Organisatie | Geldrop-Mierlo |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Persoonsgebonden Budget Wsw |
Citeertitel | Verordening Persoonsgebonden Budget Wsw |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet sociale werkvoorziening, art. 7, lid 10
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2008 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 16-06-2008 De Trompetter, 08-07-2008 | GM2008.0820 |
De raad van de gemeente Geldrop-Mierlo,
dat het noodzakelijk is in het kader van de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) een verordening vast te stellen die regels en voorwaarden stelt over de wijze waarop personen, behorend tot de doelgroep als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Wsw, een beroep kunnen doen op een persoonsgebonden budget, als bedoeld in artikel 7 van de Wsw,
gelet op artikel 7, tiende lid, van de Wsw, en het Beleidsplan Wsw 2008-2009;
ingevolge het besluit van de gemeenteraad van 14 januari 2008 tot instemming met het Beleidsplan Wsw 2008-2009;
gezien het advies van het CliëntenPlatform Minima van 18 april 2008;
Vast te stellen de ‘Verordening persoonsgebonden budget Wsw’.
Het college stelt elk jaar vóór 31 december de hoogte vast van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskostenvoor elk te verstrekken persoonsgebonden budget voor het daarop volgende kalenderjaar.
1.a. Het college verstrekt op aanvraag ten behoeve van een begeleid werkenplaats een
persoonsgebonden budget aan iedere geïndiceerde, die
1o reeds in het kader van de Wsw werkzaam is, en waarvoor het college reeds subsidie
ingevolge de Rijkssubsidie verstrekt, of;
2o vanwege zijn plaats op de wachtlijst in aanmerking komt voor plaatsing, en
Artikel 5 Wijze van vaststelling van de loonkostensubsidie
Wanneer de loonkostensubsidie hoger is dan de grenzen zoals zijn aangegeven in het tweede lid, of wanneer het college gerede twijfel heeft aan de juiste hoogte van de loonkostensubsidie, wordt de aanvrager terugverwezen naar de beoogde werkgever om tot een nieuw voorstel voor loonkostensubsidie te komen, tenzij het voorstel in redelijke overeenstemming is met de indicatiestelling.
Indien ook na toepassing van het derde lid het college gerede twijfel heeft aan de juiste hoogte van de loonkostensubsidie, kan de gemeente een nader onderzoek instellen of laten instellen, en op basis van dat onderzoek een loonkostensubsidie voorstellen. Dit onderzoek kan een loonwaardeonderzoek behelsen.
Artikel 6 Herziening van de loonkostensubsidie
de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit van de werknemer, aanleiding voor is.
b.Een dergelijk verzoek moet worden onderbouwd met een advies van de
3.De loonkostensubsidie kan ambtshalve worden gewijzigd als hier gerede aanleiding toe is.
Artikel 8 Vergoeding voor eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid word verricht
Het college kan een vergoeding verstrekken voor de eenmalige kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht, als blijkt dat aanpassingen op de werkplek noodzakelijk zijn, deze persoonsgerelateerd zijn, en het niet redelijk is dat deze kosten door de werkgever worden gedragen.
De ingangsdatum van een toegekend persoonsgebonden budget wordt gesteld op de datum van aanvraag, doch niet eerder dan de ingangsdatum van de dienstbetrekking.
Artikel 12 Het besluit tot het vaststellen van het persoonsgebonden budget
Het besluit tot vaststelling van het persoonsgebonden budget bevat in ieder geval:
Artikel 13 Citeertitel en inwerkingtreding
G.A.A. van Luijn M.J.D. Donders-de Leest
Griffier Burgemeester TOELICHTING
Met ingang van 1 januari 2008 is de Wsw gewijzigd. Hiermee is ook de mogelijkheid van het persoonsgebonden budget (PGB) ingevoerd, en wel in artikel 7 van de Wsw.
Bij de inrichting van het PGB heeft de gemeente twee uitgangspunten gesteld:
De gemeente dient bij verordening vast te stellen, op welke wijze en onder welke voorwaarden het PGB wordt verstrekt.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, onder a, van de Wsw zijn er twee groepen van geïndiceerden, aan wie de gemeente een PGB móet verstrekken: 1) geïndiceerden, die al werkzaam zijn en 2) geïndiceerden die vanwege hun plaats op de wachtlijst (en het plaatsingsbeleid) recht hebben op plaatsing.
Dit geldt echter alleen, wanneer de door de geïndiceerde (of begeleidingsorganisatie) aangedragen werkplek en begeleiding adequaat zijn in die zin, dat voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden en vereisten.
De geïndiceerde heeft géén recht op een bepaald bedrag. De hoogte van het budget wordt door de gemeente vastgesteld.
De wet geeft een maximum bedrag aan dat voor het PGB beschikbaar is. De gemeente mag een hoger bedrag beschikbaar stellen, doch het meerdere boven het wettelijke maximum komt dan voor eigen rekening van de gemeente. De gemeente heeft ervoor gekozen, om zich te limiteren tot het wettelijke maximum.
Het initiatief bij een plaatsing via een PGB ligt geheel bij de geïndiceerde zelf, of zijn belangenbehartiger. Anders dan bij een “gewone” BW-plaats is het niet het sw-bedrijf, dat een werkgever zoekt. De geïndiceerde moet zelf een werkgever vinden. Hij heeft ook het recht om zelf een begeleidingsorganisatie aan te wijzen.
Dit schept voor de geïndiceerde wel de mogelijkheid, om vanuit een eigen netwerk een werkplek te vinden.
Bij toekenning van het PGB gaat de gemeente verschillende relaties aan.
Met de geïndiceerde zelf, als aanvrager van het PGB. De geïndiceerde heeft echter geen bijzondere verplichtingen ten aanzien van het PGB. Hij blijft echter wel gehouden aan de verplichtingen zoals aangegeven in artikel 6 van de Wsw en het gemeentelijke beleid inzake plaatsingen en wachtlijstbeheer, een en ander op straffe van intrekking van de indicatie.
Met de werkgever ontstaat een subsidierelatie.
Daarom dient de werkgever de aanvraag mede te ondertekenen. Op deze subsidieverlening zijn de ter zake doende bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Dit leidt tot verplichtingen aan de werkgever, ten aanzien van de vaststelling van de subsidie, naast zijn verplichtingen ten aanzien van zijn werkgeverschap.
Met de begeleidingsorganisatie ontstaat een contractrelatie.
Daarom dient de begeleidingsorganisatie vooraf aan te geven, welke prestatie zij zullen leveren. Op basis daarvan wordt het bedrag van de te vergoeden kosten bepaald.
De kosten worden vastgestel op basis van de taken en werkprocessen, die met de uitvoering zijn gemoeid. De kosten worden jaarlijks vastgesteld, onder andere vanwege indexeringen van loonkosten.
Het maximum bedrag wordt bepaald op – grofweg – het subsidiebedrag per SE (in 2008 was dat € 25.337,00) minus de ex artikel 2 vastgestelde uitvoeringskosten. De rest is beschikbaar voor de in het derde lid genoemde onderdelen.
Dit leidt ertoe, dat bij de vaststelling van de bedragen voor de verschillende onderdelen de totale som moet worden bezien. Daarbij geldt in het algemeen de regel, dat een lagere productiviteit leidt tot een hogere loonkostensubsidie én een grotere behoefte aan begeleiding.
Een hoge loonkostensubsidie gaat dus vaak samen met hoge kosten voor begeleiding (en mogelijk ook voor aanpassingen).
In beginsel behoort een vergoeding voor het zoeken naar een werkgever niet tot het PGB. Maar wanneer dit tot een arbeidsovereenkomst leidt, kan alsnog daartoe worden overgegaan. Feitelijk is er sprake van een “no cure no pay”, waarbij het risico bij de begeleidingsorganisatie en/of de geïndiceerde ligt.
Dit artikel vormt de kern van het PGB.
Ook een BW-plaats bij een reguliere werkgever in het kader van de Wsw is een dienstbetrekking ingevolge het Burgerlijk Wetboek. Deze is dan ook onverkort van toepassing.
De criteria ten aanzien van de werkgever dienen niet te strikt, maar ook niet te los te zijn.
Te strikte, of uitgebreide eisen kunnen ertoe leiden, dat minder werkgevers adequaat worden bevonden. Te soepele, of beperkte eisen kunnen juist ertoe leiden, dat geïndiceerden op ongeschikte plekken terecht komen.
Belangrijker zijn de eisen aan de begeleidingsorganisatie. Uiteindelijk zijn zij ervoor verantwoordelijk, dat de geïndiceerde in staat is, in staat zal blijven en vooral beter in staat zal worden om de werkzaamheden uit te voeren. De arbeidsbekwaamheden, en daarmee de arbeidsproductiviteit van de geïndiceerde dient een stijgende lijn te vertonen.
Van de begeleidingsorganisatie wordt dan ook deskundigheid en vakbekwaamheid verlangd. In principe is de begeleider enerzijds een soort van vertrouwenspersoon voor de geïndiceerde en anderzijds de “ogen en oren” van de gemeente.
De gemeente moet erop kunnen vertrouwen, dat de begeleidingsorganisatie betrouwbare rapportages levert en de afspraken nakomt.
De voorwaarde van vestiging in de regio Eindhoven/Helmond heeft een geografisch motief, met het oog op het feit, dat de gemeente geen reiskosten vergoed. Ook het culturele motief speelt mee, nu er een vertrouwensrelatie moet ontstaan met de geïndiceerde en een hechte samenwerking met de werkgever.
Bewust wordt in het midden gelaten, welke plaatsen tot de regio Eindhoven/Helmond behoren. Een strikt omschreven begrenzing kan leiden tot situaties, dat een PGB wordt geweigerd, omdat de begeleidingsorganisatie nét een plaats te ver weg ligt.
Van de begeleidingsorganisatie wordt een begeleidingsplan en een IOP verlangd.
Op basis van het begeleidingsplan wordt de vergoeding bepaald.
Het IOP dient ter bevordering van de arbeidsbekwaamheden.
De begeleidingsorganisatie dient periodiek te rapporteren.
De periodiciteit is afhankelijk te stellen van de ontwikkelingscurve: Wanneer het IOP aangeeft, dat de geïndiceerde zich (snel) zal ontwikkelen, is een kortere periode zinvol. Bij een blijvende situatie kan een langere periode volstaan.
De rapportages hebben enerzijds het doel om de voortgang te bewaken, en anderzijds om de aanvragen van herindicaties te onderbouwen.
Vanwege de herindicatie zal in ieder geval kort voor de indiening van de aanvraag daartoe een rapportage worden gevraagd.
De gemeente beslist, maar de geïndiceerde moet zelf het voorstel doen.
De genoemde grenzen dienen de vereenvoudiging van de uitvoering. De maximum grens is gekozen om enerzijds niet zo hoog te zijn, dat er nauwelijks middelen overblijven voor vergoedingen, anderzijds niet zo laag, dat de gemeente in een meer dan wenselijk aantal gevallen toch een onderzoek moet doen.
Het laatste leidt tot hogere uitvoeringskosten, en dus lager PGB-budget, en tot een langere beslistermijn.
De werkgever kan een aanspraak maken op een loonkostensubsidie zolang het dienstverband voortduurt, en zolang de werknemer voor de Wsw is geïndiceerd. Voorheen kon slechts gedurende een aantal jaren van deze subsidie gebruik worden gemaakt.
Dit betekent niet, dat een eenmaal vastgestelde subsidie ook op dat bedrag vast blijft staan. Immers, de bedoeling is, dat de geïndiceerde een steeds hogere arbeidsproductiviteit bereikt. Dit leidt er dan toe, dat de loonkostensubsidie navenant moet worden bijgesteld.
Anderzijds kan het gebeuren, dat de arbeidsproductiviteit aan het begin van het dienstverband te hoog was ingeschat.
Daarom blijft de mogelijkheid open, om de hoogte van de loonkostensubsidie te wijzigen.
De noodzakelijke begeleiding is afhankelijk van de beperking van de geïndiceerde. Het percentage geldt als richtgetal: 10% komt ongeveer overeen met één dagdeel per volledige werkweek.
In de praktijk blijkt vaak één of twee uren per week te volstaan.
De soort begeleiding verschilt ook per geval. Een geïndiceerde kan behoefte hebben aan de aanwezigheid van de begeleider, voor een ander volstaat een telefoontje per week.
Ook dit vertaalt zich terug in de kosten.
In sommige gevallen is specialistische begeleiding noodzakelijk. Wanneer deze begeleiding niet of niet naar behoren kan worden geleverd door een organisatie in de regio, is het acceptabel om een organisatie buiten de regio in te schakelen, waarvoor ook reiskosten/reistijdvergoeding kan worden verstrekt. Deze vergoedingen komen overigens ook ten laste van het PGB-budget.
De noodzakelijke aanpassingen zijn afhankelijk de aard van de beperking. Het kunnen aanpassingen zijn, die enkel door de werknemer kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld aangepast meubilair. Maar het kan ook zijn, dat de aanpassing wel voor de werknemer wordt aangebracht, maar niet alleen door de werknemer wordt gebruikt, bijvoorbeeld een aangepaste toegang tot de werkplek. De aanpassing is dan niet persoonsgerelateerd.
Het UWV stelt voorzieningen beschikbaar voor personen met een beperking, die hen belemmert bij hun werk. Deze voorziening is voor een ieder beschikbaar, die beperkingen heeft die langer dan een jaar aanwezig zijn, de voorziening nodig is voor het uitoefen van werk of het vinden van werk, en de voorziening meer kost dan € 114,00 (normbedrag 2008).
Er is ook een inkomensgrens: het gezinsinkomen mag niet hoger zijn dan € 32.300,00 bruto.
Een verdere voorwaarde is, dat de noodzaak van de voorziening moet blijken uit een door het UWV uitgevoerd arbeidskundig onderzoek.
Het UWV stelt deze voorziening ook beschikbaar voor vervoersvergoedingen.
Degene, die de voorziening nodig heeft, dient deze zelf aan te vragen. Het UWV heeft hiervoor een aanvraagformulier.
Wanneer het UWV geen voorziening toekent, maar een aanpassing desondanks noodzakelijk is, kan vanuit het PGB-budget een vergoeding worden gefinancierd.
Hierbij wordt van de werkgever een redelijke bijdrage verlangd.
Wanneer de kosten dermate hoog zijn, dat de afschrijvingskosten daarvan tot een overschrijding van het budget leiden, wordt geen vergoeding verstrekt.
De vergoeding kan ook worden geweigerd, wanneer de duur van de afschrijvingen ruimschoots de duur van het dienstverband overschrijden.
Met de aanpassingen moet ook rekening worden gehouden met de overweging, of deze aanpassing al ingevolge een andere wettelijke regeling (bouwbesluiten) behoort te worden gerealiseerd. Te denken valt aan invalidentoiletten, speciale toegangen, enzovoorts. Dit sluit aan op artikel 4 lid 3 sub b.
De aanvraag moet door de aanvrager, de werkgever en de begeleidingsorganisatie worden ondertekend.
De ondertekening door de aanvrager wordt als vanzelfsprekend geacht.
De werkgever gaat een subsidie ontvangen. Dit is een subsidie ingevolge de Algemeen wet bestuursrecht. Daarom dient ook de werkgever te ondertekenen, en ontvangt hij een beschikking.
De begeleidingsorganisatie gaat een prestatie leveren, waar een prijskaartje aan hangt.
Er is daarom sprake van een contractrelatie. In het begeleidingsplan en het IOP wordt de te leveren prestatie omschreven. Wanneer deze prestatie niet wordt gekeverd, wanneer er bijvoorbeeld minder uren aan de begeleiding wordt besteed, kan dat aanleiding geven tot een wijziging van de vergoeding.
Het PGB gaat in op hetzij de ingangsdatum van het dienstverband, hetzij de aanvraagdatum van het PGB, welke van de twee het laatst is.
Het kan dus betekenen, dat een dienstbetrekking al is begonnen, maar dat het PGB pas naderhand wordt aangevraagd: dan geldt de datum van de aanvraag.
Andersom, wanneer het PGB is aangevraagd, maar de dienstbetrekking begint pas op een datum na de aanvraagdatum, dan geldt de ingangsdatum van de dienstbetrekking.
Onder toepassing van artikel 4:43 van de Awb wordt direct tot vaststelling besloten. Er vindt dus niet eerst een verlening plaats. De reden hiervoor is de vereenvoudiging van de uitvoering, zowel voor de gemeente als voor de werkgever. De subsidie kan uiteraard wel tussentijds worden gewijzigd, wanneer de omvang van de werkzaamheden wijzigen, bijvoorbeeld door een wijziging van het aantal uren.