Organisatie | Someren |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening kinderopvang 2005 |
Citeertitel | Verordening kinderopvang 2005 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-12-2004 | 28-08-2014 | nieuwe regeling | 25-11-2004 ’t Contact, 08-12-2004 | Onbekend |
-De raad van de gemeente Someren;-
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.27 oktober 2004
gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang en artikel 147 van de Gemeentewet;
overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening te regelen:
- de verlening, de bevoorschotting en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van de kinderopvang;
- de aanspraak van sociaal-medisch geïndiceerden op een tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang.
Paragraaf 3 Verlening van de tegemoetkoming aan personen als bedoeld in artikel 22 van de wet
Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de groep van personen als bedoeld in artikel 22 van de wet.
Artikel 7 Omvang van de kinderopvang
In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.
Paragraaf 4 Vaststelling van de tegemoetkoming aan personen als bedoeld in artikel 22 van de wet
Paragraaf 6 Sociaal-medisch geïndiceerden
Artikel 13 Tegemoetkoming van de gemeente
Voor een tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang komen -naast de in artikel 22 van de wet genoemde personen- in aanmerking:
Ouders en kinderen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 13 moeten woonachtig zijn in de gemeente Someren.
Het college kan voor de vaststelling van de noodzaak en omvang van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie extern advies inwinnen.
Artikel 16 Inhoud van de beschikking
Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal- medische indicatie bevat in ieder geval:
Artikel 17 Hoogte van de tegemoetkoming
De tegemoetkoming als bedoeld in artikel 13 wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 24 van de wet opgenomen berekeningswijze voor de gemeentelijke doelgroepen.
Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder en de partner op grond van artikel 22 van de wet een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangt of kan ontvangen.
Artikel 19 Geregistreerd kindercentrum/gastouderbureau
De tegemoetkoming als bedoeld in artikel 13 wordt verstrekt ten behoeve van kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Someren,
-de raadsgriffier,- de voorzitter,
-J.K.J. Boon- A.P.M. Veltman
De begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.
Artikel 2 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wet kinderopvang). Het gaat dan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).
Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een tegemoetkomingsjaar wordt verstrekt (artikel 4.4) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor de aanvragers zo beperkt mogelijk te houden, verdient het aanbeveling dat de gemeente het aanvraagformulier voor een vervolgaanvraag aan de ouders toestuurt, waarbij het formulier reeds is ingevuld met de gegevens die bij de gemeente bekend zijn. De ouders hoeven dan alleen de mutaties op het aanvraagformulier aan te geven.
Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang en artikel 12, eerste lid verordening).
Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (artikel 5, eerst lid, Wet kinderopvang).
Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt:
In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:
De ouder of partner ontvangt een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars Indien de uitkering wordt verkregen in een andere gemeente: naam van deze gemeente
De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo’n uitkering ontvangen Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut
De ouder of diens partner zijn ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000 Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut
De ouder of diens partner ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling Trajectplan van het UWV
De ouder of diens partner is arbeidsgehandicapte en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling Trajectplan van het UWV
In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is reeds neergelegd in artikel 26, derde lid, Wet kinderopvang.
Artikel 3 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming
De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste vier weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.
De beslistermijn van vier weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal vier weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen.
Het streven is er op gericht de behandelingstermijn van de aanvragen zo kort mogelijk te houden. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.
Naast de weigeringgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 van deze wet bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:
Artikel 5 Ingangsdatum van de tegemoetkoming
Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk:
Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4:1 en 4:2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:
De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen.
De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.
Artikel 6 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.
Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.
Artikel 7 Omvang van de kinderopvang
De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort, heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.
Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (het zogeheten ’Koa-kopje’, zie artikel 24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, Wet kinderopvang). Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.
Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is in lid 2 de bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Deze bepaling geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken.
Het college kan in uitvoeringsregels neerleggen hoe het met zijn bevoegdheid om wil gaan. Op deze wijze wordt deze beoordeling zoveel mogelijk geobjectiveerd.
Artikel 8 Inhoud van de beschikking
Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. In de beschikking moet verder de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f). (Artikel 9 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten).
Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:
Artikel 9 De bevoorschotting van de tegemoetkoming
De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).
De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.
Artikel 10 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming
Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.
De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken.
Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.
In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.
Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan het subsidie lager worden vastgesteld indien:
Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van het subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van het subsidie niet in aanmerking genomen’.
Artikel 11 Verrekening met de voorschotten
Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wet kinderopvang (zie ook de toelichting bij artikel 12 van deze verordening).
Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang. Volledigheidshalve wordt deze verplichting hier herhaald.
Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.
Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:
Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.
Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming
In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:
Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)
Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop het subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)
Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Awb)
Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang)
Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen.
In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het terug te vorderen bedrag kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop de terugvordering plaatsvindt worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).
Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1, eerste lid, onderdeel t, Wet kinderopvang). Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente (artikel 72, vierde lid Wet kinderopvang).
Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:
De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal €2.269,-- (artikel 72, eerste lid, onderdeel c, Wet kinderopvang). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid, Wet kinderopvang bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert.
Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
In de Wet kinderopvang is geregeld in welke gevallen het college géén bestuurlijke boete mag opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties:
De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 tot en met 84 van de Wet kinderopvang.
Artikel 13 Tegemoetkoming van de gemeente bij sociaal-medische indicatie
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft besloten dat de artikelen in de Wet kinderopvang, die betrekking hebben op de sociaal-medisch geïndiceerden (artikel 6, eerste lid onder k en l en artikel 23) vooralsnog niet in werking zullen treden. De reden voor dit uitstel is dat de minister om budgettaire en efficiency redenen één organisatie wil aanwijzen die de sociaal-medische indicatie gaat verzorgen. Momenteel is dit nog niet mogelijk vanwege de ontwikkelingen met betrekking tot de centralisatie van de indicatiestelling AWBZ.
De consequentie van deze beslissing van de minister is dat huishoudens met een sociaal-medische problematiek niet onder de doelgroepen van de Wet kinderopvang vallen en dus ook geen tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van deze wet kunnen ontvangen.
Artikel 23 van de Wet kinderopvang vormt de wettelijke grondslag op basis waarvan het college op aanvraag moet besluiten of een ouder, diens partner of het kind tot de sociaal-medisch geïndiceerde doelgroep behoort.
Nu dit artikel vooralsnog niet per 2005 van kracht wordt, biedt de Wet kinderopvang geen wettelijke grondslag voor deze besluiten.
In verband met het vorenstaande is er voor gekozen -naast de wettelijke doelgroepen- de sociaal-medisch geïndiceerden aan te wijzen als een gemeentelijke doelgroep en deze in de onderhavige verordening op te nemen.
In dit artikel wordt een omschrijving gegeven van de doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden. Deze omschrijving is overgenomen uit artikel 6, eerste lid, onder k en l van de Wet kinderopvang.
Aanspraak op een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 13 bestaat jegens de gemeente waar de ouder woonachtig is. Hiermee wordt aangesloten bij eenzelfde bepaling in de Wet kinderopvang (artikel 22, derde lid).
Over de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie en de noodzakelijke omvang van de kinderopvang kan het college extern advies inwinnen (bijv. bij de GGD).
Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Indien een beschikking afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb).
De motiveringsverplichting geldt met name in het geval een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.
Artikel 16 Inhoud van de beschikking
Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.
Als de noodzaak van kinderopvang wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven voor hoeveel uren kinderopvang noodzakelijk wordt geacht.
Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. Het kan gaan om een geldigheidsduur voor een beperkte termijn, maar ook om een geldigheidsduur voor onbepaalde tijd. In het indicatieadvies kan hierover een uitspraak worden gedaan.
Ten aanzien van het afwijken van het indicatieadvies wordt verwezen naar de toelichting op artikel 15.
Artikel 17 Hoogte van de tegemoetkoming
Voor wat betreft de hoogte van de tegemoetkoming is aansluiting gezocht bij de berekeningswijze voor gemeentelijke doelgroepen zoals vermeld in artikel 24 van de Wet kinderopvang.
De in dit artikel vermelde weigeringgrond geeft aan dat een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een vangnetvoorziening is. Alleen ouders en partners die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen een beroep doen op sociaal-medische noodzaak.
Verder wordt verwezen naar de toelichting op artikel 4.
Artikel 19 Geregistreerd kindercentrum/gastouderbureau
Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register. Alleen de kosten van een geregistreerde kinderopvangvoorziening komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 13 in aanmerking.
Artikel 20 Administratieve bepalingen
Voor het aanvragen, verlenen en vaststellen van een tegemoetkoming ten behoeve van de sociaal-medisch geïndiceerden zijn de in dit artikel genoemde artikelen van deze verordening van overeenkomstige toepassing.
Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de betreffende artikelen.
In deze bepaling is geregeld dat er jaarlijks een subsidieplafond wordt vastgesteld voor het verstrekken van tegemoetkomingen aan de door de gemeente aangewezen doelgroep (sociaal-medisch geïndiceerden).
Een dergelijk subsidieplafond is niet mogelijk voor de tegemoetkomingen die de gemeente verstrekt op grond van de Wet kinderopvang.
Met het vaststellen van dit subsidieplafond worden de aanspraken op een tegemoetkoming beperkt tot het in de gemeentebegroting voor de betreffende doelgroep opgenomen budget.
Het vaststellen van het subsidieplafond verplicht het college een tegemoetkoming te weigeren als toekenning hiervan zou leiden tot overschrijding van dit plafond.
Artikel 22 Citeerartikel en inwerkingtreding
Op grond van de Tijdelijke referendumwet (Trw) zijn nagenoeg alle door de gemeenteraad vast te stellen verordeningen referendabel. Dit betekent dat een verordening niet eerder in werking kan treden dan zes weken na bekendmaking ervan. Om het gehele implementatietraject van de Wet kinderopvang voor 1 januari 2005 te kunnen afronden, is uitstel van de inwerkingtreding van de onderhavige verordening niet mogelijk.
De termijn van zes weken kan worden opgeheven door een beroep te doen op de spoedprocedure van de Trw (artikel 25).
Het belang van de gemeente om tijdig beschikkingen in dit kader te kunnen verstrekken èn het belang van de burger om tijdig zekerheid te krijgen over aanspraak op een gemeentelijke tegemoetkoming, rechtvaardigt een beroep op deze spoed-procedure. Overigens blijft voor burgers wel de mogelijkheid bestaan om binnen zes weken na het raadsbesluit tot vaststelling van deze verordening een verzoek in te dienen tot het houden van een referendum.