Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Schagen

Verordening Kwaliteit Peuterspeelzalen Schagen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSchagen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Kwaliteit Peuterspeelzalen Schagen
CiteertitelVerordening Kwaliteit Peuterspeelzalen Schagen
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is alleen van kracht voor het grondgebied van de voormalige gemeente Schagen. De regeling is vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Schagen, welke is opgeheven met ingang van 1 januari 2013. Op grond van artikel 28 van de Wet algemene regels gemeentelijke indeling behoudt deze regeling haar rechtskracht voor het grondgebied waarvoor ze is vastgesteld gedurende twee jaar, tenzij de regeling eerder wordt ingetrokken.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-08-2007Onbekend

26-06-2007

Schager Weekblad, 25-07-2007

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Kwaliteit Peuterspeelzalen Schagen

De Raad van de Gemeente Schagen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 1 mei 2007, nr. III.4 ;

BESLUIT:

Over te gaan tot het vaststellen van de Verordening kwaliteit Peuterspeelzalen Schagen en tot intrekking van de Verordening kinderopvang Schagen 1997.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: burgemeester en wethouders van Schagen;

  • b.

    peuterspeelzaal: een accommodatie met een programma-aanbod voor kinderen vanaf de leeftijd van 2 jaar tot het moment waarop zij naar de basisschool gaan.

  • c.

    vergunninghouder: een natuurlijke of rechtspersoon die een peuterspeelzaal in stand houdt of gaat houden en daartoe een vergunning heeft;

  • d.

    functionaris: een in de peuterspeelzaal werkzame persoon die werkzaamheden verricht, opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO, en die over de voor die werkzaamheden benodigde opleiding beschikt;

  • e.

    begeleider: de in een peuterspeelzaal werkzame persoon die anders dan als functionaris belast is met het bieden van verzorging, opvoeding en begeleiding aan kinderen;

  • f.

    NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut vastgestelde norm.

  • g.

    toezichthouder: medewerker van de GGD, belast met de controle op de naleving van het bij en krachtens deze verordening bepaalde in zijn algemeenheid en meer specifiek belast met toezicht op de exploitatie van peuterspeelzalen overeenkomstig de vergunning als bedoeld in artikel 2 en de daaraan verbonden voorschriften.

  • h.

    overeenkomst: een schriftelijke bevestiging inzake de plaatsing van een kind, naar aanleiding van een volledig ingevuld en door de ouder(s) verzorger(s) ondertekend aanmeldingsformulier van de betreffende peuterspeelzaal.

Artikel 2 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder, of in afwijking van, een schriftelijke vergunning van het college een peuterspeelzaal open te stellen of te houden.

  • 2.

    Een vergunning wordt aangevraagd door middel van de indiening van een door het college vastgesteld formulier.

  • 3.

    Het college legt de aanvraag voor aan een toezichthouder om te controleren of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden overeenkomstig het bepaalde, genoemd in deze verordening. De toezichthouder legt zijn bevindingen naar aanleiding van zijn onderzoek vast in een inspectierapport.

Artikel 3 Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

De aanvrager vermeldt in de aanvraag voor een vergunning voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:

  • 1.

    ambitieniveau 0: 'spelen en ontmoeten';

  • 2.

    ambitieniveau 1: 'spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren';

  • 3.

    ambitieniveau 2: 'spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen'.

Artikel 4 Weigering en ontheffing
  • 1.

    Het college weigert de vergunning indien naar zijn oordeel niet wordt voldaan aan de kwaliteitsregels die bij en krachtens hoofdstuk 2 van deze verordening worden gesteld.

  • 2.

    Voor zover het college daarbij afwijkt van het oordeel van de toezichthouder als bedoeld in artikel 2, derde lid, deelt hij zijn beslissing gemotiveerd aan de toezichthouder mede.

  • 3.

    Het college is bevoegd in het kader van de vergunningsverlening op onderdelen tijdelijk ontheffing te verlenen van de in het eerste lid bedoelde kwaliteitsregels.

Artikel 5 Voorschriften en beperkingen
  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning als bedoeld in artikel 2, al dan niet met ontheffing, kunnen voorschriften worden verbonden. Deze voorschriften mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden en niet overdraagbaar.

Artikel 6 Behandeling aanvragen

Op de voorbereiding van de besluitvorming naar aanleiding van in behandeling genomen aanvragen is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat een ieder bevoegd zal zijn om zijn zienswijze met betrekking tot het ontwerpbesluit naar voren te brengen.

Artikel 7 Termijnen
  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag om vergunning of op een verzoek tot tijdelijke ontheffing zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na de dag waarop de aanvraag of het verzoek is ontvangen.

  • 2.

    Het college kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 8 Duur van de vergunning of ontheffing
  • 1.

    De vergunning wordt verleend voor maximaal vier jaar.

  • 2.

    De ontheffing wordt verleend voor maximaal één jaar.

Artikel 9 Verplichtingen van de vergunninghouder
  • 1.

    De vergunninghouder is verplicht om bij wijziging van de gegevens die zijn verstrekt bij de vergunningaanvraag, daarvan onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen aan het college.

  • 2.

    De vergunninghouder is verplicht de vergunning op een zichtbare plaats in de peuterspeelzaal op te hangen.

Artikel 10 Intrekken of wijzigen van vergunning of ontheffing
  • 1.

    Het college kan de vergunning of ontheffing intrekken of wijzigen:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging daarvan wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is verstrekt;

    • c.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien binnen de termijn van een jaar geen gebruik van de vergunning of de ontheffing wordt gemaakt;

    • e.

      indien de houder van de vergunning of de ontheffing dit verzoekt.

Hoofdstuk 2 Kwaliteitsregels
Artikel 11 Kwaliteitsregels
  • 1.

    De vergunninghouder biedt in een peuterspeelzaal, onder begeleiding van daarvoor specifiek opgeleide functionarissen, een programma aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels waaraan de peuterspeelzaal, de vergunninghouder en de in de peuterspeelzaal werkzame functionarissen en begeleiders, met het oog op het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het overige in dit hoofdstuk bepaalde, moeten voldoen. Deze regels hebben betrekking op:

    • a.

      de verzorging en begeleiding van en het toezicht op de kinderen;

    • b.

      de inrichting, hygiënische toestand en veiligheid van de peuterspeelzaal en de aan functionarissen en begeleiders te stellen gezondheids- en bekwaamheidseisen, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving;

    • c.

      de aanwezigheid van gegevens in de peuterspeelzaal.

Artikel 12 Informatie aan ouders/verzorgers

De vergunninghouder informeert de ouders/verzorgers voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst schriftelijk over het ambitieniveau van de peuterspeelzaal en het te voeren beleid.

Artikel 13 De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

De vergunninghouder sluit ten behoeve van de in de peuterspeelzaal aanwezige functionarissen, begeleiders en kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering af.

Artikel 14 Groepsgrootte, verblijfsduur en aantallen functionarissen
  • 1.

    Een groep in een peuterspeelzaal staat ten minste onder leiding van een functionaris en een begeleider.

  • 2.

    De maximum verblijfsduur in de peuterspeelzaal is 3/4 uur per dag.

  • 3.

    Een groep bestaat uit maximaal 16 kinderen.

Artikel 15 Verblijfsruimte
  • 1.

    Er is per kind een binnenruimte beschikbaar van minimaal drie m2 netto speeloppervlak. De netto vierkante meters worden berekend door de netto vierkante meters zoals beschreven in NEN 2580 te verminderen met het noodzakelijke oppervlak van aanwezige kasten, keukenelementen en verschoonblokken.

  • 2.

    Van de in het eerste lid omschreven verplichting is de vergunninghouder ontheven, zodra de behandelend geneesheer een schriftelijke verklaring heeft afgegeven dat de kans op overbrenging van een infectieziekte is uitgesloten.

Artikel 16 Voorkoming verspreiding infectieziekten
  • 1.

    De vergunninghouder, dan wel degene die met de dagelijkse leiding van de peuterspeelzaal is belast, is met betrekking tot alle kinderziekten verplicht de richtlijnen van de GGD te volgen. De vergunninghouder dient daartoe de directeur van de GGD te raadplegen en diens advies op te volgen.

  • 2.

    Van de in het eerste lid omschreven verplichting is de vergunninghouder ontheven, zodra de behandelend geneesheer een schriftelijke verklaring heeft afgegeven dat de kans op overbrenging van een infectieziekte is uitgesloten.

Artikel 17 Verklaring omtrent het gedrag
  • 1.

    Personen die als functionaris of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2.

    Deze verklaring wordt aan de vergunninghouder overgelegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3.

    Voor personen die op het moment van vaststellen van deze verordening al werkzaam zijn bij een vergunninghoudende peuterspeelzaal onder de werking van de Verordening Kinderopvang Schagen 1997, gelden lid 1 en 2 niet.

  • 4.

    Indien de vergunninghouder of toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de vergunninghouder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de vergunninghouder vast te stellen termijn.

Hoofdstuk 3 Het gemeentelijk toezicht
Artikel 18 Aanwijzing van toezichthouders

Het college wijst toezichthouders aan, belast met periodieke en incidentele controle op de naleving van het bij en krachtens deze verordening bepaalde in zijn algemeenheid en meer specifiek belast met toezicht op de exploitatie van peuterspeelzalen overeenkomstig de vergunning als bedoeld in artikel 2 en de daaraan verbonden voorschriften.

Artikel 19 Het inspectierapport
  • 1.

    De toezichthouder legt zijn bevindingen naar aanleiding van zijn controlebezoeken bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2.

    Indien de toezichthouder oordeelt dat door de vergunninghouder de voorschriften van zijn vergunning, dan wel deze verordening, niet zijn of worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3.

    De toezichthouder stelt namens het college de vergunninghouder in de gelegenheid van het rapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze binnen 3 weken na verzenddatum kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de vergunninghouder in een bijlage bij het rapport.

  • 4.

    De toezichthouder zendt het rapport na de periode waarbinnen de zienswijze kenbaar gemaakt kan worden aan de vergunninghouder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats, en aan het college.

  • 5.

    Het inspectierapport is openbaar.

Artikel 20 Aanwijzing en bevel
  • 1.

    Onverminderd de bevoegdheid van bestuursdwang, als bedoeld in artikel 5:21 Awb, het college toekomende op grond van artikel 125 Gemeentewet, kan het college vooralsnog volstaan met een schriftelijke aanwijzing aan de vergunninghouder, indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2.

    In een zodanige aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3.

    Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.

  • 4.

    De vergunninghouder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.

  • 5.

    Het college kan voorts tijdelijke of blijvende sluiting van de peuterspeelzaal gelasten, indien naar hun oordeel dringende omstandigheden die niet uit deze verordening voortvloeien, daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 4 Straf-, Overgangs- en Slotbepalingen
Artikel 21 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in artikel 2, eerste lid wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 22 Overgangsbepalingen
  • 1.

    Binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dienen alle vergunninghouders van peuterspeelzalen in het bezit te zijn van een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid van deze verordening.

  • 2.

    Vergunningen en ontheffingen die zijn verleend onder de werking van de Verordening kinderopvang Schagen 1997, vastgesteld op 30 september 1997, blijven gedurende een jaar na inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de Verordening kinderopvang Schagen 1997 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

Artikel 23 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de 8e dag na die van de bekendmaking.

Artikel 24 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening kwaliteit peuterspeelzalen Schagen.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 juni 2007.

De raad voornoemd,

, voorzitter

, wnd griffier

Artikelsgewijze Toelichting

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De begrippen uit de Verordening kinderopvang Schagen 1997 zijn daar waar nog van toepassing overgenomen. In veel gevallen zijn begrippen echter anders omschreven, omdat deze met name gerelateerd waren aan kinderopvangcentra.

Artikel 1 b

Dit artikel geeft de omschrijving van een peuterspeelzaal waarop deze verordening van toepassing is. Van belang is het begrip programma-aanbod. Uit dit begrip volgt het criterium dat het bezoek aan de peuterspeelzaal bestendig is. De peuterspeelzaal is bedoeld voor peuters vanaf twee tot vier jaar. De meeste kinderen komen tweemaal per week, gedurende twee tot drie uur per dag.

Het incidenteel of informeel (door ouders zelf) aanbieden van peuteropvang valt niet onder de werking van deze verordening. Voorzieningen die evenmin onder de verordening vallen zijn bijvoorbeeld een gezinsvervangend tehuis, een medisch kleuterdagverblijf en lokaliteiten waarin aan bezoekers van gebouwen of inrichtingen gelegenheid wordt geboden kinderen voor de (korte) duur van het bezoek te doen verblijven.

Artikel 1 e

Tot de begeleiders worden gerekend vrijwilligers, stagiaires, mensen met een werkervaringsplaats of ouders die bij de begeleiding van de peuters worden ingezet.

Artikel 1 g

Door de gemeente is de GGD Kop van Noord-Holland (na de fusie GGD Hollands Noorden) belast met de uitvoering van de technische hygiënezorg. In dit kader zijn voor wat betreft het toezicht op hygiëne en veiligheid in de kinderopvang, medewerkers van de GGD aangewezen als toezichthouders. Deze toezichthouders zullen ook de inspecties in de peuterspeelzalen verzorgen.

Artikel 2 Vergunningplicht

De kernfunctie van de verordening is het vergunningplichtig maken van het houden van een peuterspeelzaal. De vergunningplicht is een middel en vindt zijn legitimatie in het feit dat de overheid, toezicht wil houden op de wijze waarop peuterspeelzaalwerk wordt georganiseerd. Het stelsel beperkt zich tot de borging van veiligheid en hygiëne en tot het pedagogische beleid van de speelzaal. Hoewel in de praktijk van Schagen (nog) niet van toepassing, maakt de verordening maakt geen onderscheid tussen gesubsidieerde en niet-gesubsidieerde speelzalen. De in de verordening opgenomen eisen zijn minimumeisen. Het staat de vergunninghouder vrij hogere kwaliteitseisen te hanteren.

De aanvraag

Afdeling 4.1.1. Algemene wet bestuursrecht regelt de aanvraag van beschikkingen. Art. 4:1 bepaalt dat de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.

Voordat de gemeente kan besluiten de gevraagde vergunning te verlenen, zal ze moeten onderzoeken of de vergunningvrager aan alle gestelde kwaliteitseisen voldoet.

De vergunningvrager zal de gegevens moeten verstrekken die de gemeente nodig heeft om te kunnen beoordelen of aan de gestelde kwaliteitseisen wordt voldaan.

Art. 4:4 Algemene wet bestuursrecht geeft het bestuursorgaan de bevoegdheid om het gebruik van formulieren vast te stellen voor het indienen van de aanvraag en het verstrekken van gegevens. Achter de toelichting is het aanvraagformulier voor een vergunning tot exploitatie van een peuterspeelzaal in Schagen bijgevoegd. Bij de vergunningaanvraag voor het houden van een peuterspeelzaal zijn in ieder geval de volgende gegevens van belang (voor zover voorradig op het moment van aanvraag):

  • a.

    openingstijden van de voorziening;

  • b.

    een op schaal (minimaal 1:200) vervaardigde tekening en omschrijving van de ligging en indeling van het perceel, dan wel de perceelgedeelten, waarin de peuterspeelzaal is of zal worden gerealiseerd; op de tekening moet voor elke ruimte worden aangegeven waarvoor deze is bestemd;

  • c.

    het aantal vierkante meters speeloppervlak per kind (buiten en binnen);

  • d.

    het totaal aantal kinderen dat per dagdeel maximaal aanwezig kan zijn;

  • e.

    het minimum aantal functionarissen dat per groep per dagdeel aanwezig zal zijn, alsmede een afschrift van hun diploma's;

  • f.

    een afschrift van de aansprakelijkheids- en ongevallenverzekeringspolis;

  • g.

    indien de aanvrager een rechtspersoon vertegenwoordigt, een opgave van namen en adressen van de bestuursleden en een kopie van de statuten;

  • h.

    naam en adres van de contactpersoon.

In het formulier zijn, naar aanleiding van hetgeen in de verordening wordt gesteld, nog een aantal aanvullende gegevens opgenomen.

Art. 4:5, eerste en derde lid Algemene wet bestuursrecht, geeft de regeling met betrekking tot het aanvullen van ontbrekende gegevens. Lid 3 van dit artikel stelt dat in het kader van de vergunningsverlening een (preventieve) controle dient plaats te vinden. Het college legt dit verzoek neer bij de toezichthouders. Voor meer informatie over toezichthouders: zie artikel 17.

Artikel 3 Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

Dit artikel bepaalt dat de toekomstige vergunninghouder in de aanvraag voor een vergunning dient aan te geven voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest. Het verschil tussen de ambitieniveaus ligt in de uitvoering van de activiteiten en in de uitvoering van de groepsleiding.

Het ambitieniveau 0 (spelen en ontmoeten) is het minimumkwaliteitsniveau. Aan dit kwaliteitsniveau dienen alle peuterspeelzalen in ieder geval te voldoen. Dit ambitieniveau past bij een voornemen van een exploitant om kinderen in een veilige omgeving onder deskundige begeleiding geleidelijk aan te leren spelen met andere kinderen, zich aan regels te houden en rekening te houden met elkaar. Het uitvoerende werk op de groep wordt op dit ambitieniveau hoofdzakelijk gedaan door begeleiders, onder supervisie van een beroepskracht.

Bij het ambitieniveau 1 (spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren) wordt naast het spelen en ontmoeten expliciet aandacht besteed aan de ontwikkeling van de peuters en het signaleren van eventuele ontwikkelingsachterstanden. Het uitvoerende werk op de groep wordt op dit ambitieniveau gedaan door een beroepskracht, bijgestaan door een begeleider. Verwacht mag worden in deze situatie een systeem van signaleren bestaat dat ouders, de basisschool en aanpalende instellingen betrouwbare informatie geeft over de behoefte aan voorzieningen en de ontwikkeling van het kind.

Het laatste ambitieniveau (ambitieniveau 2: spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen) gaat nog een stap verder en sluit meer aan bij het onderwijs door naast spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren, de peuters ook te ondersteunen bij eventuele ontwikkelingsachterstanden.

De peuterspeelzaal krijgt hier nadrukkelijk een rol toebedeeld in de voor- en vroegschoolse educatie (WE) door niet alleen ontwikkelingsachterstanden te signaleren, maar ook daadwerkelijk begeleiding te bieden om deze achterstanden te bestrijden. Het uitvoerend werk wordt op dit ambitieniveau gedaan door twee beroepskrachten.

Indien een (toekomstige) vergunninghouder van mening is dat een bepaald ambitieniveau wordt gehanteerd in de peuterspeelzaal, maar waarbij niet in zijn geheel wordt voldaan aan het bovengenoemde, dient hij bij zijn aanvraag gemotiveerd aan te geven op welke (alternatieve) wijze een ambitieniveau wordt ingevuld en/of de wijze waarop een de peuterspeelzaal, op korte termijn, naar het betreffende ambitieniveau toe zal groeien.

Artikel 4 Weigering en ontheffing

De bepaling in het tweede lid is opgenomen om in bijzondere omstandigheden toch een vergunning te kunnen afgeven, met ontheffing voor een nader te bepalen periode van een of meer van de gestelde kwaliteitseisen. De ontheffing kan slechts tijdelijk zijn, waarbij de lengte van de tijdelijkheid afhangt van de omstandigheden.

Artikel 5 Voorschriften, beperkingen

Dit artikel biedt de mogelijkheid tot het leveren van maatwerk.

In literatuur en jurisprudentie wordt algemeen het standpunt gehuldigd dat de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften in beginsel aanwezig is in die gevallen waarin het al dan niet verlenen van die vergunning of ontheffing ter vrije beslissing staat van het beschikkende orgaan (wie het meerdere mag, mag ook het mindere).

Artikel 6 Behandeling aanvragen

Afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht bevat de voorbereidingsprocedure. Deze procedure ziet er als volgt uit:

  • -

    De ontwerpvergunning wordt met de daarop betrekking hebbende stukken voor alle belanghebbenden ter inzage gelegd voor een periode van ten minste vier weken.

  • -

    Er wordt kennisgeving gedaan van de ter inzage legging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan- huisbladen, dan wel op andere geschikte wijze. Het bestuursorgaan stelt de aanvrager van de vergunning op de hoogte van de toepassing van hetgeen is geregeld in afdeling 3.4.

  • -

    Belanghebbenden (in deze verordening een ieder) kunnen hun zienswijze over de ontwerpvergunning schriftelijk of mondeling naar voren brengen.

    Onder een belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Wij hebben er voor gekozen om 'een ieder' de mogelijkheid te geven zienswijzen in te dienen tegen de ontwerpvergunning. Reden die hieraan ten grondslag ligt is dat wij bijvoorbeeld een ouder die voornemens is om een kind op de speelzaal te plaatsen (en die op het moment van vergunningafgifte nog geen belanghebbende is), wel in staat willen stellen om de zienswijze op de nieuw te openen speelzaal kenbaar te maken.

  • -

    Nadat de reactieperiode is verstreken, dient het bestuursorgaan de aanvrager van de vergunning in de gelegenheid te stellen op de zienswijzen te reageren.

Artikel 7 Termijnen

Het uitgangspunt van de Algemene wet bestuursrecht is dat in het wettelijk voorschrift de termijn wordt aangegeven waarbinnen een beschikking dient te worden gegeven.

De termijn gaat in vanaf het moment waarop de aanvraag of het verzoek in behandeling is genomen. Bij het ontbreken van een of meer gegevens krijgt de aanvrager een periode gelegenheid om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Deze periode wordt niet meegerekend voor het vaststellen van de beslistermijn.

Artikel 8 Duur van de vergunning of ontheffing

De vergunningsduur is gelimiteerd tot een maximum periode waardoor periodiek een nieuwe vergunningaanvraag moet worden gedaan. Dit heeft het voordeel dat na een aantal jaren de gehele situatie van de betreffende speelzaal opnieuw kan worden bezien. Een maximum vergunningperiode van vier jaar is goed werkbaar en daarbij wordt beoogd aansluiting te zoeken bij de (budget) subsidieperiode welke ook een periode van vier jaar betreft.

De vergunning kan voor een kortere periode worden verleend indien bijvoorbeeld bij de aanvraag nog niet aan alle vereisten kan worden voldaan. Het wegwerken van de tekortkomingen is dan een voorwaarde om de vergunningtermijn verlengd te krijgen. De vergunningverlening voor een kortere termijn dan de maximum periode is een voorschrift zoals bedoeld in artikel 5.

Ontheffing verlenen kan alleen tijdelijk (artikel 4, lid 3) en ontheffing kan alleen worden verleend van de nadere regels die burgemeester en wethouders kunnen stellen. Een ruimere ontheffingsbevoegdheid zou de verordenende bevoegdheid van de Raad uithollen.

Artikel 9 Verplichtingen van de vergunninghouder

De vergunninghouder heeft een informatieplicht die er op is gericht de vergunningverlener in staat te stellen om lopende de vergunningtermijn de aanspraak op de vergunning te toetsen aan gewijzigde omstandigheden.

Bij het verstrekken van gegevens is vanzelfsprekend de bescherming van de privacy gewaarborgd.

Artikel 10 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Het eerste lid, sub d, beoogt te voorkomen dat vergunningen ongebruikt worden gelaten. Men mag ervan uitgaan dat de vergunninghouder binnen een jaar na het verlenen van de vergunning van start kan gaan met de peuterspeelzaal. Een latere start betekent dat opnieuw vergunning moet worden aangevraagd.

Het tweede lid omschrijft een bijzondere intrekkingsbevoegdheid. Daarnaast zijn burgemeester en wethouders bevoegd bestuursdwang uit te oefenen krachtens artikel 125 van de Gemeentewet. Voordat zij daartoe overgaan, dient de vergunninghouder schriftelijk te worden gewaarschuwd.

HOOFDSTUK 2 KWALITEITSREGELS

Artikel 11 Kwaliteitseisen

In lid 1 worden de basiskwaliteitseisen gesteld aan de accommodatie en aan het programma. Deze basiseisen zijn een aanvulling op hetgeen bij of krachtens andere wet- en regelgeving vastgelegd is. Dit zijn bijvoorbeeld de Woningwet, bouwbesluit en -verordening, gebruiksvergunning, Warenwet en -besluit, Besluit veiligheid attracties en speeltoestellen, Arbowet en -besluit, Wet collectieve preventie gezondheidszorg en Infectieziektenwet.

In het tweede lid wordt de delegatiebevoegdheid van de gemeenteraad aan burgemeester en wethouders geregeld, voor wat betreft de uitwerking van voorschriften voor peuterspeelzalen. De reikwijdte van de nadere regels is beperkt tot de in lid 2 genoemde onderdelen a 1/m c.

Artikel 12 Informatie aan ouders/verzorgers

Een goede informatie aan de ouders/verzorgers van de kinderen die gebruik maken van een peuterspeelzaal is een van de instrumenten die kwaliteitsbevorderend werken. In ieder geval dient voor de ouder duidelijk te zijn welk ambitieniveau een speelzaal heeft en dient het te voeren beleid bekend te worden gemaakt. Onder 'het te voeren beleid' wordt onder andere verstaan:

  • -

    Pedagogisch beleid;

  • -

    Plaatsingsbeleid;

  • -

    Klachtenbehandeling;

  • -

    De wijze waarop inspraak is geregeld;

  • -

    De wijze waarop het contact met ouders/ verzorgers wordt onderhouden.

Artikel 13 De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

Dit artikel voorkomt gemeentelijke aansprakelijkheid.

Artikel 14  Groepsgrootte, verblijfsduur en aantallen functionarissen

In het peuterspeelzaalwerk is het gebruikelijk dat een groep uit maximaal 16 kinderen bestaat. In de huidige speelzalen in Schagen bestaan de groepen uit 15 kinderen. Het aantal van 16 betreft aldus een maximum. Uiteraard kan het aantal kinderen per groep verlaagd worden. De maximum verblijfsduur per dag verhindert dat peuters een gehele dag in plaats van een dagdeel naar de peuterspeelzaal gaan.

Artikel 15 Verblijfsruimte

De Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut (NEN) geeft normen uit ten behoeve van uniformering van de Nederlandse bouwvoorschriften. In de norm NEN 2580 zijn de definities neergelegd van netto- en bruto vloeroppervlak. Netto wil zoveel zeggen als de omtrek van het gebouw (of kamer) minus de bouwconstructie en vaste elementen zoals wandkasten en verwarmingselementen.

Artikel 16 Voorkoming verspreiding infectieziekten

Dit artikel in de verordening is een uitbreiding van de bepalingen opgenomen in de Infectieziektenwet en biedt een instrument voor het nemen van maatregelen met betrekking tot alle kinderziektes.

Artikel 17 Verklaring omtrent het gedrag

Dit artikel draagt de vergunninghouder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle functionarissen en begeleiders die in zijn peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de vergunninghouder moet worden overgelegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. Personen die op het moment van vaststelling van deze verordening reeds werkzaam zijn bij een vergunninghoudende organisatie behoeven geen verklaring te overleggen. Dit zijn in de Schagense situatie veelal personen die een jarenlange verbintenis hebben en naar tevredenheid functioneren.

Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het vierde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de vergunninghouder wordt overgelegd, in het geval de vergunninghouder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.

HOOFDSTUK 3 HET GEMEENTELIJK TOEZICHT

Artikel 18 Aanwijzing van toezichthouders

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken. De toezichthouder controleert in verband met handhaving van bij en krachtens de verordening gestelde regels, met name door controle op de naleving van de vergunning en de daaraan verbonden voorschriften. De toezichthouder verricht periodiek(e) handhavingsonderzoek of controle en incidenteel onderzoek bij een peuterspeelzaal, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips. In de praktijk wordt jaarlijks gecontroleerd. Door de gemeente Schagen zijn toezichthouders van de afdeling technische hygiënezorg van de GGD Kop van Noord-Holland belast met de uitvoering van het toezicht op hygiëne en veiligheid in kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, gastouderbureaus en peuterspeelzalen.

Artikel 19 Het inspectierapport

De resultaten van een handhavingsonderzoek of controle worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college. Deze werkwijze is identiek aan de manier waarop handhaving op grond van de Wet Kinderopvang plaatsvindt.

Het derde lid bepaalt dat het college (en niet de toezichthouder) de vergunninghouder in de gelegenheid stelt van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken binnen 3 weken na verzenddatum. Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Awb (artikel 10:14) is delegatie van bevoegdheden aan ambtenaren niet toegestaan.

Het is wel mogelijk dat deze bevoegdheid in mandaat wordt overgedragen. In dat geval handelt de toezichthouder namens het college. De overige taken die in dit artikel worden genoemd zijn van feitelijke aard. Deze kunnen wel aan een toezichthoudend ambtenaar worden overgedragen.

Artikel 20 Aanwijzing en bevel

Indien de vergunninghouder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.

Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer niet binnen een bepaalde termijn maatregelen worden getroffen, het college deze op kosten van de vergunninghouder kan laten uitvoeren. Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd.

Zijn er zoveel tekortkomingen, dan kan het college in de aanwijzing of bevel gelasten de exploitatie van de peuterspeelzaal te staken. Geeft de exploitant daaraan geen gehoor, dan gaat het college hiertoe over. Ook dit is een vorm van bestuursdwang.

Als bij controle zoals bedoeld in hoofdstuk 3, wordt geconstateerd dat de vergunninghouder van een peuterspeelzaal niet meer aan de eisen voldoet, dan zal niet in alle gevallen directe intrekking van de vergunning voor de hand liggen. Vaak zal de gemeente kunnen volstaan met afspraken over de te nemen maatregelen en de termijn waarbinnen deze getroffen moeten zijn.

HOOFDSTUK 4 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 21 Strafbepaling

Geen toelichting nodig.

Artikel 22 Overgangsbepalingen

Geen toelichting nodig.

Artikel 23 Inwerkingtreding

Geen toelichting nodig.

Artikel 24 Citeertitel

Geen toelichting nodig.