Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nuth

Monumentenverordening Nuth 1994

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNuth
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMonumentenverordening Nuth 1994
CiteertitelMonumentenverordening Nuth 1994
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Monumentenverordening Nuth 1991.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Monumentenwet 1988, art. 12 en 15
  2. Gemeentewet, art. 149
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-02-199501-01-2021Nieuwe regeling

13-12-1994

Onbekend

VR/SMS/3688a

Tekst van de regeling

Intitulé

Monumentenverordening Nuth 1994

De raad van de gemeente Nuth;

 

Overwegend de invoering van de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentewet per 1 januari 1994;

 

dat met het oog hierop de "Monumentenverordening Nuth 1991" moet worden aangepast;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 29 november 1994;

 

gelet op artikel 149 van de gemeentewet en de artikelen 12 en 15 van de Monumentenwet 1988;

 

besluit:

 

I: in te trekken het besluit van 18 juni 1991;

II: vast te stellen de volgende monumentenverordening.

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1

De verordening verstaat onder:

  • 1.

    Monumenten:

    • a.

      alle zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;

    • b.

      terreinen die van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder a.

  • 2.

    Gemeentelijke monumentenlijst:

    de lijst waarop zijn vermeld de overeenkomstig deze verordening beschermde monumenten.

  • 3.

    Beschermde gemeentelijke monumenten:

    onroerende monumenten, die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening op de gemeentelijke monumentenlijst zijn geplaatst.

  • 4.

    Beschermde rijksmonumenten:

    onroerende monumenten, die zijn ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers.

  • 5.

    Kerkelijke monumenten:

    onroerende monumenten, die eigendom zijn van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en die uitsluitend of voor een overwegend deel worden gebruikt voor de uitoefening van de eredienst.

  • 6.

    Monumentencommissie:

    de door de raad ingestelde commissie of aangewezen instantie, met als taak burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 en deze verordening.

Artikel 2

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2 - Beschermde gemeentelijke monumenten

Paragraaf 1. "De plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst"

Artikel 3  

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, besluiten onroerende monumenten als beschermd gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders geven een beschikking over de aanwijzing van onroerende monumenten als gemeentelijke monumenten, nadat de monumentencommissie en de eigenaar zijn gehoord. In spoedeisende gevallen kunnen zij hiervan afwijken.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders nemen met betrekking tot kerkelijke monumenten geen beschikking tot aanwijzing als gemeentelijk monument dan na overleg met de eigenaar.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders nemen binnen acht weken nadat de monumentencommissie IS gehoord een beschikking als bedoeld in het tweede lid. De beschikking wordt bekend gemaakt aan degenen die als eigenaren en anderszins zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker. Bij overschrijding van de termijn van acht weken worden burgemeester en wethouders geacht niet tot aanwijzing te hebben besloten.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders maken de plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst op de in de gemeente gebruikelijke wijze bekend.

  • 6.

    De gemeentelijke monumentenlijst geeft de plaatselijke aanduiding aan, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het monument.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve of op verzoek van belanghebbenden in de gemeentelijke monumentenlijst wijzigingen aanbrengen.

    Indien de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is of indien de wijziging betreft het doorhalen van de inschrijving van een monument dat is teniet gegaan, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, leden 2 en 3, achterwege.

  • 8.

    Monumenten die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988 of die zijn geplaatst op een lijst van monumenten, op grond van een monumentenverordening van de provincie Limburg, worden door burgemeester en wethouders niet op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst.

  • 9.

    Monumenten, die na plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst worden ingeschreven in het monumentenregister als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988, worden geacht niet meer op de gemeentelijke monumentenlijst te zijn geplaatst.

Artikel 4  

De gemeentelijke monumentenlijst ligt ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage.

Paragraaf 2. "Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 5  

  • 1.

    Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij Zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 6  

  • 1.

    Bij de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 5 worden de door burgemeester en wethouders verlangde gegevens overgelegd.

  • 2.

    Indien niet wordt voldaan aan het gestelde in het eerste lid, alsmede aan de eisen die gelden ingevolge de artikelen 4.1 en 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht, stellen burgemeester en wethouders de aanvrager in de gelegenheid om binnen twee weken de door hen aan te geven ontbrekende gegevens over te leggen.

  • 3.

    Indien de aanvraag in behandeling wordt genomen, leggen burgemeester en wethouders de aanvraag op de secretarie voor een ieder ter inzage. Indien in de aanvraag gegevens voorkomen of uit de aanvraag kunnen worden afgeleid, waarvan de geheimhouding met het oog op de bescherming van bedrijfsgeheimen gerechtvaardigd is, besluiten burgemeester en wethouders op een daartoe strekkend verzoek van de aanvrager dat die gegevens niet ter inzage worden gelegd. De burgemeester doet kennisgeving van de terinzage-legging op de gebruikelijke wijze en vermeldt daarbij de mogelijkheid om binnen een termijn van twee weken zienswijzen naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders brengen de aanvraag en de naar voren gebrachte zienswijzen, als bedoeld in het derde lid, terstond ter kennis van de monumentencommissie.

  • 5.

    Binnen acht weken na afloop van de termijn waarbinnen een ieder zijn zienswijze naar voren kan brengen, brengt de monumentencommissie haar advies uit aan burgemeester en wethouders.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders geven binnen acht weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, doch in ieder geval binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag, een beschikking op de aanvraag om vergunning.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders kunnen, indien daartoe naar hun oordeel gegronde redenen bestaan, de in het zesde lid bedoelde termijn met ten hoogste acht weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennisgeven binnen de in het zesde lid bedoelde termijn.

  • 8.

    Indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het zesde lid, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

  • 9.

    Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van hun beschikking aan de monumentencommissie en aan degenen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht. IO. Een vergunning ingevolge deze verordening blijft buiten werking gedurende zes weken na de datum waarop zij is verleend dan wel van rechtswege is verleend.

    Indien gedurende deze termijn bezwaar wordt gemaakt ingevolge de Algemene wet bestuursrecht, blijft de vergunning buiten werking totdat op dat bezwaar en een eventueel ingesteld beroep en hoger beroep is beslist.

    Belanghebbenden, onder wie de vergunninghouder, kunnen de president van de rechtbank, onderscheidenlijk de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State verzoeken de opschorting op te heffen. Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7  

Burgemeester en wethouders geven met betrekking tot een kerkelijk monument geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 6 dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in dat monument in het geding zijn.

Artikel 8  

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van de monumentenzorg.

  • 2.

    De vergunning kan voor een bepaalde tijd worden verleend.

Artikel 9  

  • 1.

    De vergunning kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften, bedoeld in artikel 8 niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

  • 2.

    De beschikking tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de monumentencommissie.

Hoofdstuk 3 - Beschermde rijksmonumenten

Artikel 10
  • 1.

    Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument met de naar voren gebrachte zienswijzen aan de monumentencommissie na afloop van de termijn van 14 dagen, bedoeld in artikel 12, tweede lid van de Monumentenwet 1988.

  • 2.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3.

    Bij overschrijding van de inlid 2 genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

Hoofdstuk 4 - Monumentencommissie

Artikel 11
  • 1.

    De in artikel 15 van de Monumentenwet 1988 bedoelde monumentencommissie is de commissie als bedoeld in artikel 85, lid 3 van de Woningwet.

  • 2.

    Deze commissie heeft tot taak het college van burgemeester en wethouders en/of de gemeenteraad te adviseren met betrekking tot:

    • a.

      de vermelding van monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst, alsmede tot het wijzigen, afvoeren of aanvullen van dergelijke vermeldingen;

    • b.

      de aanwijzing van beschermde dorpsgezichten, alsmede tot wijziging, aanvulling of intrekking van dergelijke aanwijzingen;

    • c.

      het beslissen op aanvragen om vergunningen als bedoeld in de vorige hoofdstukken en op tegen dergelijke beslissingen gerichte beroepen;

    • d.

      andere zaken die betrekking hebben op het behoud van monumenten of beschermde dorpsgezichten.

Hoofdstuk 5 - Strafbepalingen

Artikel 12
  • 1.

    Hij, die handelt in strijd met artikel 5 van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    Overtreding van artikel 5 van deze verordening kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Hoofdstuk 6 - Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 13
  • 1.

    De opsporing van de in artikel 12 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

  • 2.

    Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij de last verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker te betreden, aan hen die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Artikel 14
  • 1.

    Voor zover deze verordening betrekking heeft op gemeentelijke monumenten treedt zij in werking op een nader door de gemeenteraad vast te stellen tijdstip.

  • 2.

    Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, lid 2 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 15

Deze verordening kan worden aangehaald als "Monumentenverordening Nuth 1994".

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Nuth in zijn openbare vergadering van 13 december 1994.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING  

 

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

 

Artikel 1

Toelichting artikel 1

Bij de omschrijving van monumenten is aansluiting gezocht bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988.

Het begrip volkskundige waarde in die omschrijving is vervangen door cultuurhistorische waarde. Cultuurhistorische waarde is volgens de memorie van toelichting de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk op dat gebied heeft gemaakt.

De omschrijving van zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde is vervallen. Het begrip cultuurhistorische waarde is dermate ruim dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde.

De onder b bedoelde terreinen kunnen bijvoorbeeld parken, tuinen en een perceel met een of meer bomen zijn. Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt alvorens over een monument kan worden gesproken. "Zaken" is immers een veel ruimer begrip.

De vijftig jaar grens die voor rijksmonumenten geldt, is niet voor gemeentelijke monumenten overgenomen. Daardoor biedt de verordening ook de mogelijkheid monumenten die (nog) niet op de rijkslijst kunnen komen omdat ze te jong zijn, reeds op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.

Archeologisch waardevolle terreinen zijn onder werking van de verordening te brengen. Artikel I sluit dat niet expliciet uit.

 

Derde lid

Deze verordening voorziet alleen in de bescherming van omoerende monumenten. Door het brengen van roerende monumenten onder de werking van de verordening zou het duidelijke en in de praktijk goed werkende criterium "onroerend" worden losgelaten.

Roerende zaken vallen onder de bescherming van het omoerend monument wanneer zij door aard of bestemming onderdeel uitmaken van het beschermde omoerende monument. Daarnaast kan door de Wet tot behoud van cultuurbezit worden voorkomen dat, uit een oogpunt van cultuurhistorische waarde, belangrijke voorwerpen verloren gaan.

 

Vierde lid

Het is nodig een begripsomschrijving van beschermde rijksmonumenten in de gemeentelijke monumentenverordening op te nemen. Deze verordening is een voorwaarde voor het verkrijgen door burgemeester en wethouders van de bevoegdheid vergunningen voor de wijziging en sloop van beschermde rijksmonumenten te verlenen. Op de vergunningverlening voor beschermde rijksmonumenten zijn met name de artikelen 11 tlm 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.

 

Vijfde lid

Ingeval van aanwijzing van een kerkelijk monument tot beschermd gemeentelijk monument is overleg tussen de eigenaar en de gemeente nodig (artikel 3, lid 3). Is er sprake van een vergunning voor het gemeentelijke of rijksbeschermde kerkelijke monument dan is overeenstemming tussen eigenaar en vergunningverlener nodig (artikel 7).

Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het kerkelijk monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie, een catechesatieruimte of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzondering voor kerkelijk monumenten in de regel dan ook niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor andere monumenten gelden.

 

Monumentencommissie

De door de raad ingestelde commissie of aangewezen instantie, met als taak burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 en deze verordening.

 

Zesde lid

De taken van de monumentencommissie strekken zich uit over de monumentenverordening en de Monumentenwet 1988. Door de monumentencommissie in deze begripsomschrijving bevoegd te verklaren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 te adviseren aan burgemeestèr en wethouders is voldaan aan het vereiste in de Monumentenwet 1988, te weten:

"De gemeenteraad stelt een verordening vast waarin tenminste de inschakeling wordt geregeld van een commissie op het gebied van monumentenzorg die burgemeester en wethouders adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11" (artikel 15 Monumentenwet 1988).

 

Artikel 2

Dit artikel is van belang als een motiveringsplicht bij de aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening.

 

HOOFDSTUK 2 BESCHERMDE GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Paragraaf I. De plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst.

 

Artikel 3

Eerste lid

Het besluit tot plaatsing is een discretionaire bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot plaatsing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving). Het besluit tot plaatsing geeft geen recht op schadevergoeding. Het besluit verandert immers niets aan het gebruik van het monument.

Ook als is een zaak of een terrein een monument in de zin van artikel I, lid I van deze verordening, dan wil dit niet zeggen dat burgemeester en wethouders moeten besluiten tot plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst.

 

Tweede lid

Burgemeester en wethouders moeten het advies inwinnen van de monumentencommissie (zie Hoofdstuk 4).

De verordening bevat geen voorschriften voor de bescherming van het monument gedurende de tijd dat de plaatsingsprocedure loopt. De spoedprocedure kan in situaties die ernstige gevolgen voor het te plaatsen monument hebben, bewerkstelligen dat binnen korte tijd de verbodsbepalingen van de verordening van toepassing zijn.

Het is een beginsel van behoorlijk bestuur de bij de plaatsing direct betrokken belanghebbenden voorafgaand aan het plaatsingsbesluit te horen.

 

Derde lid

Ingeval van plaatsing van een kerkelijk monument op de gemeentelijke lijst is overleg tussen de gemeente en de eigenaar voorgeschreven. Het overleg betreft die aspecten van het kerkelijk monument die met de godsdienstuitoefening verbonden zijn (zie artikel I, lid 5 van de monumentenverordening).

 

Vierde lid

De mededeling van burgemeester en wethouders is voor de eigenaar en de anderszins zakelijk gerechtigden van essentieel belang. Het is dan ook zaak dat de mededeling door de geadresseerde wordt ontvangen. In latere instantie kan hij zich dan ook niet beroepen van niets te weten. In de regel zal de mededeling bij aangetekend schrijven uitgaan. Door de besluitvorming van burgemeester en wethouders aan een termijn te binden weten de eigenaar en andere belanghebbenden beter waaraan ze toe zijn.

 

Vijde lid

Openbare kennisgeving van de besluiten tot plaatsing is niet verplicht. Overigens is het ook een handeling met een zeer beperkt bereik; slechts weinigen lezen met enig regelmaat het gemeentelijke publicatiebord.

Bekendmaking via de lokale nieuws- en informatiemedia heeft een betere werking.

Zesde lid

Door plaatsing op de monumentenlijst is het gehele pand, inclusief het interieur, onder de werking van de verordening geplaatst. Andere zaken die zich op het perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting, bomen enz. moeten expliciet worden aangegeven, willen zij onder de werking van de verordening vallen. Voor elke wijziging van het beschermde monument is dus een vergunning nodig.

 

Zevende lid

Via deze bepaling is het mogelijk beschermde gemeentelijke monumenten van de gemeentelijke monumentenlijst te schrappen.

Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst, die op grond van vergunningverlening zijn gesloopt of anderszins volledig teniet zijn gegaan, kunnen door ambsthalve wijziging door burgemeester en wethouders van de monumentenlijst worden gehaald.

 

Achtste lid

Monumenten die reeds op een rijkslijst of een provinciale lijst staan, komen niet voor plaatsing op de gemeentelijke lijst in aanmerking. Voor rijksmonumenten volgt dat uit de Monumentenwet 1988 en artikel 122 van de gemeentewet. Het is de gemeente namelijk niet toegestaan onderwerpen uit de Monumentenwet 1988 te regelen die het rijk aan zich voorbehouden heeft.

In verhouding tot de provincie geldt artikel 122 gemeentewet eveneens.

 

Negende lid

Beschermde gemeentelijke monumenten vervallen van rechtswege van de gemeentelijke monumentenlijst zodra ze kunnen worden aangemerkt als beschermd rijksmonument. In de situatie waarin een provinciale monumentenlijst bestaat is een vergelijkbare regeling op te nemen. Ook is het mogelijk dat de provinciale monumentenverordening dit regelt.

 

Artikel 4

Aan wie een exemplaar van de monumentenlijst wordt toegezonden behoeft geen regeling in de verordening. De vele toezendingverplichtingen die in wetten en verordeningen zijn opgenomen hebben nogal eens weinig toevoegende waarde. Indien bepaalde instanties toezending op prijs stellen kan dat worden geregeld op basis van afspraken.

 

Paragraaf 2 Vergunning tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten.

 

Artikel 5

De opbouwen inhoud van artikel 5 vertoont gelijkenis met artikel II van de Monumentenwet 1988. Aangezien deze verordening de vergunningverlening ten aanzien van rijksmonumenten In handen van burgemeester en wethouders legt, zal de vergunningverlening voor rijks- en gemeentelijke monumenten procedureel en inhoudelijk zoveel mogelijk op elkaar moeten lijken. Het is namelijk voor de aanvrager, maar ook voor de behandelende gemeentelijke diensten en voor burgemeester en wethouders van praktische betekenis dat beide aanvragen langs dezelfde weg worden afgehandeld.

De vergunningverlening voor de wijziging van rijksmonumenten door burgemeester en wethouders regelt de Monumentenwet 1988 in de artikelen 11 tlm 21 jo artikel 10 van de verordening. In dit artikel gaat het derhalve alleen over beschermde gemeentelijke monumenten.

 

Artikel 6

Algemeen

Artikel 6 regelt de procedure voor de afgifte van de vergunning voor beschermde gemeentelijke monumenten. Deze procedure stemt overeen met de voorschriften van de Monumentenwet 1988 die voor rijksmonumenten gelden en de voorschriften voor de bouwvergunning uit de

 

Woningwet.

De wijze van afhandeling van de vergunningaanvragen voor rijks- en gemeentelijke beschermde monumenten die in handen van de gemeente ligt, vertoont daardoor een eenheid die zowel voor de aanvragers als voor de behandelende instanties van belang is.

De procedure voor de afgifte door burgemeester en wethouders van de vergunning voor beschermde rijksmonumenten staat in de artikelen 11 t/m 21 van de Monumentenwet 1988.

De monumentenverordening geeft burgemeester en wethouders 16 weken de tijd voor afhandeling van de vergunningaanvraag. Verdaging van die termijn met acht weken is mogelijk. Wordt de termijn overschreden dan is de vergunning van rechtswege verleend.

 

Eerste tlrn zevende lid

De vergunningsafgifte is aan een termijn gebonden. Derhalve is het nodig te weten wanneer de termijn van behandeling van de vergunningaanvraag begint. De Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening kennen ter bepaling van dat tijdstip Ontvankelijkheidvoorschriften waar de vergunningaanvraag aan moet voldoen.

 

De belangen die bij een aanvraag tot wijziging of afbraak van een beschermd monument spelen zijn groot. Om in een vroegtijdig stadium belanghebbenden op de hoogte te brengen van de aanvragen verplicht lid 3 tot terinzagelegging. Tevens kunnen in de twee weken dat de aanvraag ter inzage ligt zienswijzen naar voren worden gebracht. De ingekomen zienswijzen gaan met de vergunningaanvraag naar de monumentencommissie (lid 4).

Ter bescherming van bedrijfsgeheimen kan aanvrager geheimhouding vragen van bepaalde

gegevens in de aanvraag.

 

De monumentencommissie brengt binnen acht weken na afloop van de termijn waarbinnen een ieder zijn zienswijze naar voren kan brengen haar advies uit.

Zowel de behandeling van de vergunningaanvragen van beschermde gemeentelijke als rijksmonumenten (artikel 15 Monumentenwet 1988) is in handen van de commissie. de organisatie van de werkzaamheden van de commissie kan op vergelijkbare wijze als bij de welstandscommissie gebeurt, worden uitgevoerd.

Door de tijdsdruk zijn onder andere afspraken nodig over afdoening van de adviezen door de voltallige commissie, door de voorzitter en de secretaris of door parafering. Een en ander is mede afhankelijk van de aard en de omvang van de aanvraag.

 

In aansluiting op de termijn voor afgifte van vergunning voor beschermde rijksmonumenten (artikel 16 Monumentenwet 1988) is voor de afgifte van een vergunning voor een beschermd gemeentelijk monument een termijn van in total 24 weken opgenomen. In de regel zal de aanvraag binnen 16 weken afgedaan kunnen worden. Voor uitzonderingsgevallen is een verdagingsmogelijkheid van 8 weken te hanteren.

Afgifte van de bouwvergunning is niet mogelijk zolang er geen vergunning tot wijziging of afbraak van het beschermde monument is (artikel 44 Woningwet).

 

Achtste lid

Deze bepaling is opgenomen om de belangen van de vergunningaanvrager te waarborgen. na verloop van de termijn die voor de vergunningafgifte staat moet hij weten waar hij aan toe is.

Dat kan in de vorm van vergunningweigering dan wel -verlening. Met een weigering kan de aanvrager niet aan de slag. In de Monumentenwet 1988 en ook in de Woningwet stelt het rijk zich op het standpunt dat de vergunningprocedure binnen beperkte tijd moet leiden tot die beslissing waardoor de vergunningaanvrager weet waar hij aan toe is.

Verloop van termijnen zonder uitspraak over de aanvraag past daar niet in. In zo'n geval dient het niet of onvoldoende handelen van de overheid tot honorering van de vergunningaanvraag te leiden (voor de gemeente geen premie op stil zitten

 

Negende lid

Na de beslissing over de vergunningaanvraag dienen zij die ten tijde van de terinzagelegging van de aanvraag om vergunning hun zienswijzen naar voren hebben gebracht op de hoogte te worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders. Daarbij kan tevens aangegeven worden dat op het besluit van burgemeester en wethouders de Awb van toepassing is.

De vergunningen voor beschermde rijksmonumenten die door burgemeester en wethouders zijn verleend moeten volgens artikel 20 van de Monumentenwet 1988 door burgemeester en wethouders in een openbaar register worden aangtekend. Volgens de memorie van toelichting bij artikel 20 Monumentenwet 1988 draagt dit voorschrift voor het kunnen instellen van Awbprocedure bij tot vergroting van rechtszekerheid voor belanghebbenden. Voor beschermde gemeentelijke monumenten is een dergelijke bepaling te overwegen. Maar vaak wordt ook zonder daartoe verplichtende regelgeving in plaatselijke nieuwsmedia bekend gemaakt voor welke objecten vergunning is verleend. De rechtszekerheid van belanghebbenden wordt daarmee ten volle gediend.

 

Tiende lid

Deze bepaling staat ook in de Monumentenwet 1988. Op aandrang van enige Kamerleden is tijdens de parlementaire behandeling dit artikellid opgenomen.

In bepaalde gevallen voorzagen de betrokken Kamerleden dat de beroepsprocedure ontoereikend zou zijn om belanghebbenden voldoende rechtsmiddelen in handen te geven die, met name in geval van toestemming voor afbraak van een monument, voorkomen dat voldongen feiten ontstaan. Immers, het indienen van een bezwaarschrift dan wel een verzoek tot schorsing van de sloopvergunning is zinloos als het monument inmiddels verdwenen is.

 

Artikel 7

Zijn er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding dan is overeenstemming niet vereist. Zie artikel I, lid 5.

 

Artikel 8

Eerste lid

Bij afbraak of wijziging van een monument met vergunning kunnen onderdelen en materialen ter beschikking komen die van nut kunnen zijn bij het restaureren van andere monumenten.

Voorts is documentatie en archeologisch bodemonderzoek voor te schrijven.

 

Tweede lid

Te denken valt aan luifels, reclames en kunstwerken die in het kader van feestweken of het zomerseizoen aan het monument worden bevestigd. Ook tijdelijke uitbreiding van een monument met een niet permanente ruimte is hiermee te regelen.

 

Artikel 9

Lid 1, onder c

Wijzigen de omstandigheden bij de vergunninghouder, wIJzigen zijn voornemens met betrekking tot het monument, dan zou het zo kunnen zijn dat als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. Daartoe moet de vergunningveriener (B&W) beschikken over de mogelijkheid de vergunning in te trekken.

 

HOOFDSTUK 3 BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN

 

Artikel 10

Derde lid

De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de monumentencommissie bij de aanvragen om vergunning voor beschermde rijksmonumenten wordt ingeschakeld. Om te voorkomen dat dit wettelijke vereiste door ontbreken van het advies van de monumentencommissie tot moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning is bepaald dat de monumentencommissie geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de adviestermijn.

 

HOOFDSTUK 4 MONUMENTENCOMMISSIE

Artikel 11

In dit artikel wordt de instelling van een gemeentelijke monumentencommissie geregeld. De taak van zo'n commissie bestaat vooral uit het beoordelen van aanvragen om vergunning, het uitbrengen van adviezen over de plaatsing of afvoering van panden op/van de monumentenlijst en over de aanwijzing van beschermde dorpsgezichten.

De opzet van een dergelijke monumentencommissie is in principe, dat die commissie min of meer een puur technische rol vervult vanuit het oogpunt van monumentenzorg. Het is dan ook in beginsel niet de bedoeling, dat die commissie zich gaat begeven op het gebied van het afwegen van belangen tussen monumentenzorg enerzijds en de persoonlijke belangen van de eigenaar anderzijds. Die belangenafweging hoort thuis bij de bestuursorganen van de gemeente, te weten het college en de raad. De monumentencommissie heeft tot taak het gemeentebestuur te adviseren vanuit het belang van het monument c.q. het beschermde dorpsgezicht.

Natuurlijk zal een dergelijke scherpe scheiding in de praktijk niet altijd te maken zijn, maar als uitgangspunt dient toch wel overeind te blijven.

 

HOOFDSTUK 5 STRAFBEPALINGEN

Artikel 12

Door de inwerkingtreding van de Wet vermogenssancties in 1983 is een begin gemaakt met een herziening van het systeem van de geldboete.

Bij de bepaling van de geldboete is de Wet indeling geldboetecategorie ën II van II februari 1988 van belang.

Op grond van de gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie stellen, alsmede openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

 

HOOFDSTUK 6 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 13

De met opsporing van strafbare feiten belaste ambtenaren worden aangewezen in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering.

De in artikel 141 genoemde ambtenaren (politie) hebben een algemene opsporingsbevoegdheid.

Daarnaast bepaalt het ook voor de gemeentelijke wetgever van belang zijnde al1ikel 142, dat met de opsporing van strafbare feiten ook zij belast zijn, aan wie dat bij verordening is toevertrouwd voor zover het die strafbare feiten betreft.

Uit dit artikel blijkt, dat de gemeentelijke wetgever bevoegd is in zijn verordening opsporingsambtenaren aan te wijzen.

Het tweede lid is de grondslag voor de betreding van open ruimten en de binnentreding van beschermde gemeentelijke monumenten, die geen woning zijn, tegen de wil van de rechthebbende,

bewoner of gebruiker. Woningen zijn uitgezonderd, omdat de monumentenverordening niet valt onder de verordeningen waarop de wet van 31 augustus 1853, Stb. 83 van toepassing IS.

 

Artikel 14

Ingevolge artikel 15, tweede lid van de Monumentenwet 1988 moet de vastgestelde verordening onverwijld ter kennis van de minister worden gebracht en treedt zij twee maanden na toezending in werking.