Organisatie | Nuth |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bijstandsverordening toeslagen en verlagingen wet werk en bijstand gemeente Nuth 2009 |
Citeertitel | Bijstandsverordening toeslagen en verlagingen wet werk en bijstand gemeente Nuth 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Bijstandsverordening toeslagen en verlagingen van 30 mei 2005.
Wet werk en bijstand, art. 8 lid 1 sub c en art. 30
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 01-01-2021 | Intrekking | 07-06-2011 Nuth & Omstreken, 20-07-2011 | FLO/2011/664 | |
17-12-2009 | 01-01-2009 | 01-01-2011 | Nieuwe regeling | 29-09-2009 Nuth & Omstreken, 09-12-2009 | WEBU/2009/15398 |
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening wordt verstaan onder
indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan o.a.: de rioolrechten, het eigenaaraandeel van de onroerende zaakbelasting, een vast bedrag voor onderhoud, de opstalverzekering en het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten.
netto minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verhoogd met aanspraak op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en het werknemersaandeel ziekenfondspremie;
de loonbelasting en premies volksverzekeringen worden berekend overeenkomstig de bepalingen in artikel 37 WWB, tweede lid, van de wet.
HOOFDSTUK 4 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM OF DE TOESLAG
De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen kosten zijn verbonden.
De bijstandsnorm of de toeslag voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde wordt lager vastgesteld indien de deelname is beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering dan wel op kinderbijslag.
Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar wordt in afwijking van artikel 3, de toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet op nihil gesteld, met dien verstand dat toeslagen die onder de Abw zijn toegekend gehandhaafd blijven totdat de leeftijd van betrokkene wijzigt.
Indien voor de belanghebbende een combinatie van een toeslag op grond van artikel 3 en een of meer verlagingen op grond van de artikelen 4, 5, 6, 7 en 8 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van het netto minimumloon ten opzichte van de bijstandsnorm zoals die is vastgesteld in artikel 30 van de wet.
Aldus besloten door de raad van de gemeente Nuth in de openbare vergadering van 29 september 2009
De Voorzitter, De Griffier,
Artikel 8 lid 1 sub c WWB geeft de gemeenteraad de opdracht om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de bijstandsnorm. In artikel 30 WWB zijn enkele eisen geformuleerd waaraan de verordening inhoudelijk zou moeten voldoen.
Deze verordening, de toeslagenverordening, is niet nieuw. Op grond van artikel 38 van de Algemene bijstandswet bestaat bij gemeenten al een toeslagenverordening.
In de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 376) regelt in artikel 3 dat de Toeslagenverordening van artikel 38 Algemene bijstandswet met de inwerkingtreding van de WWB (1 januari 2004) geldt als een toeslagenverordening op grond van artikel 8 van de WWB. Daarmee krijgt de bestaande toeslagenverordening van rechtswege werking, zonder dat daarvoor een nieuw besluit van de gemeenteraad nodig is.
De WWB is als gelegenheid aangegrepen op het bestaande toeslagenbeleid te herijken. Dat heeft geleid tot enkele wijzigingen. Daarnaast is ook gestreefd naar eenheid van beleid binnen het werkgebied van de intergemeentelijke sociale dienst Kompas, die de WWB uitvoert namens de gemeenten Nuth, Simpelveld en Voerendaal.
Om de wijzigingen in werking te doen treden is een besluit van de gemeenteraad nodig.
Uit de verordening moet blijken waar belanghebbenden recht op hebben, derhalve zijn de begripsomschrijvingen en de daarbij behorende toelichting in de verordening opgenomen. Sommige begrippen zijn alleen in de verordening opgenomen, anderen staan ook in de wet. Enkele begrippen zijn gebaseerd op de wet maar wijken op onderdelen af.
De omschrijving van het begrip alleenstaande komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert. Degene die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, kan worden aangemerkt als alleenstaande.
Uit de omschrijving van het begrip gezamenlijke huishouding blijkt dat twee personen die bloedverwant zijn in de eerste graad (ouder - kind) en een gezamenlijke huishouding voeren als alleenstaand worden beschouwd.
De omschrijving van het begrip alleenstaande ouder wijkt af van de omschrijving die de wet hanteert. De reden van de afwijking is gelegen in het feit dat deze definitie in de wet niet volledig is. De wet zal hiertoe in een later stadium nog worden aangepast.
De wettelijke definitie is in de verordening aangevuld met de zinsnede "tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad". Het weglaten van deze zinsnede kan er bijvoorbeeld toe leiden dat een alleenstaande ouder met een inwonend kind als "gezamenlijke huishouding" wordt aangemerkt. Dit komt niet overeen met de bedoeling van de wetgever.
Alleen degene die als alleenstaande de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen (kind jonger dan 18 jaar), kan als alleenstaande ouder worden aangemerkt. Dit betekent dat de co-ouder die niet de volledige, doch slechts de gedeeltelijk zorg voor een of meer kinderen heeft, noch als alleenstaande ouder, noch als alleenstaande kan worden aangemerkt. De gemeente dient op grond van het algemene individualiseringsbeginsel, zoals dat is vastgelegd in artikel 11 en 18 WWB en de hierover bestaande jurisprudentie, vast te stellen welke landelijke norm op betrokkene van toepassing is.
De verordening is van toepassing op personen van 21 jaar of ouder.
De verordening is van toepassing op personen van 21 jaar of ouder. Hoewel dit ten aanzien van verlaging van de bijstandsnorm van gehuwden niet uitdrukkelijk in de wet is vermeld, is dit wel de intentie van de wetgever (zie o.a. artikel 26 WWB).
Het gaat hierbij om in Nederland woonachtige eigen kind(eren) of stiefkind(eren). Geadopteerde kinderen worden hieronder eveneens begrepen. Pleegkinderen vallen niet onder het begrip "kind"; zij worden beschouwd als een zelfstandig subject van bijstand.
Onder het "ten laste komend kind" wordt verstaan het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken. Hierbij geldt dat het kind wel in Nederland moet wonen.
Onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het geval van gehuwden zijn beide echtgenoten belanghebbende; beiden hebben een rechtstreeks belang bij een besluit van burgemeester en wethouders inzake de verlening van bijstand. De overige leden van een gezin, die onder de gezinsbijstand vallen, hebben geen afzonderlijk opeisbaar recht op bijstand. Zij kunnen dan ook niet als belanghebbende worden aangemerkt.
Het in deze verordening vastgelegde beleid ten aanzien van toeslagen en verlagingen heeft mede betrekking op bewoners van een woonwagen en een woonschip.
Deze omschrijving is ontleend aan de huidige Abw. Hiermee is aansluiting gezocht bij de huidige werkwijze.
Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij de minimum-huurgrens die de Huursubsidiewet hanteert.
Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente en de zakelijke lasten die aan het hebben van een eigen woning verbonden zijn. Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame gebruiksgoederen, wordt niet meegenomen.
Deze omschrijving komt overeen met de omschrijving in de wet, artikel 55, eerste lid nAbw, en moet overeenkomstig worden uitgelegd.
Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten in beperkte of uitgebreide zin maar ook om alle andere uitgaven waarbij een schaalvoordeel ontstaat omdat alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opgebracht kunnen worden.
De ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, wordt als gehuwd aangemerkt. Dit betekent dat zij bij de vaststelling van het recht op uitkering en de hoogte van de uitkering worden behandeld als waren zij gehuwd.
Bloedverwanten in de eerste graad (ouder - kind) vallen niet onder het begrip gezamenlijke huishouding; bloedverwanten in de tweede graad (bijvoorbeeld grootouder - kleinkind en broer - zus) vallen wel onder de omschrijving.
Dit lid geeft een nadere aanduiding van het begrip "gezamenlijke huishouding". De definitie is ten opzichte van de oude definitie verduidelijkt. Zo is het criterium "duurzaam" vervallen, doch het gaat hierbij slechts om wijzigingen die ten doel hebben de huidige bepalingen te verduidelijken. De reeds ontwikkelde jurisprudentie blijft derhalve van kracht. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder "het blijk geven zorg te dragen voor een ander".
In een viertal situaties wordt in ieder geval geacht sprake te zijn van een gezamenlijke huishouding. Hebben twee personen in dezelfde woning het hoofdverblijf en doet zich een dergelijke situatie voor, dan worden zij zonder nadere bewijsvoering en zonder de mogelijkheid van tegenbewijs geacht een gezamenlijke huishouding te voeren.
Onder punt d wordt verwezen naar de situatie waarin betrokkenen elders staan geregistreerd als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de omschrijving in artikel 1, vierde lid. Bij algemene maatregel van bestuur is vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, ertoe leiden dat de betrokkenen, indien zij gezamenlijk gehuisvest zijn, worden geacht een gezamenlijke huishouding te voeren.
Artikelen 8 en 30 van de WWB schrijven voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verlaagd of verhoogd.
De categorie-indeling is gebaseerd op de WWB en aangevuld met een tweetal categorieën gebaseerd op het beleid van Voerendaal.
De begrippen zijn nader uitgelegd in artikel 1 van de verordening.
Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag. In de toelichtende stukken op het wetsvoorstel is aangegeven dat voor het bepalen van de hoogte van de toeslag alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking worden genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert.
"Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin) maar ook om alle andere uitgaven waarbij partners een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan met name gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en diverse andere kosten. De toeslag dient zodanig te zijn dat de betrokkene daaruit op dezelfde wijze zijn algemene bestaanskosten kan voldoen als thans het geval is met de volledig landelijk genormeerde algemene bijstand. Bij de beoordeling of betrokkene inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar of het - gegeven de omstandigheden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld."
De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt, zoals gezegd, de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt minimaal 0% en maximaal 20% van het netto minimumloon. Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsuitkering uit. De algemene inlichtingenverplichting die op aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. Aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.
Artikel 30, tweede lid Wwb schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 27, 28 en 29 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 25, tweede lid, van de Wwb. De maximale toeslag komt neer op 20% van het netto minimumloon. In deze verordening wordt volstaan met een verwijzing naar het bedrag zoals dat in de wet is genoemd. Dit bedrag wordt regelmatig (veelal (half)jaarlijks) bijgesteld. De artikelen 27, 28 en 29 Wwb geven de gemeente de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de bijstandsnorm of de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat indien aanvrager voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 3, tweede lid, van de verordening, het toch kan zijn dat er geen recht op een toeslag bestaat van 20% van het netto minimumloon, indien de gemeente daarnaast tevens gebruik maakt van de mogelijkheid om de bijstandsnorm of de toeslag te verlagen (zie de artikelen 4 tot en met 8 van deze verordening).
Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10% van het netto minimumloon. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.
Het houden van kostgangers of het fungeren als hospita levert de uitkeringsgerechtigde inkomsten op. Deze inkomsten zijn veelal van dien aard dat zij hoger zijn dan de schaalvoordelen zoals bedoeld in lid 3 van artikel 3.
Derhalve ontvangen kostgevers en/of hospita's geen toeslag.
Bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd van het jongste kind wordt de alleenstaande oudernorm gewijzigd in de alleenstaande norm. De wettelijke basisuitkering wordt dan 50%.
Het inwonend kind kan een bijdrage voor kost en inwoning betalen, dus ontvangt de alleenstaande ouder een toeslag op de alleenstaande norm van 10%. In bepaalde gevallen is het echter niet redelijk ervan uit te gaan dat dit gebeurt. Vandaar dat de alleenstaande in de gevallen als bedoeld in lid 5 en gedurende die periode een toeslag van 20% ontvangt op de alleenstaande norm.
Hetzelfde geldt voor de alleenstaande ouder die naast een kind als bedoeld in art.3 lid 5, ook nog de zorg heeft voor een ten laste komend kind.
Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10%. Derhalve wordt de verlaging als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.
De hoogte van de uitkering van alleenstaanden en alleenstaande ouders is afhankelijk van het kunnen delen van de kosten van het bestaan. Ook gehuwden kunnen schaalvoordelen genieten aangezien zij de kosten van het bestaan kunnen delen omdat zij de door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Deze schaalvoordelen leiden ertoe dat de gehuwdenuitkering wordt verlaagd. De verlaging bedraagt 10% van het netto minimumloon.
Onder de huidige regelgeving volgt geen korting op de uitkering indien een kind met studiefinanciering of WTOS thuis inwoont. Bij de bepaling van de hoogte van de studiefinanciering of WTOS is al rekening gehouden met het feit dat betrokkene thuis woont. De korting als bedoeld in lid 1 geldt dan ook niet voor een inwonend kind met studiefinanciering of WTOS. Dit geldt eveneens bij inwonende verdienende kinderen van 18 jaar tot 21 jaar, waarvan de inkomsten lager of gelijk zijn aan de op het verdienende kind van toepassing zijnde bijstandsnorm vermeerderd met 10% van het wettelijk minimumloon als bedoeld in artikel 37 WWB.
De bijstandsuitkering dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien betrokkene geen woonkosten heeft, wordt de uitkering verlaagd.
De extra kosten die gemaakt moeten worden om de woning te kunnen bewonen, worden geraamd op 18% van het netto minimumloon. Het vorenstaande resulteert in een verlaging van 18% van het netto minimumloon.
De verlaging voor alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt in mindering gebracht op de (in eerste instantie) berekende toeslag. Indien de toeslag lager is dan de in het tweede lid opgenomen verlaging, wordt het restant op de basisnorm gekort. Daar gehuwden geen toeslag ontvangen, vindt bij hen de verlaging op de basisnorm plaats.
Degene die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding heeft beëindigd, op grond waarvan er recht bestond op een toelage in het kader van de Wet op de studiefinanciering dan wel kinderbijslag, ontvangt een lagere uitkering. De reden hiervoor is dat de omstandigheden en mogelijkheden van degenen die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding hebben beëindigd gedurende een zekere periode zodanig vergelijkbaar zijn met die van studerenden, dat voor hen de noodzakelijke bestaanskosten in beginsel op hetzelfde niveau worden gesteld als dat voor hen tijdens de studieperiode op grond van de Wet op de studiefinanciering was gegarandeerd.
De verlaagde uitkering geldt voor een periode van zes maanden, aansluitend op de datum waarop het onderwijs of de beroepsopleiding is beëindigd. Indien tussentijds de bijstandsverlening wordt beëindigd als gevolg van werkaanvaarding, heeft dit geen invloed op de termijn van zes maanden.
De verlaging is gebaseerd op het bedrag dat in de toelage studiefinanciering zit voor de kosten van levensonderhoud. Omgerekend naar een percentage van de uitkering bedraagt deze verlaging, afgerond, 25% van het netto minimumloon.
De verlaging voor alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt in mindering gebracht op de (in eerste instantie) berekende toeslag. Het restant wordt op de basisnorm in mindering gebracht. Daar gehuwden geen toeslag ontvangen, vindt bij hen de verlaging op de basisnorm plaats.
De WWB kent aan de gemeente op grond van art. 29 lid 1 de bevoegdheid toe om de toeslag, bedoeld in artikel 25 van de wet, afwijkend vast te stellen, voor zover de gemeente van oordeel is dat de hoogte van de toeslag een belemmering kan vormen voor de aanvaarding van arbeid.
De gemeente kiest ervoor om elke prikkel tot werkaanvaarding aan te nemen en wenst voor deze categorie daarom het verschil tussen uitkering en loon zo groot mogelijk te maken. Daarom wordt de toeslag op nihil gesteld.
Er wordt voor gekozen om de bestaande gevallen te ontzien. Zij vallen pas onder deze bepaling als de leeftijd wijzigt.
De nieuwe wet laat aan de gemeente over hoe de inkomsten uit kostgeverschap op de uitkering worden gekort.
Deze inkomsten zijn veelal van dien aard dat zij hoger zijn dan de schaalvoordelen zoals bedoeld in lid 1 van artikel 4. Derhalve wordt de bijstandsnorm voor echtparen 20% van het netto minimumloon lager vastgesteld.
Indien gebruik wordt gemaakt van de verlagingsmogelijkheden zoals die zijn genoemd in de artikelen 4 tot en met 8, dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van factoren. Een dergelijke cumulatie kan er namelijk toe leiden dat de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Vandaar dat een maximum is verbonden aan het te korten bedrag.
De uitvoering van deze verordening berust bij het Dagelijks Bestuur van Kompas, gemeentelijk collectief voor werk, inkomen & zorg.
De verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009. In de praktijk levert dat geen probleem op; er wordt al in de uitvoeringspraktijk zo gehandeld m.b.t. artikel 4, lid 3.