Organisatie | Lelystad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | VERORDENING inburgering Lelystad 2007 |
Citeertitel | Verordening Inburgering |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt de Boeteverordening Wet inburgering nieuwkomers Lelystad.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-04-2007 | nieuwe regeling | 12-04-2007 Flevopost, 20-04-2007 | B07.00234 |
De raad van de gemeente Lelystad,
op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 20 februari 2007;
gelet op artikel 147 van de Gemeentewet;
gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, en 35 van de Wet inburgering;
overwegende, dat de raad bij verordening regels dient te stellen voor:
Het college stelt vast aan welke groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden, waarbij voorrang wordt gegeven aan inburgeringsplichtigen die:
Artikel 7 Verplichtingen inburgeringsplichtige
De inburgeringsplichtige aan wie door het college een inburgeringsvoorziening is aangeboden, is verplicht:
De inburgeringsplichtige die geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet en aan de verplichtingen bedoeld in artikel 7 onder c, d en e van deze verordening, wordt een boete opgelegd van € 250,00.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening indien de onverkorte toepassing van de verordening zou leiden tot onbillijkheden van overwegende.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de openbare bekendmaking in de Flevopost.
De Wet inburgering trad op 1 januari 2007 in werking en kwam in de plaats van de Wet inburgering nieuwkomers (Win) en de verschillende oudkomersregelingen. De Wet inburgering regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle vreemdelingen van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven.
Artikel 5 van de wet bepaalt welke vreemdelingen niet inburgeringsplichtig zijn. Deze verordening richt zich op de vreemdelingen die wél inburgeringsplichtig zijn, dus met name op de vreemdelingen die tijdens de leerplichtige leeftijd minder dan acht jaren in Nederland verbleven.
Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).
Gemeenten krijgen in de Wet inburgering een aantal belangrijke taken toebedeeld.
Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Daarnaast hebben gemeenten de taak om aan bepaalde groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt inburgeringsplichtigen toe naar het inburgeringsexamen. Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen “handhaven”, wat onder meer inhoudt dat het college een bestuurlijke boete moet opleggen als een inburgeringplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden.
Heel concreet draagt de Wet inburgering de gemeenten op om “bij verordening” regels te stellen over de een viertal onderwerpen. Het gaat om de volgende wetsartikelen en vast te stellen regels:
Regels voor de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen over hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet en over het aanbod van en de toegang tot inburgerings-voorzieningen.
Regels voor tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen aan bijzondere groepen inburgerings-plichtigen, te weten de:
Aan inburgeringsplichtigen die behoren tot de eerste twee groepen kán het college een inburgeringsvoorziening aanbieden (artikel 19 lid 1 Wi). Het college is verplicht een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan de inburgeringsplichtigen die behoren tot de laatste twee groepen (artikel 19 lid 2 Wi).
De inburgeringsvoorziening moet toeleiden toe naar het inburgeringsexamen en omvat het eenmaal kostenloos afleggen van het examen (artikel 19 lid 3 Wi).
Een aanbod wordt niet gedaan aan een inburgeringsplichtige indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert (artikel 19 lid 4 Wi).
Artikel 19 lid 5 Wi bepaalt dat de in de verordening vast te leggen regels betrekking moeten hebben op:
Regels voor de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen.
Regels voor het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (waarbij moet worden gelet op artikel 34 Wi in welk artikel is bepaald welke boete ten hoogste kan worden opgelegd voor de verschillende overtredingen).
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
De begrippen behoeven geen nadere toelichting.
Artikel 2 Informatieverstrekking
Deze bepaling vloeit voort uit artikel 8 Wi, welk artikel bepaalt dat de gemeente bij verordening regels moet stellen voor de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen. Afgezien van de bepaling dat dit “bij verordening” moet geschieden, laat de wet gemeenten verder vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd.
In deze verordening worden alleen de kaders vastgesteld voor een adequate informatievoorziening door het college aan de inburgeringsplichtigen. Daarbij is aangegeven dat het college gebruik zal moeten maken van de volgende middelen: het “loket inburgering” in het gemeentehuis, de site van de gemeente, informatiefolders, de individuele benadering van de inburgeringsplichtigen en de inschakeling van maatschappelijke organisaties.
Het college zal nog nadere invulling moeten geven aan de organisatie rond de informatieverstrekking. Daarbij kan het college denken aan de inschakeling van bepaalde organisaties (zoals educatie-instellingen, bibliotheken, moskeeën of andere zelforganisaties), het toezenden van schriftelijk voorlichtingsmateriaal aan personen ten aanzien van wie al dan niet op grond van gegevens uit het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij inburgeringsplichtig zijn, het vertrekken van schriftelijk voorlichtingsmateriaal bij aanvragen om uitkeringen, het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten en het inrichten van een digitaal informatiepunt op de gemeentelijke website. Deze nadere invulling is niet tot in detail vastgelegd in de verordening omdat een en ander verder behoort tot de verantwoordelijkheid van het college.
Artikel 19 lid 5 onderdeel a Wi bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen met betrekking tot de “criteria” die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod. Deze wettelijke bepaling heeft met name betrekking op de groepen aan wie de inburgeringsvoorziening kán worden aangeboden. Artikel 3 van de verordening geeft invulling aan “de verplichting tot de vaststelling van criteria” door vast te stellen aan welke groepen inburgeringsplichtigen door het college voorrang moet worden gegeven.
Hoewel artikel 19 lid 2 Wi bepaalt dat het college in ieder geval een inburgeringsvoorziening moet aanbieden aan asielgerechtigden en aan geestelijk bedienaren, worden deze groepen inburgeringsplichtigen, om misverstanden te voorkomen, toch genoemd in artikel 3 van de verordening.
Artikel 4 Inhoud inburgeringsvoorziening
Artikel 19 lid 5 onderdeel b Wi bepaalt dat bij verordening regels moeten worden gesteld met betrekking tot “de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening, met in begrip van de totstandkoming en samenstelling van de inburgeringsvoorziening”. Dit betekent dat de verordening de kaders moet aangeven waarbinnen het college de op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening dient samen te stellen. Artikel 4 lid 1 van de verordening bepaalt in dit verband dat de inburgeringsvoorziening moet worden afgestemd op het startniveau, de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.
Daarbij kunnen een rol te spelen:
Artikel 4 lid 2 van de verordening bepaalt dat het college er zorg voor moet dragen dat de inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de voorziening gericht op de arbeidsinschakeling.
De Wet inburgering bepaalt in artikel 20, lid 1, immers dat de inburgeringsvoorziening moet worden gecombineerd met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening) als de inburgeringsplichtige bijstandsgerechtigd is, of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling, én de inburgeringsplichtige verplicht is om arbeid om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden. Uit de wettekst volgt zelfs dat het college geheel geen inburgeringsvoorziening kan aanbieden indien geen “reïntegratievoorziening” wordt aangeboden. Met andere woorden: het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van een “gecombineerde inburgeringsvoorziening”. Daarbij zal rekening moeten worden gehouden met de “Verordening activering en reïntegratie Lelystad”.
Ook zal rekening moeten worden gehouden met artikel 19, lid 4, Wi, welk artikellid bepaalt dat een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt gedaan, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.
Artikel 4 lid 3 van de verordening regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden. In de wet is geregeld dat een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan uit een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen en het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen (artikel 19, lid 3, Wi). Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, lid 6, Wi).
De bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen moet aanbieden, bestaan blijkens artikel 4, lid 3, van de verordening uit trajectbegeleiding, periodieke voortgangsgesprekken of uitbreiding van de opleiding.
Artikel 5 Procedure inburgeringsvoorziening
Artikel 5 van de verordening behoeft geen nadere toelichting. De termijnen van vier weken, genoemd in het vierde en het vijfde lid, zijn termijnen waar in de praktijk goed mee gewerkt kan worden.
De hoogte van de eigen bijdrage voor de inburgeringsvoorziening is vastgelegd in artikel 23 lid 2 Wi en bedraagt € 270,00. Artikel 23, lid 3, Wi bepaalt dat de gemeente bij verordening regels moet stellen, welke regels betrekking moeten hebben op “de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen”.
In artikel 6, lid 1, van de verordening is vastgelegd dat deze eigen bijdrage in ten hoogste 24 termijnen moet worden betaald.
In artikel 6, lid 2, is vastgelegd dat het college de eigen bijdrage zo mogelijk verrekent met de bijstandsuitkering van de inburgeringsplichtige. Deze verrekening is juridisch mogelijk gemaakt door artikel 24 Wi.
Het artikel 7 van de verordening vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, Wi waar is vastgelegd dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld.
Artikel 35 Wi draagt de gemeenteraad op om de hoogte van de bestuurlijke boete, die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd, bij verordening vast te stellen.
Daarbij moet rekening worden gehouden met artikel 34 Wi, in welk artikel is vastgelegd welke maximumbedragen voor de verschillende overtredingen gelden:
De gemeente had kunnen kiezen voor een boete die overeenkomt met “een percentage van de van toepassing zijnde bijstandsnorm”. Daarbij kan echter niet volledig worden aangesloten bij de bepalingen in de “Verordening maatregelen Lelystad 2005”. Dan zou de boete immers moeten overeenkomen met 25% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en daardoor zou de boete voor de onder a genoemde overtreding hoger worden dan op grond van de wet is toegestaan.
Aan het overnemen van de maatregelen uit de “Verordening maatregelen Lelystad 2005” kleven dus bezwaren. Daar komt bij dat de “verwijzing naar de van toepassing zijnde bijstandsnorm” voor de inburgeringsplichtige niet erg duidelijk is.
De gemeente had ook kunnen kiezen voor een boete die overeenkomt met de maximum bedragen zoals die door de wet zijn bepaald. Dan zou de boete voor de onder b en c genoemde overtredingen echter aanmerkelijk hoger zijn dan de (toch al hoge) maatregel (25% van de norm) die in Lelystad wordt opgelegd voor vergelijkbare overtredingen (te weten: “het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling” en “het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op de arbeidsinschakeling”).
Vanwege de hiervoor vermelde bezwaren zijn in de verordening concrete bedragen opgenomen. Het nadeel daarvan is wel dat die bedragen pas wijzigen wanneer de verordening wordt gewijzigd. Daarbij moet echter worden overwogen dat het gaat om (bedragen voor) boetes die naar verwachting niet vaak zullen worden opgelegd. Op grond van de oude “Boeteverordening Wet inburgering nieuwkomers Lelystad” werd zelfs nog nimmer een boete opgelegd.
De concrete boetes komen overeen met de helft van de boetes die volgens artikel 34 van de wet maximaal mag worden opgelegd. De reden daarvan is dat rekening is gehouden met de financiële situatie van de gemiddelde inburgeringsplichtige, terwijl de preventieve werking aanwezig blijft, ook al is de boete lager dan het in de wet genoemde maximum bedrag.
In het kader van een de uitvoering van een gecombineerde reïntegratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of -regeling. Artikel 37 Wi bevat een regeling voor deze samenloop: in dit artikel wordt bepaald dat het college géén bestuurlijke boete kan opleggen indien voor dezelfde gedraging de bijstand op grond van de Wet werk en bijstand kan worden verlaagd.
Artikel 9 Bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
Dit artikel bepaalt dat bij herhaling van de overtreding een hogere boete opgelegd moet worden dan op grond van artikel 8 van de verordening mogelijk is.
Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een bepaalde tijdspanne voordoen. Lelystad koos voor de termijn van 12 maanden.
De verhoogde boetebedragen komen ingeval van herhaling van de overtreding overeen met de maximumbedragen die in artikel 34 Wi onder a t/m c worden genoemd.
De boete in artikel 9, lid 3, van de verordening is beperkt tot € 500,00. Artikel 34, onderdeel d, WI biedt weliswaar de mogelijkheid voor gemeenten om een bestuurlijke boete op te leggen van maximaal € 1.000,00 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Maar dat bedrag van € 1.000,00 is hoger dan het gemiddelde maandinkomen van de inburgeringsplichtigen. Het opleggen van een dergelijke hoge boete zou alleen maar leiden tot financiële problemen bij de inburgeringsplichtige, terwijl de preventieve werking ook uitgaat van een boete van € 500,00.
De hardheidsclausule geeft het college de ruimte om, ten gunste van de inburgeringsplichtige, af te wijken afwijken van de bepalingen van deze verordening indien de onverkorte toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden. Voor de toepassing van de hardheidsclausule zal in het algemeen sprake moeten zijn van bijzondere omstandigheden welke door de inburgeringsplichtige niet konden worden beïnvloed.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
De op 1 januari 2005 in werking getreden Boeteverordening Wet inburgering nieuwkomers moet vervallen met ingang van de dag waarop de Verordening inburgering Lelystad 2007 in werking treedt.