Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Geldrop-Mierlo

Verordening Persoonsgebonden Budget Wsw

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGeldrop-Mierlo
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Persoonsgebonden Budget Wsw
CiteertitelVerordening Persoonsgebonden Budget Wsw
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet sociale werkvoorziening, art. 7, lid 10

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-200801-01-2015nieuwe regeling

16-06-2008

De Trompetter, 08-07-2008

GM2008.0820

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Persoonsgebonden Budget Wsw

 

De raad van de gemeente Geldrop-Mierlo,

Overwegende,

dat het noodzakelijk is in het kader van de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) een verordening vast te stellen die regels en voorwaarden stelt over de wijze waarop personen, behorend tot de doelgroep als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Wsw, een beroep kunnen doen op een persoonsgebonden budget, als bedoeld in artikel 7 van de Wsw,

gelet op artikel 7, tiende lid, van de Wsw, en het Beleidsplan Wsw 2008-2009;

ingevolge het besluit van de gemeenteraad van 14 januari 2008 tot instemming met het Beleidsplan Wsw 2008-2009;

gezien het advies van het CliëntenPlatform Minima van 18 april 2008;

besluit:

Vast te stellen de ‘Verordening persoonsgebonden budget Wsw’.

 

Artikel 1 Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet sociale werkvoorziening;

  • b.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldrop-Mierlo

  • c.

    aanvrager: de geïndiceerde, die ingezetene is van de gemeente Geldrop-Mierlo, dan wel zijn belangenbehartiger, die een persoonsgebonden budget aanvraagt;

  • d.

    geïndiceerde: degene die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking als bedoeld in artikel 11 van de wet tot de doelgroep behoren;

  • e.

    belangenbehartiger: de persoon die namens een geïndiceerde optreedt op grond van een wettelijke toewijzing of een machtiging van de geïndiceerde;

  • f.

    dienstbetrekking: een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

  • g.

    begeleid werken: plaatsing bij een reguliere werkgever met begeleiding door een begeleidingsorganisatie;

  • h.

    Rijkssubsidie: de uitkering aan de gemeente bedoeld in artikel 8 van de wet;

  • i.

    loonkostensubsidie: de periodieke subsidie aan de werkgever als bijdrage in het (bruto) loon en overige structurele en wettelijke loonkosten;

  • j.

    begeleidingskosten: de periodieke kosten die een begeleidingsorganisatie maakt ten behoeve van de begeleiding van een geïndiceerde op zijn werkplek;

  • k.

    uitvoeringskosten: het totaal aan kosten voor de uitvoerende organisatie die gemoeid zijn met de uitvoering van het persoonsgebonden budget;

Artikel 2 Uitvoeringskosten

Het college stelt elk jaar vóór 31 december de hoogte vast van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskostenvoor elk te verstrekken persoonsgebonden budget voor het daarop volgende kalenderjaar.

Artikel 3 Verstrekkingen

1.a. Het college verstrekt op aanvraag ten behoeve van een begeleid werkenplaats een

persoonsgebonden budget aan iedere geïndiceerde, die

1o reeds in het kader van de Wsw werkzaam is, en waarvoor het college reeds subsidie

ingevolge de Rijkssubsidie verstrekt, of;

2o vanwege zijn plaats op de wachtlijst in aanmerking komt voor plaatsing, en

  • b.

    een werkgever en een begeleidingsorganisatie aandraagt, die voldoen aan de in artikel 4 genoemde voorwaarden en vereisten.

    • 2.

      De hoogte van het op jaarbasis totaal te verstrekken bedrag van het persoonsgebonden budget bedraagt niet meer dan het bedrag bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder b, van de wet.

    • 3.

      Het persoonsgebonden budget kan bestaan uit loonkostensubsidie aan de werkgever, een vergoeding van de kosten van de begeleiding aan de begeleidingsorganisatie, een vergoeding voor aanpassingen aan de werkplek en een vergoeding als bedoeld in het derde lid.

    • 4.

      Het college verstrekt op aanvraag een vergoeding voor de inschakeling van een begeleidingsorganisatie bij het vinden van een werkgever, wanneer en nadat ook daadwerkelijk een arbeidsovereenkomst is getekend, tot een maximum van 10% van de overeengekomen loonkostensubsidie op jaarbasis.

Artikel 4 Voorwaarden en vereisten

  • 1.

    Titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is van toepassing.

  • 2.

    De duur van het dienstverband is tenminste 24 maanden, met een mogelijkheid tot verlenging.

  • 3.

    De werkgever en de begeleidingsorganisatie dragen zorg voor een werkplek, die

    • a.

      passend is, gelet op de indicatiestelling en de beperkingen en mogelijkheden van de geïndiceerde;

    • b.

      voldoet aan de arbonormen en andere wettelijke regelingen;

    • c.

      ruimte en mogelijkheden biedt voor de geïndiceerde om zijn arbeidsbekwaamheden verder te ontwikkelen.

  • 4.

    Zo nodig dragen de werkgever en de begeleidingsorganisatie zorg voor aanpassingen aan de werkplek.

  • 5.

    De werkgever en de begeleidingsorganisatie zetten zich in om de arbeidsbekwaamheden van de geïndiceerde te verbeteren.

  • 6.

    De werkgever

    • a.

      is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

    • b.

      draagt er zorg voor dat de werkplek en de werkomstandigheden voldoen aan de arbonormen;

    • c.

      ziet toe op de integratie van de geïndiceerde op de werkplek onder collega’s;

    • d.

      biedt de geïndiceerde een salaris en overige arbeidsvoorwaarden die op zijn minst conform de voor de bedrijfstak geldende CAO zijn;

    • e.

      werkt mee aan het Individuele Ontwikkelingsplan;

    • f.

      doet onverwijld mededeling aan het college van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de verstrekking van de subsidie, en informeert desgevraagd het college;

    • g.

      bewaart alle bewijsstukken die aan de subsidieverstrekking ten grondslag liggen tenminste drie jaren na de vaststelling van de subsidie en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het college voor controledoeleinden.

  • 7.

    De begeleidingsorganisatie

    • a.

      is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

    • b.

      houdt kantoor of heeft een permanente vestiging in de regio Eindhoven/Helmond;

    • c.

      wijst een contactpersoon uit de eigen organisatie aan voor de contacten met de gemeente;

    • d.

      zet medewerkers in die zijn gekwalificeerd voor het begeleiden van geïndiceerden voor wie het persoonsgebonden budget is bestemd, specifiek gericht op de indicatiestelling van de geïndiceerde;

    • e.

      heeft aantoonbare kennis en ervaring in het werkveld;

    • f.

      beschikt over methodieken ter behoud en bevordering van de arbeidsbekwaamheden van de geïndiceerde, en past deze ook toe;

    • g.

      stelt een begeleidingsplan op;

    • h.

      stelt bij aanvang van het dienstverband, doch uiterlijk vijf weken na de aanvang, een Individuele Ontwikkelingsplan op voor de geïndiceerde;

    • i.

      rapporteert periodiek aan de gemeente Geldrop-Mierlo inzake de voortgang van het Individuele Ontwikkelingsplan, en maakt daarbij gebruik van het door de gemeente Geldrop-Mierlo beschikbaar gestelde rapportageformulier;

    • j.

      levert de benodigde informatie en documenten aan de gemeente ten behoeve van aanvragen van herindicaties;

    • k.

      staat garant voor de levering van het vooraf overeengekomen niveau van begeleiding in tijd en kwaliteit;

    • l.

      doet onverwijld mededeling aan het college van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de verstrekking van de subsidie, en informeert desgevraagd het college.

Artikel 5 Wijze van vaststelling van de loonkostensubsidie

  • 1.

    a. Het college stelt van de geïndiceerde de hoogte van de loonkostensubsidie vast.

  • b.

    De aanvrager voegt een voorstel voor de hoogte van de loonkostensubsidie toe bij zijn aanvraag.

  • 2.

    De loonkostensubsidie kan zonder meer worden vastgesteld, indien de voorgestelde loonkostensubsidie

    • a.

      niet hoger is dan 50% van het bruto loon van de geïndiceerde, en

    • b.

      in redelijke overeenstemming is met de indicatiestelling, en

    • c.

      het totaal aan loonkostensubsidie, vergoedingen voor de begeleidingskosten en vergoedingen voor aanpassingen aan de werkplek niet meer bedragen dan het voor het persoonsgebonden budget beschikbare bedrag als omschreven in artikel 7, tweede lid, onder b, van de wet.

  • 3.

    Wanneer de loonkostensubsidie hoger is dan de grenzen zoals zijn aangegeven in het tweede lid, of wanneer het college gerede twijfel heeft aan de juiste hoogte van de loonkostensubsidie, wordt de aanvrager terugverwezen naar de beoogde werkgever om tot een nieuw voorstel voor loonkostensubsidie te komen, tenzij het voorstel in redelijke overeenstemming is met de indicatiestelling.

  • 4.

    Indien ook na toepassing van het derde lid het college gerede twijfel heeft aan de juiste hoogte van de loonkostensubsidie, kan de gemeente een nader onderzoek instellen of laten instellen, en op basis van dat onderzoek een loonkostensubsidie voorstellen. Dit onderzoek kan een loonwaardeonderzoek behelsen.

Artikel 6 Herziening van de loonkostensubsidie

  • 1.

    Bij het besluit tot vaststelling van een loonkostensubsidie wordt een termijn aangegeven, waarop het bedrag van de loonkostensubsidie wordt herzien in het licht van de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit van de geïndiceerde.

  • 2.

    a. Op verzoek van de werkgever kan een loonkostensubsidie worden herzien als hier, gelet op

de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit van de werknemer, aanleiding voor is.

b.Een dergelijk verzoek moet worden onderbouwd met een advies van de

begeleidingsorganisatie.

3.De loonkostensubsidie kan ambtshalve worden gewijzigd als hier gerede aanleiding toe is.

Artikel 7 De vergoeding aan de begeleidingsorganisatie

  • 1.

    De in aanmerking te nemen kosten worden beoordeeld op basis van het begeleidingsplan.

  • 2.

    Het aantal uren aan begeleiding dat door het college wordt vergoed bedraagt maximaal 10% van het aantal uren dat door de geïndiceerde bij de werkgever wordt gewerkt.

  • 3.

    Reiskosten en reistijden worden niet vergoed, tenzij

    • a.

      er sprake is van een specialistische begeleiding, en

    • b.

      deze begeleiding wordt verzorgd door een begeleidingsorganisatie, die niet is gevestigd in de regio Eindhoven/Helmond, en

    • c.

      deze begeleiding niet kan worden geleverd door een begeleidingsorganisatie uit de regio Eindhoven/Helmond.

  • 4.

    Het college regelt de wijze van uitbetaling van de vergoeding.

Artikel 8 Vergoeding voor eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid word verricht

  • 1.

    De begeleidingsorganisatie adviseert inzake de noodzaak van de aanpassingen.

  • 2.

    In het geval een noodzaak voor aanpassingen aan de werkplek noodzakelijk worden geacht, en tevens wanneer voorzieningen voor woonwerkvervoer noodzakelijk worden geacht, wordt het UWV verzocht een arbeidskundig onderzoek in te stellen.

  • 3.

    Indien uit dit onderzoek aanpassingen en voorzieningen noodzakelijk blijken, wordt de aanvrager geacht bij het UWV een aanvraag in te dienen voor een voorziening.

  • 4.

    a. Voor zover het UWV niet voorziet in een voorziening, kan het college een vergoeding

vaststellen.

  • b.

    Van de werkgever wordt een redelijke bijdrage verlangd.

  • c.

    Het college kan een vergoeding verstrekken voor de eenmalige kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht, als blijkt dat aanpassingen op de werkplek noodzakelijk zijn, deze persoonsgerelateerd zijn, en het niet redelijk is dat deze kosten door de werkgever worden gedragen.

  • d.

    De vergoeding maakt deel uit van het jaarlijkse persoonsgebonden budget voor een

    bedrag van de afschrijvingskosten van de aanpassing op jaarbasis.

  • 5.

    De gemeente behoudt zich het recht voor om nader onderzoek uit te voeren of te laten uitvoeren.

  • 6.

    Aanpassingen, waarbij de vergoeding hiervoor leidt tot een overschrijding van het voor het persoongebonden budget maximaal beschikbare bedrag, worden niet vergoed. De werkplek wordt dan niet als passend beschouwd.

  • 7.

    Het vierde lid laat onverlet, dat in bijzondere gevallen een vergoeding uit andere middelen dan de Rijkssubsidie kan worden bezien.

  • 8.

    Kosten voor aanschaf van apparatuur, kosten voor de werkplek en kosten voortvloeiend uit arbowetgeving, die de werkgever uit hoofde van normaal en goed werkgeverschap voor iedere werknemer zou moeten maken, komen niet in aanmerking voor vergoeding door het college.

  • 9.

    De hoogte van de vergoeding dient in redelijke verhouding te staan tot de duur van de arbeidsovereenkomst en de afschrijvingskosten van de aanpassingen, gelet op artikel 3, tweede lid.

  • 10.

    Het college regelt de wijze van uitbetaling van de vergoeding.

Artikel 9 Indienen van de aanvraag

  • 1.

    De aanvraag voor een persoonsgebonden budget wordt ingediend door middel van een volledig ingevuld aanvraagformulier. De aanvraag wordt mede-ondertekend door de werkgever en de begeleidingsorganisatie.

  • 2.

    De aanvraag bevat een voorstel voor loonkostensubsidie, en wordt vergezeld van een begeleidingsplan en een advies inzake aanpassingen van de werkplek.

  • 3.

    Het aanvraagformulier wordt door het college vastgesteld.

Artikel 10 Ingangsdatum

De ingangsdatum van een toegekend persoonsgebonden budget wordt gesteld op de datum van aanvraag, doch niet eerder dan de ingangsdatum van de dienstbetrekking.

Artikel 11 Beslistermijn

  • 1.

    Het college besluit over de aanvraag voor een persoonsgebonden budget binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2.

    Het college kan dit besluit met ten hoogste acht weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 12 Het besluit tot het vaststellen van het persoonsgebonden budget

Het besluit tot vaststelling van het persoonsgebonden budget bevat in ieder geval:

  • a.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget, gespecificeerd naar de bedragen voor loonkostensubsidie, vergoeding voor de begeleiding en vergoeding voor de kosten van aanpassingen, en de wijze waarop deze kan worden aangepast;

  • b.

    De ingangsdatum;

  • c.

    De wijze van betaling;

  • d.

    De verplichtingen van de werkgever;

  • e.

    De verplichtingen van de begeleidingsorganisatie;

Artikel 13 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening persoonsgebonden budget Wsw.

  • 2.

    Zij treedt in werking op 1 juli 2008.

G.A.A. van Luijn M.J.D. Donders-de Leest

Griffier Burgemeester TOELICHTING

Algemene toelichting

Met ingang van 1 januari 2008 is de Wsw gewijzigd. Hiermee is ook de mogelijkheid van het persoonsgebonden budget (PGB) ingevoerd, en wel in artikel 7 van de Wsw.

Bij de inrichting van het PGB heeft de gemeente twee uitgangspunten gesteld:

  • 1.

    De uitvoering dient zo eenvoudig mogelijk te blijven.

  • 2.

    Ook in een BW-plaats via een PGB dient de “beweging van binnen naar buiten” te worden gevolgd. Anders gezegd, er dient continu te worden gestreefd naar een verbetering van de arbeidsbekwaamheden van de geïndiceerde.

De gemeente dient bij verordening vast te stellen, op welke wijze en onder welke voorwaarden het PGB wordt verstrekt.

Ingevolge artikel 7, tweede lid, onder a, van de Wsw zijn er twee groepen van geïndiceerden, aan wie de gemeente een PGB móet verstrekken: 1) geïndiceerden, die al werkzaam zijn en 2) geïndiceerden die vanwege hun plaats op de wachtlijst (en het plaatsingsbeleid) recht hebben op plaatsing.

Dit geldt echter alleen, wanneer de door de geïndiceerde (of begeleidingsorganisatie) aangedragen werkplek en begeleiding adequaat zijn in die zin, dat voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden en vereisten.

De geïndiceerde heeft géén recht op een bepaald bedrag. De hoogte van het budget wordt door de gemeente vastgesteld.

De wet geeft een maximum bedrag aan dat voor het PGB beschikbaar is. De gemeente mag een hoger bedrag beschikbaar stellen, doch het meerdere boven het wettelijke maximum komt dan voor eigen rekening van de gemeente. De gemeente heeft ervoor gekozen, om zich te limiteren tot het wettelijke maximum.

Het initiatief bij een plaatsing via een PGB ligt geheel bij de geïndiceerde zelf, of zijn belangenbehartiger. Anders dan bij een “gewone” BW-plaats is het niet het sw-bedrijf, dat een werkgever zoekt. De geïndiceerde moet zelf een werkgever vinden. Hij heeft ook het recht om zelf een begeleidingsorganisatie aan te wijzen.

Dit schept voor de geïndiceerde wel de mogelijkheid, om vanuit een eigen netwerk een werkplek te vinden.

Bij toekenning van het PGB gaat de gemeente verschillende relaties aan.

Met de geïndiceerde zelf, als aanvrager van het PGB. De geïndiceerde heeft echter geen bijzondere verplichtingen ten aanzien van het PGB. Hij blijft echter wel gehouden aan de verplichtingen zoals aangegeven in artikel 6 van de Wsw en het gemeentelijke beleid inzake plaatsingen en wachtlijstbeheer, een en ander op straffe van intrekking van de indicatie.

Met de werkgever ontstaat een subsidierelatie.

Daarom dient de werkgever de aanvraag mede te ondertekenen. Op deze subsidieverlening zijn de ter zake doende bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Dit leidt tot verplichtingen aan de werkgever, ten aanzien van de vaststelling van de subsidie, naast zijn verplichtingen ten aanzien van zijn werkgeverschap.

Met de begeleidingsorganisatie ontstaat een contractrelatie.

Daarom dient de begeleidingsorganisatie vooraf aan te geven, welke prestatie zij zullen leveren. Op basis daarvan wordt het bedrag van de te vergoeden kosten bepaald.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

De kosten worden vastgestel op basis van de taken en werkprocessen, die met de uitvoering zijn gemoeid. De kosten worden jaarlijks vastgesteld, onder andere vanwege indexeringen van loonkosten.

Artikel 3

Het maximum bedrag wordt bepaald op – grofweg – het subsidiebedrag per SE (in 2008 was dat € 25.337,00) minus de ex artikel 2 vastgestelde uitvoeringskosten. De rest is beschikbaar voor de in het derde lid genoemde onderdelen.

Dit leidt ertoe, dat bij de vaststelling van de bedragen voor de verschillende onderdelen de totale som moet worden bezien. Daarbij geldt in het algemeen de regel, dat een lagere productiviteit leidt tot een hogere loonkostensubsidie én een grotere behoefte aan begeleiding.

Een hoge loonkostensubsidie gaat dus vaak samen met hoge kosten voor begeleiding (en mogelijk ook voor aanpassingen).

In beginsel behoort een vergoeding voor het zoeken naar een werkgever niet tot het PGB. Maar wanneer dit tot een arbeidsovereenkomst leidt, kan alsnog daartoe worden overgegaan. Feitelijk is er sprake van een “no cure no pay”, waarbij het risico bij de begeleidingsorganisatie en/of de geïndiceerde ligt.

Artikel 4

Dit artikel vormt de kern van het PGB.

Ook een BW-plaats bij een reguliere werkgever in het kader van de Wsw is een dienstbetrekking ingevolge het Burgerlijk Wetboek. Deze is dan ook onverkort van toepassing.

De criteria ten aanzien van de werkgever dienen niet te strikt, maar ook niet te los te zijn.

Te strikte, of uitgebreide eisen kunnen ertoe leiden, dat minder werkgevers adequaat worden bevonden. Te soepele, of beperkte eisen kunnen juist ertoe leiden, dat geïndiceerden op ongeschikte plekken terecht komen.

Belangrijker zijn de eisen aan de begeleidingsorganisatie. Uiteindelijk zijn zij ervoor verantwoordelijk, dat de geïndiceerde in staat is, in staat zal blijven en vooral beter in staat zal worden om de werkzaamheden uit te voeren. De arbeidsbekwaamheden, en daarmee de arbeidsproductiviteit van de geïndiceerde dient een stijgende lijn te vertonen.

Van de begeleidingsorganisatie wordt dan ook deskundigheid en vakbekwaamheid verlangd. In principe is de begeleider enerzijds een soort van vertrouwenspersoon voor de geïndiceerde en anderzijds de “ogen en oren” van de gemeente.

De gemeente moet erop kunnen vertrouwen, dat de begeleidingsorganisatie betrouwbare rapportages levert en de afspraken nakomt.

De voorwaarde van vestiging in de regio Eindhoven/Helmond heeft een geografisch motief, met het oog op het feit, dat de gemeente geen reiskosten vergoed. Ook het culturele motief speelt mee, nu er een vertrouwensrelatie moet ontstaan met de geïndiceerde en een hechte samenwerking met de werkgever.

Bewust wordt in het midden gelaten, welke plaatsen tot de regio Eindhoven/Helmond behoren. Een strikt omschreven begrenzing kan leiden tot situaties, dat een PGB wordt geweigerd, omdat de begeleidingsorganisatie nét een plaats te ver weg ligt.

Van de begeleidingsorganisatie wordt een begeleidingsplan en een IOP verlangd.

Op basis van het begeleidingsplan wordt de vergoeding bepaald.

Het IOP dient ter bevordering van de arbeidsbekwaamheden.

De begeleidingsorganisatie dient periodiek te rapporteren.

De periodiciteit is afhankelijk te stellen van de ontwikkelingscurve: Wanneer het IOP aangeeft, dat de geïndiceerde zich (snel) zal ontwikkelen, is een kortere periode zinvol. Bij een blijvende situatie kan een langere periode volstaan.

De rapportages hebben enerzijds het doel om de voortgang te bewaken, en anderzijds om de aanvragen van herindicaties te onderbouwen.

Vanwege de herindicatie zal in ieder geval kort voor de indiening van de aanvraag daartoe een rapportage worden gevraagd.

Artikel 5

De gemeente beslist, maar de geïndiceerde moet zelf het voorstel doen.

De genoemde grenzen dienen de vereenvoudiging van de uitvoering. De maximum grens is gekozen om enerzijds niet zo hoog te zijn, dat er nauwelijks middelen overblijven voor vergoedingen, anderzijds niet zo laag, dat de gemeente in een meer dan wenselijk aantal gevallen toch een onderzoek moet doen.

Het laatste leidt tot hogere uitvoeringskosten, en dus lager PGB-budget, en tot een langere beslistermijn.

Artikel 6

De werkgever kan een aanspraak maken op een loonkostensubsidie zolang het dienstverband voortduurt, en zolang de werknemer voor de Wsw is geïndiceerd. Voorheen kon slechts gedurende een aantal jaren van deze subsidie gebruik worden gemaakt.

Dit betekent niet, dat een eenmaal vastgestelde subsidie ook op dat bedrag vast blijft staan. Immers, de bedoeling is, dat de geïndiceerde een steeds hogere arbeidsproductiviteit bereikt. Dit leidt er dan toe, dat de loonkostensubsidie navenant moet worden bijgesteld.

Anderzijds kan het gebeuren, dat de arbeidsproductiviteit aan het begin van het dienstverband te hoog was ingeschat.

Daarom blijft de mogelijkheid open, om de hoogte van de loonkostensubsidie te wijzigen.

Artikel 7

De noodzakelijke begeleiding is afhankelijk van de beperking van de geïndiceerde. Het percentage geldt als richtgetal: 10% komt ongeveer overeen met één dagdeel per volledige werkweek.

In de praktijk blijkt vaak één of twee uren per week te volstaan.

De soort begeleiding verschilt ook per geval. Een geïndiceerde kan behoefte hebben aan de aanwezigheid van de begeleider, voor een ander volstaat een telefoontje per week.

Ook dit vertaalt zich terug in de kosten.

In sommige gevallen is specialistische begeleiding noodzakelijk. Wanneer deze begeleiding niet of niet naar behoren kan worden geleverd door een organisatie in de regio, is het acceptabel om een organisatie buiten de regio in te schakelen, waarvoor ook reiskosten/reistijdvergoeding kan worden verstrekt. Deze vergoedingen komen overigens ook ten laste van het PGB-budget.

Artikel 8

De noodzakelijke aanpassingen zijn afhankelijk de aard van de beperking. Het kunnen aanpassingen zijn, die enkel door de werknemer kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld aangepast meubilair. Maar het kan ook zijn, dat de aanpassing wel voor de werknemer wordt aangebracht, maar niet alleen door de werknemer wordt gebruikt, bijvoorbeeld een aangepaste toegang tot de werkplek. De aanpassing is dan niet persoonsgerelateerd.

Het UWV stelt voorzieningen beschikbaar voor personen met een beperking, die hen belemmert bij hun werk. Deze voorziening is voor een ieder beschikbaar, die beperkingen heeft die langer dan een jaar aanwezig zijn, de voorziening nodig is voor het uitoefen van werk of het vinden van werk, en de voorziening meer kost dan € 114,00 (normbedrag 2008).

Er is ook een inkomensgrens: het gezinsinkomen mag niet hoger zijn dan € 32.300,00 bruto.

Een verdere voorwaarde is, dat de noodzaak van de voorziening moet blijken uit een door het UWV uitgevoerd arbeidskundig onderzoek.

Het UWV stelt deze voorziening ook beschikbaar voor vervoersvergoedingen.

Degene, die de voorziening nodig heeft, dient deze zelf aan te vragen. Het UWV heeft hiervoor een aanvraagformulier.

Wanneer het UWV geen voorziening toekent, maar een aanpassing desondanks noodzakelijk is, kan vanuit het PGB-budget een vergoeding worden gefinancierd.

Hierbij wordt van de werkgever een redelijke bijdrage verlangd.

Wanneer de kosten dermate hoog zijn, dat de afschrijvingskosten daarvan tot een overschrijding van het budget leiden, wordt geen vergoeding verstrekt.

De vergoeding kan ook worden geweigerd, wanneer de duur van de afschrijvingen ruimschoots de duur van het dienstverband overschrijden.

Met de aanpassingen moet ook rekening worden gehouden met de overweging, of deze aanpassing al ingevolge een andere wettelijke regeling (bouwbesluiten) behoort te worden gerealiseerd. Te denken valt aan invalidentoiletten, speciale toegangen, enzovoorts. Dit sluit aan op artikel 4 lid 3 sub b.

Artikel 9

De aanvraag moet door de aanvrager, de werkgever en de begeleidingsorganisatie worden ondertekend.

De ondertekening door de aanvrager wordt als vanzelfsprekend geacht.

De werkgever gaat een subsidie ontvangen. Dit is een subsidie ingevolge de Algemeen wet bestuursrecht. Daarom dient ook de werkgever te ondertekenen, en ontvangt hij een beschikking.

De begeleidingsorganisatie gaat een prestatie leveren, waar een prijskaartje aan hangt.

Er is daarom sprake van een contractrelatie. In het begeleidingsplan en het IOP wordt de te leveren prestatie omschreven. Wanneer deze prestatie niet wordt gekeverd, wanneer er bijvoorbeeld minder uren aan de begeleiding wordt besteed, kan dat aanleiding geven tot een wijziging van de vergoeding.

Artikel 10

Het PGB gaat in op hetzij de ingangsdatum van het dienstverband, hetzij de aanvraagdatum van het PGB, welke van de twee het laatst is.

Het kan dus betekenen, dat een dienstbetrekking al is begonnen, maar dat het PGB pas naderhand wordt aangevraagd: dan geldt de datum van de aanvraag.

Andersom, wanneer het PGB is aangevraagd, maar de dienstbetrekking begint pas op een datum na de aanvraagdatum, dan geldt de ingangsdatum van de dienstbetrekking.

Artikel 11

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 12

Onder toepassing van artikel 4:43 van de Awb wordt direct tot vaststelling besloten. Er vindt dus niet eerst een verlening plaats. De reden hiervoor is de vereenvoudiging van de uitvoering, zowel voor de gemeente als voor de werkgever. De subsidie kan uiteraard wel tussentijds worden gewijzigd, wanneer de omvang van de werkzaamheden wijzigen, bijvoorbeeld door een wijziging van het aantal uren.