Artikel 22: Het handhavingsbeleid
Het college biedt jaarlijks een handhavingsplan aan de gemeenteraad aan met daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover jaarlijks aan de gemeenteraad.
Artikel 23: Uitkeringsgerechtigden waarvan de bijstand via de SVB wordt verstrekt
In afwijking van de vorige artikelen is op de uitkeringsgerechtigden die op grond van een mandaatregeling van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een uitkering ingevolge de WWB ontvangen, het maatregelenbeleid van de SVB (zoals gepubliceerd in de Staatscourant 2006, 121 en 2008, 98) van toepassing.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 februari 2010.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Laarbeek van 14 januari 2010.
M.H.C.M. van der Aa P.H.M. Jacobs-Aarts
1.Aanpassing van het tot artikel 16 vernummerde artikel 15 “Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid”
In de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Laarbeek is nu in artikel 9 opgenomen dat gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 WWB niet of onvoldoende worden nagekomen, worden onderscheiden in een 3-tal categorieën.
(In artikel 9 WWB zijn opgenomen de bepalingen omtrent de plicht tot arbeidsinschaling. Deze bestaat uit twee onderdelen:
In de derde categorie van artikel 9 van de Maatregelenverordening is onder sub f de gedraging opgenomen “het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid”.
Artikel 9 lid 1 onderdeel a WWB verwijst echter alleen naar “naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden” en verwijst dus niet naar de plicht tot het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Inmiddels zijn er diverse uitspraken van rechtbanken (o.m. Maastricht LJN: BF 1062, Den Haag LJN: BC 4720 en Alkmaar 05-03-2009 nr.08/446 WWB) die aangeven dat een dergelijk gestelde in de verordening in strijd is met de wet omdat de gedraging van het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet valt onder de in artikel 9 WWB opgenomen plicht tot arbeidsinschakeling.
Ook uit de wetsgeschiedenis volgt niet dat wel beoogd is deze plicht onder de arbeidsinschakelende verplichtingen te laten vallen.
De maatregel voor deze gedraging zou dan opgelegd moeten worden wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.
Dit houdt dan in dat de Laarbeekse Maatregelenverordening gewijzigd moet worden in die zin dat dan deze gedraging vervalt bij artikel 9 “Indeling in categorieën” en toegevoegd moet worden aan het tot artikel 16 vernummerde artikel 15 “Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid”.
2.Het in de verordening opnemen van de mogelijkheid van een waarschuwing
Onder de Abw bestond de mogelijkheid om aan een belanghebbende een waarschuwing af te geven.
In de huidige Maatregelenverordening onder de WWB is deze mogelijkheid sinds 2004 niet meer opgenomen.
In de praktijk staat er behoefte om bij “lichte” overtredingen de mogelijkheid te hebben om eerst een waarschuwing te kunnen geven alvorens er overgegaan wordt tot verlaging van de bijstand.
Voorgesteld wordt nu deze mogelijkheid op te nemen bij:
In de Maatregelenverordening staan de recidivebepalingen nu opgenomen bij een drietal afzonderlijke gedragingen.
Voorgesteld wordt om de recidivebepalingen te bundelen in één algemene recidivebepaling.
Dit betekent dat de recidivebepalingen nu opgenomen in het tweede lid van artikel 10 “De hoogte en duur van de maatregel”, in het tweede lid van het tot artikel 12 vernummerde artikel 11 “Te laat verstrekken van gegevens” en in het derde lid van het tot artikel 13 vernummerde artikel 12 “Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand” komen te vervallen.
De algemene recidivebepaling kan worden opgenomen in het huidige artikel 8 “Samenloop van gedragingen”, waarbij dan de titel gewijzigd wordt in “Recidive en cumulatie”.
De huidige inhoud van artikel 8 wordt opgenomen in een lid 2.
Indien de belanghebbende jegens wie een verlaging moet worden toegepast niet langer een WWB-uitkering ontvangt, dan heeft het college de bevoegdheid om bij een eventuele nieuwe aanvraag om bijstand alsnog rekening te houden met de eerdere verlagingswaardige gedraging (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 25).
Voorwaarde hiervoor is wel dat de Maatregelenverordening hierin voorziet.
Op dit moment voorziet de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Laarbeek alleen in het tot artikel 13 vernummerde artikel 12 bij het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand (inlichtingenfraude) in de mogelijkheid om de maatregel op te leggen over het toekomstige recht op bijstand.
Wanneer er een maatregel wordt opgelegd in verband met de schending van de arbeidsverplichtingen en de WWB-uitkering wordt voortijdig beëindigd (d.w.z. voordat de maatregel (geheel) kan worden uitgevoerd), heeft de huidige Maatregelenverordening geen grondslag voor het doen herleven, alsnog (verder) uitvoeren, van de maatregel bij een nieuw recht op uitkering.
Jurisprudentie (Rechtbank Arnhem 05-03-2009, nr. AWB 08/3990) heeft uitgesproken dat een aan belanghebbende eerder opgelegde maatregel niet in de weg staat om bij een nieuwe toekenning van bijstand deze alsnog te effectueren.
Voorgesteld wordt om deze mogelijkheid in de Maatregelenverordening op te nemen.
Deze mogelijkheid kan opgenomen worden middels toevoeging van een extra lid aan artikel 7 “Ingangsdatum en tijdvak”.
Omdat deze nieuwe mogelijkheid in artikel 7 van de Maatregelenverordening voor het doen herleven van de maatregel gebonden is aan een periode van een jaar (om reden dat een maatregel en het niet nakomen van de aan het recht op uitkering verbonden verplichtingen tegenover elkaar dienen te staan, waarbij een termijn van 12 maanden een redelijke termijn wordt geacht) behalve bij de schending van de inlichtingenplicht als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend, waarbij een periode van vijf jaren geldt alvorens een dergelijke maatregel niet meer kan worden opgelegd, dient nu ook het vernummerde vierde lid van het tot artikel 13 vernummerde artikel 12 van de Maatregelenverordening ‘Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand’ aangepast te worden.
Per 1 januari 2009 is de nieuwe Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude van kracht (Stcrt. 2008, 249, p. 5). De belangrijkste wijziging ten opzichte van de vorige Aanwijzing uit 2004 is dat de zogenaamde aangiftegrens van € 6.000,-- wordt opgetrokken naar
Indien er gefraudeerd is met een uitkering en het benadelingsbedrag komt niet boven de € 10.000,-- uit, dient het college zelf een sanctie op te leggen. Bij fraudebedragen boven dit bedrag, moet het college aangifte doen bij het Openbaar Ministerie (OM).
Dit betekent dat in de toelichting op het tot artikel 15 vernummerde artikel 14 “Overige bepalingen schending inlichtingenplicht” (de eerste alinea van het eerste lid) het daar genoemde bedrag van € 6.000,-- veranderd gaat worden in € 10.000,--.
Deze eerste alinea komt dan als volgt te luiden:
“In principe dient er bij fraude vanaf € 10.000,-- (brutobedrag inclusief de af te dragen of afgedragen loonheffing en premies) aangifte gedaan te worden bij het Openbaar Ministerie (OM) en dient er een proces-verbaal opgemaakt te worden. Als het OM een zaak in termen van strafrechtelijke bewijsbaarheid niet accepteert, bijvoorbeeld omdat er vormfouten zijn gemaakt, of dit nadeel becijfert op minder dan € 10.000,--, wordt de gemeente geïnformeerd en zal er alsnog een maatregel opgelegd dienen te worden.”
In verband met bovenstaande onderdelen (m.u.v. onderdeel 5) is de onderhavige wijziging van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Laarbeek noodzakelijk.
Toelichting op het derde lid van artikel 7:
Indien het recht op bijstand is beëindigd of ingetrokken en al volledig is uitbetaald, kan de uitvoering van een maatregel niet meer plaatsvinden. Dit lid opent de mogelijkheid om het besluit alsnog uit te voeren indien de belanghebbende binnen 12 maanden na datum van het besluit tot het opleggen van een maatregel terugkomt in de bijstand. Blijft hij langer dan een jaar uit de uitkering dan vervalt de maatregel.
Toelichting op het eerste lid van artikel 8:
Indien er binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag, leidend tot een verlaging met eenzelfde of hoger percentage, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel.
Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is opgelegd, of wanneer er een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt.
Op basis van deze bepaling kan een recidiveverlaging slechts één keer worden toegepast. Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom verwijtbaar gedrag vertoont, leidend tot een verlaging met eenzelfde of hoger percentage, zal de hoogte en de duur van de verlaging individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene.
Toelichting op artikel 11 (nieuw toegevoegd, waardoor vernummering van volgende artikelen):
Uitgangspunt is dat verwijtbaar gedrag in beginsel een maatregel tot gevolg heeft. Aangezien de gedragingen van de eerste categorie relatief gering zijn met geen of weinig directe gevolgen, wordt met deze bepaling geregeld dat bij een eerste verwijtbare gedraging een schriftelijke waarschuwing kan worden gegeven.
Van een eerste verwijtbare gedraging als bedoeld in dit artikel is overigens wederom sprake indien belanghebbende in de twee jaar voorafgaand aan de nieuwe gedraging (van de eerste categorie) géén schriftelijke waarschuwing heeft ontvangen.
Het geven van een schriftelijke waarschuwing is een bevoegdheid. Indien belanghebbende willens en wetens zijn inschrijving bij het UWV WERKbedrijf niet heeft verlengd, kan er direct een maatregel worden opgelegd rekeninghoudend met de ernst van het feit en de gedraging.
Indien er binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing kenbaar is gemaakt, wederom sprake is van een verwijtbare gedraging van de eerste categorie, dient er wel een maatregel te worden toegepast.
Een schriftelijke waarschuwing is ook een maatregel. Dat wil zeggen dat bij herhaling in principe een maatregel kan worden opgelegd met toepassing van de recidiveregels.
Toelichting op het derde lid van artikel 12:
Het geven van een schriftelijke waarschuwing is een bevoegdheid. Indien belanghebbende willens en wetens zijn inlichtingenplicht niet correct is nagekomen, kan er direct een maatregel worden opgelegd rekening houdend met de ernst van het feit en de gedraging.
Zie ook de toelichting op artikel 11.
Toelichting op het tweede lid van artikel 14:
Het geven van een schriftelijke waarschuwing is een bevoegdheid. Indien belanghebbende willens en wetens zijn inlichtingenplicht niet correct is nagekomen, kan er direct een maatregel worden opgelegd rekening houdend met de ernst van het feit en de gedraging.
Zie ook de toelichting op artikel 11.
Wijziging artikelsgewijze toelichting van artikel 15:
In de toelichting op het tot artikel 15 vernummerde artikel 14 “Overige bepalingen schending inlichtingenplicht” (de eerste alinea van het eerste lid) verandert het daar genoemde bedrag van € 6.000,-- in € 10.000,--.
Deze eerste alinea komt dan als volgt te luiden:
“In principe dient er bij fraude vanaf € 10.000,-- (brutobedrag inclusief de af te dragen of afgedragen loonheffing en premies) aangifte gedaan te worden bij het Openbaar Ministerie (OM) en dient er een proces-verbaal opgemaakt te worden. Als het OM een zaak in termen van strafrechtelijke bewijsbaarheid niet accepteert, bijvoorbeeld omdat er vormfouten zijn gemaakt, of dit nadeel becijfert op minder dan € 10.000,--, wordt de gemeente geïnformeerd en zal er alsnog een maatregel opgelegd dienen te worden.”
Toelichting op het zesde lid van artikel 16:
Een bijzondere vorm van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid is het “door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen deeltijdarbeid en gesubsidieerde arbeid”.
Het gaat hier onder meer om verwijtbaar ontslag, bijvoorbeeld een ontslag op staande voet wegens diefstal of werkweigering. In deze gevallen wordt een eventuele aanvraag WW vrijwel zonder uitzondering geweigerd.
Een constatering van het UWV dat er sprake is van een verwijtbaar ontslag, waardoor er aan een belanghebbende geen WW wordt toegekend, kan niet zonder meer worden overgenomen. De afdeling Werk en Inkomen zal hierin ook zelf een onderzoek moeten doen. Mocht in een bezwaar tegen de weigering van de WW-uitkering blijken dat het ontslag niet verwijtbaar is, dan kan er in het kader van de WWB ook geen sprake zijn van verwijtbaarheid. Als de belanghebbende afziet van het aanvragen van WW, dan zal de afdeling Werk en Inkomen ook zelf moeten onderzoeken of het ontslag verwijtbaar is.
Omdat het in de praktijk gaat om een gedraging die toch een zekere samenhang laat zien met de gedragingen die in artikel 9 zijn gerangschikt (het niet of onvoldoende meewerken aan het verkrijgen en aanvaarden van arbeid), wordt de daarmee verbonden sanctionering van artikel 10 overeenkomstig toegepast.
Bovendien past de standaard sanctiemethodiek met betrekking tot gedragingen die in het algemeen vallen onder het begrip “tekortschietend besef van verantwoordelijkheid” zoals verwoord in artikel 16, eerste lid, niet bij de specifieke gedraging genoemd in het zesde lid.
Tenslotte kan nog opgemerkt dat het door eigen toedoen niet behouden van deeltijdarbeid of van een gesubsidieerde baan eveneens kan worden aangemerkt als een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid zoals hier in het zesde lid is bedoeld.
Artikel 8a van de wet bepaalt dat de gemeenteraad in het kader van het financiële beheer bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
Er dient te worden gewaarborgd dat aan de eisen van rechtmatigheid wordt voldaan. In dat kader kan ook aandacht besteed worden aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen. Een goed financieel beheer bij de uitvoering van de WWB brengt met zich dat daarbij ook voortdurend aandacht bestaat voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik. Dit wordt in artikel 8a van de wet geregeld. Artikel 8a van de wet houdt in dat middels een verordening regels gesteld worden over misbruik en oneigenlijk gebruik. In onderhavig artikel van deze verordening wordt dit geregeld.
In het kader van de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand, draagt het college zorg voor het opstellen van een handhavingsplan.
In het handhavingsplan komt op zijn minst tot uitdrukking: een gemeentelijke visie op handhaving, aanpak fraudepreventie en aanpak frauderepressie.
Aangezien de gemeente Laarbeek de uitvoering van de WWB per 1 januari 2009 heeft ondergebracht bij het Werkplein Helmond, zijn het handhavingsplan van de gemeente Helmond en eventuele toekomstige wijzigingen daarin ook onverkort op de gemeente Laarbeek van toepassing.