Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Haarlem

Toeslagen en verlagingen verordening wet investeren in jongeren

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHaarlem
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingToeslagen en verlagingen verordening wet investeren in jongeren
CiteertitelToeslagenverordening Wet investeren in jongeren gemeente Haarlem.
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpgehuwdennorm, jongere, toeslag, verlaging, Wet investeren in jongeren, woonkosten

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet investeren in jongeren, art. 12, lid 2

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-10-200901-10-200901-01-2012Nieuwe regeling

15-10-2009

Stadskrant, 29-10-2009

2009/158832

Tekst van de regeling

Intitulé

Toeslagen en verlagingen verordening Wet investeren in jongeren

De Raad van de gemeente Haarlem;

gezien het advies van de Commissie Samenleving;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Haarlem;

gelet op artikel 147, eerste lid, Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel e, en 35, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren; overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij verordening te regelen;

BESLUIT

vast te stellen de volgende Toeslagen en verlagingen verordening Wet investeren in jongeren.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet investeren in jongeren;

  • b.

    gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 28, eerste lid onderdeel d, van de wet;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • d.

    woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Wet werk en bijstand;

  • e.

    woonkosten:

1°. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;

2°. Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

  • f.

    kamerbewoner: degene die op commerciële basis een kamer huurt en bewoont;

  • g.

    dakloze: degene zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Gemeentelijke basisadministratie.

Artikel 2

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

Hoofdstuk 2. Criteria voor het toekennen van de toeslag wegens het kunnen delen van de kosten.

Artikel 3. Toeslagen

  • 1.

    De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de jongere in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2.

    De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 15 procent van de gehuwdennorm voor de jongere die kamerbewoner is;

  • 3.

    De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de jongere in overige situaties.

Hoofdstuk 3. Criteria voor het verlagen van de gehuwdennorm

Artikel 4. Verlaging gehuwden

De verlaging bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die:

  • a.

    met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben;

  • b.

    dakloos zijn;

  • c.

    in een pension verblijven.

Hoofdstuk 4. Criteria voor het verlagen van de gehuwdennorm of Toeslag op grond van de woonsituatie

Artikel 5. Verlaging woonsituatie

De verlaging bedoeld in artikel 32 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm indien:

  • a.

    een woning wordt bewoond waaraan voor de jongere geen woonkosten verbonden zijn, of;

  • b.

    een woning wordt bewoond waaraan geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 6. Afwijking

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen afwijken van het bepaalde in deze verordening;

  • 2.

    In alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet of onduidelijk is besluiten burgemeester en wethouders en treffen zij zo nodig voor voorzieningen.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2009

Artikel 8. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren gemeente Haarlem.

Toelichting  

De Wet investeren in jongeren en de inkomensvoorziening

Op 1 oktober 2009 treedt de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen.

Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.

Evenals in de Wet werk en bijstand (WWB) bestaat de inkomensvoorziening uit een rijksgeregeld deel (de norm) die binnen bepaalde grenzen verhoogd of verlaagd kan worden op grond van gemeentelijk beleid (toeslag en verlaging). Dit gemeentelijk beleid moet door de gemeenteraad in een verordening worden vastgelegd.

Relatie met de WWB

Met de inwerkingtreding van de WIJ is de WWB in beginsel afgesloten voor jongeren tot 27 jaar en kunnen deze jongeren in beginsel geen algemene bijstand meer ontvangen. Daartoe is de WWB op een aantal onderdelen aangepast en zou de Toeslagenverordening WWB een navenante wijziging moeten ondergaan. Op grond van het overgangsrecht (artikel 86 WIJ) blijft de WWB voor jongeren die op 30 september 2009 algemene bijstand ontvingen echter van toepassing totdat de algemene bijstand wordt beëindigd maar uiterlijk tot 1 juli 2010. Om die reden is een aanpassing van de Toeslagenverordening WWB aan de WIJ (nog) niet aan de orde.

Bij het inrichten van de WIJ is op het punt van de inkomensvoorziening uitdrukkelijk ervoor gekozen zoveel mogelijk aansluiting te zoeken met de WWB, op onderdelen als de normensystematiek, de middelentoets, verlaging van bijstand en terugvordering en verhaal. Hoewel die aansluiting niet in alle opzichten volledig is gerealiseerd, is ten aanzien van het te voeren toeslagen- en verlagingenbeleid sprake van een identiek wettelijk kader als thans in de WWB. Normen die specifiek betrekking hebben op jong-meerderjarigen zijn uit de WWB overgeheveld naar de WIJ.

Omdat het oogmerk van de WIJ niet is geweest de normen van de inkomensvoorziening voor jongeren te verlagen is, gelet op de gewenste aansluiting met de WWB en uit overwegingen van uitvoerbaarheid, in deze Toeslagen- en verlagingenverordening WIJ aansluiting gezocht bij de Toeslagenverordening WWB (“Bijstandsverordening WWB”) van de gemeente Haarlem.

Een toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

De toeslagenverordening heeft een categoriaal karakter, dat wil zeggen dat voor een aantal categorieën uitkeringsgerechtigden de hoogte van de toeslag dan wel verlaging van de norm of de toeslag in de verordening is beschreven. Het college heeft de bevoegdheid én de verplichting om in niet geregelde gevallen de inkomensvoorziening bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen (artikel 35, vierde lid, WIJ).

Normen, toeslagen en verlagingen

Uit overwegingen van uitvoerbaarheid heeft de wetgever ervoor gekozen om de normensystematiek die thans is vastgelegd in de WWB zoveel mogelijk over te nemen in de WIJ. Dat betekent enerzijds dat onderscheid is gemaakt tussen de normen die gelden voor jongmeerderjarigen (jongeren van 18 tot 21 jaar) en oudere jongeren (21 tot 27 jaar). Anderzijds zijn de normen voor beide leeftijdsgroepen identiek aan de normen die thans in de WWB voor beide groepen gelden. Hetzelfde geldt voor de normen die van toepassing zijn bij het verblijf in een inrichting. De overgang naar de WIJ leidt op dit onderdeel dus niet tot een wijziging van de financiële positie van de jongeren die afhankelijk worden van een inkomensvoorziening.

Normen

In Hoofdstuk 4 van de WIJ (‘Recht op inkomensondersteuning’) zijn de normen vastgelegd die gelden voor de verschillende leefsituaties (artikelen 26 t/m 29 WIJ). Voor personen van 21 jaar tot en met 27 jaar bestaat een drietal basisnormen (artikelen 26, 27 en 28 WIJ), te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Voor jongeren in de leeftijd van 18 tot 21 jaar geldt de huidige WWB-normering, die is afgestemd op de kinderbijslag (artikelen 26, sub a en 27, sub a, WIJ). Deze normen kunnen eventueel worden aangevuld met bijzondere bijstand, voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn dan wel de onderhoudsplicht van de ouders niet te gelde gemaakt kan worden. Deze werkwijze is gelijk aan die onder de WWB gold. Artikel 12 WWB blijft voor deze groep onverkort van toepassing.

Voor jongeren waarvan één van de partners zich in de leeftijdsgroep 18 tot 21 jaar bevindt en de ander in de groep 21 tot 27 jaar, gelden eveneens identieke normen als thans in de WWB voor partners in de leeftijd van 21 tot 65 jaar.

Toeslagen en verlagingen

Voor jongeren in de leeftijd van 21 tot 27 jaar geldt dat de normen verhoogd en/of verlaagd kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als thans in de WWB is vastgelegd. Kort gezegd betreft het de verplichting om de norm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders te verhogen met een toeslag als deze een woning bewonen zonder medebewoner. Omdat de kosten van het bestaan dan niet gedeeld kunnen worden met een ander bedraagt de toeslag het maximale bedrag, zijnde 20% van de norm voor gehuwden in die leeftijdscategorie. Kunnen de bestaanskosten wel met een ander gedeeld worden dan kan de toeslag worden verlaagd.

De bevoegdheid om de uitkering te verlagen bij medebewoning geldt ook voor de norm voor gehuwden. Voorts kan de norm of toeslag worden verlaagd als de woonsituatie, los van medebewoning, lagere bestaanskosten met zich meebrengt.

Gehuwde jongeren van 21 tot 27 jaar met niet-rechthebbende partner

Partner ouder dan 27 jaar:

Voor jongeren van 21 tot 27 jaar met een oudere partner, geldt dat de norm gelijk is aan de norm die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder geldt (artikel 28, eerste lid, sub e, resp. 28, tweede lid, sub e, WIJ). Personen van 27 jaar of ouder komen immers niet in aanmerking voor een inkomensvoorziening in het kader van de WIJ.

Overige situaties:

De norm alleenstaande of alleenstaande ouder geldt ook als de andere partner om andere redenen (bijv. in geval van detentie) geen recht heeft op een inkomensvoorziening (artikel 28, derde lid, WIJ). De mogelijkheid om de norm voor een alleenstaande (ouder) te verhogen met een toeslag is in de WIJ evenwel beperkt tot de jongere die feitelijk alleenstaande (ouder) is (artikel 30, eerste lid, in verbinding met 26, sub b en 27, sub b, WIJ). Naar de letter bestaat dus voor de gehuwde met niet-rechthebbende partner geen recht op toeslag. Niettemin mag, gegeven de wens van de wetgever om e.e.a. zoveel mogelijk conform de WWB te regelen en met een beroep op de jurisprudentie die gevormd is onder de WWB en Abw, worden aangenomen dat ook gehuwde jongeren die voor de normering worden gelijkgesteld met een alleenstaande (ouder), onder omstandigheden recht kunnen hebben op een toeslag, mede gelet op het individualiseringsbeginsel, dat binnen de WIJ klaarblijkelijk ook een rol speelt op het punt van normen, toeslagen en verlagingen (artikel 35, vierde lid, WIJ; zie m.b.t. de bijstand bijvoorbeeld CRvB 12 december 1995, JABW 1996/40). Heeft de niet-rechthebbende partner geen of een zeer laag inkomen en is geen sprake van medebewoning, dan zal de toeslag, naar analogie van de WWB, in beginsel zelfs 20% van de gehuwdennorm moeten bedragen (CRvB 4 maart 2003, LJN: AF6326).

Geen toeslag wanneer de partner een WWB-uitkering ontvang:

Als de niet-rechthebbende partner een WWB-uitkering ontvangt, is er geen aanleiding om een toeslag te verstrekken. Dat geldt evenzeer voor de bijstandsgerechtigde partner. Beiden kunnen immers nimmer een uitkering ontvangen die tezamen meer bedraagt dan 100% van de bijstandsnorm voor gehuwden. Omdat beide partners dan aanspraak hebben op de norm die voor een alleenstaande geldt, betekent dit tegelijkertijd dat een verlaging in verband met medebewoning formeel gezien niet mogelijk is, omdat deze beperkt is tot de gehuwdennorm (als bedoeld in artikel 28, eerste/tweede lid onderdeel d WIJ). In voorkomende gevallen is het in dat geval mogelijk met toepassing van artikel 18, eerste lid, WWB de bijstandsnorm van de bijstandsgerechtigde partner te verlagen.

Voor de situatie dat beide partners ten laste komende kinderen hebben, is een specifieke regeling getroffen. Dan geldt voor de jongere partner de gehuwdennorm die bij zijn leeftijd past (artikel 28, vierde lid, WIJ). Omdat daar expliciet over gehuwdennorm wordt gesproken, is verlaging van die norm wegens medebewoning, wel mogelijk. De algemene bijstand die de bijstandsgerechtigde partner ontvangt, moet vervolgens daarop in mindering worden gebracht.

Geen toeslag wanneer de partner geen recht kan doen gelden op de WIJ-inkomstenvoorziening:

Wanneer de partner van de jongere in principe tot de doelgroep van de WIJ behoort, maar hiervoor geen aanvraag indient (artikel 14 WIJ), of is uitgesloten, wordt aan de jongere geen toeslag verleend op de van toepassing zijnde norm. Onder uitgesloten wordt verstaan de uitsluitingsgronden genoemd in artikel 42 lid 1 onder a, c, d, f, i en l van de WIJ.

Zelfstandigen

Jongeren met een zelfstandig bedrijf of beroep komen niet in aanmerking voor een werkleeraanbod of inkomensvoorziening (artikel 23, eerste lid, onderdeel e, resp. artikel 42, eerste lid, onderdeel m, WIJ). Zij kunnen een beroep doen op de WWB op grond van artikel 78 onder f WWB. Dat geldt voor de voorbereidingskosten, de periodieke bijstand voor levensonderhoud en voor bedrijfskapitaal. Aandachtspunt bij de algemene bijstand voor levensonderhoud is wel dat voor die jongeren de normensystematiek uit de WIJ van toepassing is (zie artikel 58 WIJ).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In de Toeslagenverordening WIJ worden drie begrippen gebruikt die nadere uitleg behoeven:

Het begrip gehuwdennorm is beschreven. Volstaan is met een verwijzing naar artikel 28, tweede lid, sub e, WIJ. De daar genoemde gehuwdennorm is gelijk aan de gehuwdennorm genoemd in artikel 21, sub a, WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

Evenmin als in de WWB wordt het begrip ‘woning’ in de WIJ omschreven. Gelet op de analogie met de WWB wordt daarmee hetzelfde begrip is bedoeld als in de WWB, te weten het begrip ‘woning’, bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden”.

Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3, zesde lid WWB, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld.

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen.

Het begrip ‘kamerbewoner’ wordt onderscheiden en gedefinieerd vanwege gemaakte keuzes in het verleden. Sinds 1 januari 1997 is in de toenmalige bijstandsverordening (toen nog de Abw) een onderscheid gemaakt tussen commerciële kamerbewoning en het inwonen bij familie of kostgangersituatie. Kamerbewoning leidt tot minder schaalvoordelen dan het inwonen bij familie / kostgangersituatie. Het gevolg hiervan is dat de toeslag voor een kamerbewoner hoger vastgesteld wordt dan de toeslag voor degenen die inwonen. Commerciële kamerbewoning wordt uitgesloten als er sprake is van huisgenoten (huisgenoot is degene die zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft als de huurder of eigenaar én die familie is van de huurder of eigenaar of van diens echtgenoot. Onder familie wordt verstaan (klein)kind, pleegkind, aangehuwd kind, de broer, zuster of (groot)ouder).

Het begrip ‘dakloze’ is voor de duidelijkheid in de begripsomschrijving opgenomen, maar overeenkomstig gedefinieerd als in de WWB.

Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Zo wordt in deze verordening meerdere malen het begrip ‘jongere’ gebruikt. Artikel 2, eerste lid, WIJ omschrijft dit begrip. Onder jongere wordt verstaan: een hier te lande woonachtige Nederlander (of daarmee gelijkgestelde vreemdeling) 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder jongeren echter verstaan de jongeren in de leeftijd van 21 jaar of ouder maar jonger dan 27 jaar (zie ook artikel 2).

Artikel 3

Eerste lid

Op grond van artikel 35, tweede lid, sub a, WIJ is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van norm of toeslag op andere gronden).

Tweede lid

Een kamerbewoner is degene die op commerciële basis een kamer huurt en bewoont. De commerciële basis kan blijken uit bijvoorbeeld een huurovereenkomst en betalingsbewijzen van de huur. Een commerciële relatie tussen huisgenoten is uitgesloten.

De kamerbewoner heeft minder schaalvoordelen dan degene die bijvoorbeeld bij zijn ouders inwoont, doordat de kamerbewoner een (commerciële) huurprijs moet betalen en ook andere kosten minder makkelijk zal kunnen delen met een ander. Dat is dan ook de reden om aan kamerbewoners een toeslag van 15 procent te verlenen.

Derde lid

In het geval lid 1 en 2 niet van toepassing zijn, wordt een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm verleend. Het zal in deze situaties veelal gaan om woningdeling door huisgenoten of kostgangers. De schaalvoordelen in deze situaties zijn groter dan in het geval van kamerbewoning (lid 2), waardoor een lagere toeslag gerechtvaardigd is.

Ook dak- en thuislozen en pensionbewoners vallen onder de omschrijving van dit derde lid. Deze jongeren voldoen niet aan de omschrijving van het eerste lid, aangezien zij geen woning aanhouden. Ook vallen zij niet onder de omschrijving van het tweede lid, aangezien zij geen kamer op commerciële basis bewonen. De toeslag wordt gesteld op 10% omdat daarnaast geldt dat:

  • ·

    een dakloze jongere wel wordt geconfronteerd met de kosten van het op straat leven, zoals bijvoorbeeld de kosten van nachtopvang en van het aanhouden van een briefadres.

  • ·

    het verblijf in een pension (in principe) een tijdelijk verblijf is. Deze woonsituatie brengt minder kosten met zich mee dan de bewoning van een zelfstandige woonruimte. Hier is onder andere rekening gehouden met weinig tot geen afschrijfkosten van bijvoorbeeld keukenapparatuur. Pensionbewoners ontvangen na aftrek van alle pensionkosten zak- en kleedgeld-norm, deze werkwijze is gelijk aan die van de pensionbewoners onder de WWB.

Evenals in de toeslagenverordening WWB is in deze verordening als uitgangspunt gekozen voor de zgn. forfaitaire variant voor het vaststellen van de hoogte van de toeslag. Forfaitair betekent dat niet de werkelijke bestaanskosten en de mate waarin deze in concreto gedeeld worden bepalend zijn voor de hoogte van de toeslag maar de enkele veronderstelling dat het delen van kosten mogelijk is.

Volledigheidshalve moet hier nog worden opgemerkt dat in de uitzonderlijke situatie dat de medebewoner over geen enkele vorm van inkomen beschikt (denk aan de niet rechthebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde) verlaging van de toeslag vanwege medebewoning niet kan worden toegepast. De medebewoner kan dan immers daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is voor de betrokkene (CRvB 4 maart 2003, 00/3534 NABW en 02/3129 NABW).

Artikel 4

Artikel 4 vormt het spiegelbeeld van artikel 3. Waar de norm voor een alleenstaande (ouder) wordt verhoogd met 10% als een woning gedeeld wordt met een ander, is dit ook gerealiseerd voor gehuwde jongeren in dezelfde situatie. De jongeren kunnen in dat geval namelijk ook kosten delen met een ander en daarom is een verlaging op zijn plaats.

Artikel 5

Als aan een woning geen woonkosten verbonden zijn, is sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 32 WIJ opent om die reden de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen. Dat is in artikel 5 gerealiseerd. Het bepaalde in artikel 5 leidt ertoe dat de norm of toeslag met 10% wordt verlaagd als de

jongere:

  • ·

    een woning bewoont waaraan voor de jongere geen kosten van huur of hypotheeklasten is verbonden. Dat kan zich voordoen als de woonkosten worden betaald door een derde, bijv. de ouders of de ex-partner. Onder woonkosten wordt in dit verband verstaan de huur of, als de jongere een eigen woning bewoont, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten alsmede een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud (CRvB 6 november 2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW).

  • ·

    de situatie waarin de jongere een woning bewoont waaraan geen kosten van huur of hypotheeklasten zijn verbonden. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij bewoning van een woning waaraan geen kosten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers.

Artikel 6

Artikel 6 geeft het college heeft de bevoegdheid én de verplichting om in niet geregelde gevallen de inkomensvoorziening bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen (artikel 35, vierde lid, WIJ).