Organisatie | Ten Boer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bijstandsverordening 2004; Toeslagen en verlagingen van de bijstandsnorm voor de catergorieen van belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend |
Citeertitel | Toeslagenverordening WWB |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet Werk en Bijstand
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2010 | 22-02-2017 | Onbekend | 24-11-2004 Noorderkrant, d.d. 1-12-04 | Onbekend |
HOOFDSTUK 4 Verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag
De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden of het niet aanhouden van een woning.
De bijstandsnorm of de toeslag voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde wordt lager vastgesteld indien de deelname is beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering dan wel in Hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten.
De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de WWB . Omdat uit de verordening moet blijken waar belanghebbenden recht op hebben, zijn de begripsomschrijvingen en de daarbij behorende toelichting uit de wet overgenomen en in de verordening opgenomen.
De gehuwdennorm is de norm per kalendermaand, zoals bedoeld in artikel 21 onder c WWB. Voor het hanteren van de gehuwdennorm is gekozen, omdat dit artikel 21 de hoogte hiervan aangeeft. Deze norm is gelijk aan het netto minimumloon zoals bedoeld in artikel 37 lid 1 WWB.
Alleen de uitkeringsgerechtigde, die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de WWB valt onder de werkingssfeer van deze verordening. Dit wordt verder begrensd naar leeftijd in artikel 2 van deze verordening.
Een persoon is verzorgingsbehoevende als de uitkeringsgerechtigde aannemelijk kan maken dat deze persoon zonder verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging en verpleging. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoevendheid kan worden aangenomen.
De verzorgende is degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt. Hij neemt bepaalde taken van de verzorging op zich, die ander zou zijn gegeven in een instelling ter verzorging en verpleging.
Het begrip schoolverlater is af te leiden uit artikel 28 WWB. Een schoolverlater is een uitkeringsgerechtigde die recent de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd. Een uitkeringsgerechtigde wordt gedurende zes maanden na beëindiging van de opleiding als schoolverlater aangemerkt.
Schaalvoordelen treden op als de algemeen noodzakelijke kosten kunnen worden gedeeld.
De werking van de verordening is beperkt tot uitkeringsgerechtigden in de leeftijdcategorie van 21 tot 65 jaar. De artikelen 26, 27 en 28 WWB maken ook categoriale verlagingen mogelijk voor uitkeringsgerechtigden van 18,19 en 20 jaar. Deze uitkeringsgerechtigden hebben echter al een lagere norm (de jongerennorm), omdat zij in principe een beroep kunnen doen op de ouderlijke onderhoudsplicht. Een verdere verlaging van deze norm leidt tot een inadequate bijstandsverlening en is daarom in dit artikel uitgesloten.
Wanneer het niet toepassen van de verordening op uitkeringsgerechtigden van 18, 19 of 20 jaar onredelijke uitkomsten geeft, dan blijven burgemeester en wethouders bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. Te denken valt aan de situatie waarin gehuwden met een kind geen woonlasten hebben. Vallen beide echtgenoten in de leeftijdcategorie van 21 tot 65 jaar, dan wordt de norm verlaagd met 20% (verlaging woonsituatie). Valt één persoon in de leeftijdcategorie van 21 tot 65 jaar, maar is de ander jonger dan 21 jaar dan wordt de (jongeren)norm niet verlaagd. Laatstgenoemde gehuwden beschikken dan over een hogere norm. In dergelijke uitzonderlijk situaties kunnen burgemeester en wethouders gebruik maken van hun bevoegdheid tot individualiseren en de betreffende jongerennorm wel lager vaststellen.
Deze bevoegdheid volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. Burgemeester en wethouders stellen de bijstand afwijkend vast (in afwijking van het bepaalde in de Toeslagenverordening) als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende wenselijk is. Dit geldt ook in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet.
Deze verplichting is expliciet in de verordening opgenomen onder lid 2 van dit artikel, zodat in de uitvoering geen misverstand over kan bestaan.
Dit artikel geeft aan welke categorieën van personen met een bijstandsuitkering de verordening betrekking heeft. De indeling is gebaseerd op de Wet Werk en Bijstand. Alleen in de leeftijdscategorie 21 tot 65 jaar kunnen verhogingen en verlagingen op grond van de verordening vastgelegd worden.
De basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is gebaseerd op de veronderstelling dat belanghebbende de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag. Uit de toelichtende stukken op het wetsvoorstel kan worden opgemaakt dat voor het bepalen van de hoogte van de toeslag alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking dienen te worden genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert. Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin) maar ook om alle andere uitgaven waarbij partners een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan met name gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en diverse andere kosten.
Bij de beoordeling van de vraag of een belanghebbende inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar of het, gegeven de omstandigheden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. In bijvoorbeeld de situatie dat een hoofdbewoner de woning met een ander bewoont, zou een ongewenste gebruikersruimte (van bijstandsmiddelen) ontstaan als de hoogte van de toeslag ervan afhankelijk is of de medebewoner, hoewel deze daartoe financieel in staat is, ook feitelijk een bijdrage levert in de woonkosten. Hiertoe wordt gesproken van het “kunnen delen” van de kosten. Degene die voor de vastgestelde toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsuitkering uit. De algemene inlichtingenverplichting die op aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. Aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.
De artikelen 27, 28 en 29 WWB geven de gemeente de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën die bijstandsnorm of de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat indien aanvrager voldoet aan de voorwaarde voor het in aanmerking komen van een toeslag, het toch kan zijn dat er geen recht op een toeslag bestaat indien, met toepassing van deze verordening, ten aanzien van betrokkene een verlaging op de bijstandsnorm c.q. op de (eerder) toegekende toeslag moet plaatsvinden. De gevallen waarin tot verlaging wordt gekomen zijn genoemd in
De landelijke bijstandsnorm voor gehuwden, waaronder zowel echtparen als samenwonenden worden begrepen, is wettelijk vastgesteld op 100% van de gehuwdennorm. Gehuwden ontvangen nimmer een toeslag.
Alleenstaande en alleenstaande ouders die geheel zelfstandig wonen (in de woning heeft geen ander zijn hoofdverblijf) hebben recht op de maximale toeslag van 20% van de gehuwdennorm.
Dit volgt uit artikel 30 lid 2 onder a WWB
Wanneer in de woning van de uitkeringsgerechtigde een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kan delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de uitkeringsgerechtigde de kosten daadwerkelijk deelt. Dit is een verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde zelf.
Het zesde lid sluit bepaalde personen uit als degene die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Inwonende kinderen tot 21 jaar die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar waarvan
niet verwacht kan worden dat ze bijdragen in de kosten vallend onder deze bepaling. Een dergelijk eenvoudig te hanteren criterium sluit aan bij de uitvoeringspraktijk.
De alleenstaande en alleenstaande ouder moeten wel de inlichtingen verstrekken om vast te kunnen stellen dat voorgaande van toepassing is.
Zorgbehoevenden en verzorgenden, tussen wie een eerste- of tweedegraads bloedverwantschap bestaat, worden eveneens niet aangemerkt als degenen in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft. Het is niet wenselijk om uitkeringsgerechtigden vanwege zijn zorgtaken of zorgbehoevendheid te confronteren met een lagere toeslag. De duur wordt beperkt tot 12 maanden en de hulpbehoevendheid moet geïndiceerd zijn in afwachting van opname in een verzorgingstehuis of verpleeginstelling.
Hier is gebruik gemaakt van de verlagingbevoegdheid als bedoeld in artikel 26 WWB
Net zoals alleenstaanden en alleenstaande ouders kunnen ook gehuwden schaalvoordelen genieten, op het moment dat zij de kosten van het bestaan kunnen delen omdat zij de door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Er is dan sprake van schaalvoordelen, welke schaalvoordelen ertoe leiden dat de gehuwdenuitkering wordt verlaagd.
Bij schaalvoordelen kan gedacht worden aan een kamerbewoner, onderhuurder of kostganger, die bij belanghebbende inwoont. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10% van de gehuwdennorm bij het samen kunnen delen van de kosten met een persoon. Indien er sprake is van het kunnen delen met twee tot vier personen, wordt het schaalvoordeel berekend op 20% van de gehuwdennorm. Bij meer dan vier personen wordt uitgegaan van hebben van een commercieel bedrijf.
Daarnaast is sprake van schaalvoordelen i.g.v. inwonende verdienende kinderen vanaf 21 jaar. In al deze gevallen wordt een verlaging toegepast (zie lid 2). De verlaging wordt slechts éénmalig toegepast, dus ongeacht het aantal inwonenden, waarmee de bestaanskosten kunnen worden gedeeld. Indien de gehuwden zelf op commerciële basis inwonen als kamerbewoners, onderhuurders of kostganger, waarbij op commerciële basis wordt verstaan dat er voor de inwoning een prijs is bedongen die gebaseerd is op werkelijke c.q. reële kosten, worden er geen schaalvoordelen aanwezig geacht en wordt er geen verlaging toegepast.
Met de komst van de Wet investeren in jongeren (WIJ) kan het voorkomen dat de ene partner een WIJ-uitkering heeft naar de norm van een alleenstaande en de andere partner een WWB-uitkering naar de norm van een alleenstaande. In lid 2 is daarom geregeld dat de vermindering dan de helft bedraagt. Een zelfde artikel is opgenomen in de Toeslagenverordening WIJ, zodat in deze gevallen een gezamenlijke korting van 1% overblijft.
Hier is gebruik gemaakt van de verlagingbevoegdheid als bedoeld in artikel 27 WWB
De bijstandsuitkering dient voldoendete zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De kosten van wonen maken daar deel van uit.
Indien iemand geen woning heeft is de verlaging van toepassing.
Voor de vaststelling van de hoogte van de verlaging is aansluiting gezocht bij het bedrag dat het Ministerie van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer hanteert als minimumbedrag bij het toepassen van huursubsidie. Omgerekend naar een percentage van de uitkering is de verlaging afgerond vastgesteld op 20% van de gehuwdennorm.
De verlaging voor alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt in mindering gebracht op de (in eerste instantie) berekende toeslag. Indien de toeslag lager is dan de in het tweede lid opgenomen verlaging, wordt het restant op de basisnorm gekort. Daar gehuwden geen toeslag ontvangen, vindt bij hen de verlaging op de basisnorm plaats.
Hier is gebruik gemaakt van de verlagingbevoegdheid als bedoeld in artikel 28 WWB
Degene die recentelijk het onderwijs of beroepsopleiding heeft beëindigd, op grond waarvan er recht bestond op een toelage in het kader van de Wet Studiefinanciering danwel de Wet tegemoetkoming studiekosten, ontvangt een lagere uitkering. De reden hiervoor is dat de omstandigheden en mogelijkheden van degenen die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding hebben beëindigd gedurende een zekere periode zodanig vergelijkbaar zijn met die van studerenden, dat voor hen de noodzakelijke bestaanskosten in beginsel op hetzelfde niveau worden gesteld als dat door hen tijdens de studieperiode op grond van de Wet op de studiefinanciering was gegarandeerd.
De verlaagde uitkering geldt voor een periode van zes maanden, aansluitend op de datum waarop het onderwijs of de beroepsopleiding is beëindigd. Indien tussentijds de bijstandsverlening wordt beëindigd als gevolg van werkaanvaarding, heeft dit geen invloed op de termijn van zes maanden.
De uitkering voor alleenstaande thuiswonende schoolverlater wordt vastgesteld op de norm van een thuiswonende studerende, verhoogd met 15%.
De uitkering voor een uitwonende schoolverlater wordt vastgesteld op de norm van uitwonende sturende, verhoogd met 15%.
Het kabinet heeft de WWB in medebewind opgedragen aan de gemeenten. Burgemeester en wethouders kunnen deze bevoegdheid overeenkomstig hetgeen hierover in de wet is geregeld mandateren aan ambtenaren.