Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Smallingerland

Verordening wet kinderopvang gemeente Smallingerland 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSmallingerland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening wet kinderopvang gemeente Smallingerland 2010
CiteertitelVerordening wet kinderopvang gemeente Smallingerland 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Verordening wet kinderopvang gemeente Smallingerlang 2007.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-11-201001-01-201001-01-2013Nieuwe regeling

05-10-2010

Breeduit, 28-10-2010

05-10-2010, volgnr. 10

Tekst van de regeling

Intitulé

VERORDENING WET KINDEROPVANG GEMEENTE SMALLINGERLAND 2010

De raad van de gemeente Smallingerland ;

gezien het advies van de Commissie Samenleving en Zorg;

gelezen het voorstel van het college van 27 augustus 2010;

gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang en artikel 147, eerste lid van de gemeentewet;

overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende verordening:

VERORDENING WET KINDEROPVANG GEMEENTE SMALLINGERLAND 2010

§ 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a het college: het college van burgemeester en wethouders;

b de wet: de Wet kinderopvang;

§ 2. AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 2 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

Een aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

§ 3. VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 3 Weigeringsgrond

Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet.

Artikel 4 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de

    tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2.

    Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend

    met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan de tegemoetkoming ook met maximaal één jaar

    terugwerkende kracht worden toegekend.

Artikel 5 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een kalenderjaar.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode

verlenen.

Artikel 6 Omvang van de kinderopvang

  • 1.

    Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder

    is aangevraagd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24,

    eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het

    aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de

    combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 7 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming kan in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen worden

    uitbetaald.

  • 2.

    Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

§ 4. VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 8 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. De ouder verstrekt binnen vierweken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming

    is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze

    periode.

    • 2.

      Het college stelt de tegemoetkoming na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

    • 3.

      De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling betaald, onder verrekening van de

    betaalde voorschotten.

§ 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 9 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule.

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als

toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2010.

  • 2.

    De verordening Wet kinderopvang gemeente Smallingerland 2007 vastgesteld bij besluit van

6 februari 2007 wordt per 1 januari 2010 ingetrokken.

Artikel 11 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet kinderopvang gemeente Smallingerland 2010.

Aldus vastgesteld door de raad voornoemd

In zijn vergadering van 5 oktober 2010

Griffier, Voorzitter,

ALGEMENE TOELICHTING

INLEIDING

 

Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang in werking getreden. De Wet kinderopvang beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente’. Uitgangspunt is daarbij dat de uurprijs die bij de hoogte van de tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente in aanmerking wordt genomen een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag niet te boven gaat.

 

Artikel 25 Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht.

 

De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:

  • 1.

    de gemeentelijke verordening Wet kinderopvang;

  • 2.

    de Wet kinderopvang;

  • 3.

    de subsidieregels in titel 4.2 van de Awb.

 

Deze verordening is zo opgezet dat deze verordening geheel los staat van de algemene gemeentelijke subsidieverordening. In dat geval is de algemene subsidieverordening niet van toepassing op de verstrekking van tegemoetkomingen.

Het principe geldt dan dat de meest specifieke regeling voorrang krijgt boven de algemene regeling.

HOOFDLIJNEN VAN HET PROCES VAN VERSTREKKING VAN DE TEGEMOETKOMINGEN

 

In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd.

Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoerings-lasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-einde regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.

 

Om gemeenten in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen:

-De omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming van ouders die geen eigen bijdrage in

de kosten van kinderopvang hoeven te betalen, wordt aan beperkingen gebonden.

-In de verordening wordt bepaald dat bij deze groep ouders de tegemoetkoming wordt verstrekt

voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de

ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.

  • -

    De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt.

  • -

    De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang

van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.

Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar

 

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur één kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij wijze waarop de betalingen door de Belastingsdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de

basisschool gaat of de basisschool verlaat).

Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

 

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb.

De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt.

Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief.

Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de

rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.

Artikel 2 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wet kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb) met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraag-formulier. In artikel 2 wordt tevens bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is ook neergelegd in artikel 26, derde lid, Wet kinderopvang.

Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een kalenderjaar wordt verstrekt moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor de aanvragers zo beperkt mogelijk te houden wordt door de gemeente het aanvraagformulier voor een vervolgaanvraag aan de ouders toestuurt, waarbij het formulier reeds is ingevuld met de gegevens die bij de gemeente bekend zijn. De ouders hoeven dan alleen de mutaties op het aanvraagformulier aan te geven.

Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang en artikel 12, eerste lid van deze verordening).

Artikel 3 Weigeringsgrond

De aanvraag wordt geweigerd indien de ouder niet behoort tot de gemeentelijke doelgroep.

In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt: Dit geldt voor:

-de ouder of partner die een uitkering ontvangt in het kader van de WWB, de Wet Investeren in

jongeren , Ioaw/Ioaz of Anw én gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeids-

inschakeling;

-de ouder als niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er) als werkzoekende is geregistreerd bij het

UWV Werkbedrijf én gebruikmaakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als

bedoeld in artikel 7 , eerste lid , onder a , van de Wet werk en bijstand;

-de ouder die een inburgeringsvoorziening volgt als bedoeld in artikel 19 van de Wet

inburgering;

 

In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:

Dit geldt voor :

-De ouder of de partner die een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening

kunstenaars ontvangt;

-De ouder die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en een scholing of een opleiding volgt

en algemene bijstand ontvangt op grond van de WWB of kan ontvangen

-De ouder of diens partner die zijn ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in

paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot

en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000.

 

Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent

de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze

voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:

a.In het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de

verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben

geleid, of

b.failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de

schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een

verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 4 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk:

1.De datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is

genomen.

2.De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Dit kan zowel na als voor de datum van de

ontvangst van de aanvraag zijn.

In het toegevoegde derde lid van artikel 4 is namelijk bepaald dat in afwijking van het eerste lid de tegemoetkoming met maximaal één jaar terugwerkende kracht worden toegekend.

In de praktijk komt het regelmatig voor dat in verband met een noodzakelijke snelle start van een

re-integratietraject of een inburgeringstraject ook snel een goede kinderopvang geregeld moet worden. Een snelle start mag echter geen belemmering zijn om de tegemoetkoming uit te kunnen betalen. Hiertoe is bij artikel 4 een extra lid toegevoegd: In afwijking van het eerste lid kan de tegemoetkoming met maximaal één jaar met terugwerkende kracht worden toegekend. Door deze toevoeging is het mogelijk de tegemoetkoming ook uit te betalen indien de opvang is gestart voordat de aanvraag in ontvangst is genomen.

Artikel 5 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

Artikel 6 Omvang van de kinderopvang

De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer

een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt.

Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.

Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, Wet kinderopvang. Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.

Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken.

Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind.

Artikel 7 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele kalenderjaar betreft).

De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.

Artikel 8 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

De ouders zijn verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoet-koming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college stelt vervolgens de tegemoetkoming vast. Het college doet onderzoek naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen. In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lageraantal uren, maar niet van een hoger aantal. Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen.

Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van

juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening

zou hebben geleid, of

d.de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te

weten.

Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.

 

Het derde lid van dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wet kinderopvang.

De bestuurlijke boete

Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2269,- (artikel 72, eerste lid, onderdeel c, Wet kinderopvang).

Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoor-waardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder.

Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:

-het desgevraagd verstrekken aan het college van alle gegevens en inlichtingen van hem en

zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente

van belang zijn (artikel 28,eerste lid, Wet kinderopvang);

-het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen een door het college te stellen

redelijke termijn(artikel 28, tweede lid, Wet kinderopvang);

-het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken aan het college van inlichtingen

en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming (artikel 28,

derde lid, Wet kinderopvang).

 

Indien het college voornemens is een bestuurlijke boete op te leggen geeft het college de overtredende ouder daarvan kennis onder de vermelding van de gronden waarop het voornemen berust en met overlegging van het rapport. ( artikel 80 Wet kinderopvang )

Voorts zijn de bepalingen van afdeling 5.4.1 van de Awb van toepassing. Van belang is artikel 5.41 waarin is bepaald dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boet oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Van belang is ook artikel 5.46 waarin is bepaald dat het bestuursorgaan de bestuurlijke moet afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt zich daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.

Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college dus maatwerk moeten leveren. Voor wat betreft de overige dwingende bepalingen wordt verwezen naar afdeling 5.4.1 Awb.

Artikel 9 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Mocht zich een situatie voordoen waarin deze verordening niet voorziet, dan beslist het college met inachtneming van het doel en de overwegingen die aan deze verordening ten grondslag ligt

Indien de toepassing van dit besluit tot onbillijkheden leidt, kunnen burgemeester en wethouders ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van dit besluit. Van deze mogelijkheid dient terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.

Artikel 10 Inwerkingtreding

De verordening treedt na bekendmaking met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2010.

De verordening Wet kinderopvang gemeente Smallingerland 2007 wordt per 1 januari 2010 in-getrokken.

Artikel 11

Deze bepaling spreekt voor zich.