Organisatie | Zuidplas |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Wet werk en bjstand |
Citeertitel | Re-integratieverordening Wet werk en bjstand gemeente Zuidplas |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Wet werk en bijstand, art. 8
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-01-2010 | 01-01-2010 | nieuwe regeling | 04-01-2010 Hart van Holland, 06-01-2010 | R10016 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:1. uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de WWB, de IOAW of de IOAZ;2. Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV Werkbedrijf;3. Nug-ers: personen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a;4. voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de wet, deze verordening en het uitvoeringsplan;5. WWB: de Wet werk en bijstand; 6. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; 7. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;8. Awb: Algemene wet bestuursrecht;9. UWV Werkbedrijf: Uitvoeringsorganisatie werknemersverzekeringen Werkbedrijf;10. Wet Suwi: Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;11. algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, dat algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden; 12. Wet Stap: de Wet stimulering arbeidsparticipatie;13. Alle niet genoemde begrippen dienen gehanteerd te worden zoals algemeen gebruikelijk is binnen de Awb, IOAW/IOAZ;14. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidplas.
Hoofdstuk 2 Beleid en financien
Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nug-ers, alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid. Hierbij wordt rekening gehouden met persoonlijke omstandigheden voor zover deze de uitstroom naar werk niet vertragen.Gewetensbezwaren dienen goed onderbouwd te worden en niet ”automatisch” gehonoreerd te worden. In individuele gevallen, op grond van persoonlijke omstandigheden kunnen de motivatie en de persoonlijke omstandigheden, zoals die door betrokkene worden ervaren, centraal staan.
Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning
De beoordeling en aanbieding van voorzieningen vindt door middel van de navolgende Re-integratieladder (SRG) plaats:
o trede 6: regulier werk (zonder begeleiding of subsidies);o trede 5: regulier werk (met begeleiding of subsidie);o trede 4: arbeidstoeleiding;o trede 3: arbeidsactivering;o trede 2: maatschappelijke participatie;o trede 1: zorg;o trede 0: er wordt niets gedaan;o trede 9: niet van toepassing.
Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen
Onverminderd eventuele overige beleidsregels en de overige bepalingen in deze verordening, kan het college uitkeringsgerechtigden één of meer van de volgende voorzieningen aanbieden:a. ondersteuning bij een beroep op maatschappelijke opvang of medische zorg;b. ondersteuning bij maatschappelijke participatie;c. arbeidsactivering en –toeleiding;d. sociale activering;e. stages bij bedrijven of instellingen;f. opleidingen die de toegang tot de arbeidsmarkt bevorderen;g. participatieplaatsen – wet Stap;h. nazorg bij arbeidsinschakeling;i. voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid; j. diagnose-instrumenten; k. ondersteunende instrumenten, waaronder kinderopvang, schuldhulpverlening, onderzoeken door deskundigen en taal- en beroepsgerichte scholing;l. loonkostensubsidie;m. persoonsgebonden budget;n. voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid.
Het college kan een voorziening beëindigen:a. indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen, welke verbonden zijn aan de verstrekking van de uitkering, niet nakomt;b. indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de WWB;c. indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;d. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.
Bij uitvoeringsbesluit stelt het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in paragraaf 3, nadere regels. Deze regels hebben betrekking op:a. de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;b. de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;c. de intrekking of wijziging van de voorziening;d. aanvraag, de besluitvorming en de betaling van de voorziening; e. overige criteria voor het aanbieden en het verstrekken van voorzieningen;f. terugvordering van trajectkosten, indien belanghebbende zich niet heeft gedragen overeenkomstig artikel 5.
Artikel 8 Participatieplaatsen
Onder additionele werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid worden primair op de arbeidsinschakeling gerichte werkzaamheden verstaan die onder verantwoordelijkheid van het college in het kader van deze wet worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college na een periode van negen maanden na de aanvang van die werkzaamheden of het verrichten van die werkzaamheden een adequate voorziening is, dan wel of een andere voorziening op grond van artikel 7, de voorkeur heeft. Indien een andere voorziening op grond van artikel 7 naar het oordeel van het college de voorkeur heeft, wordt het verrichten van de additionele werkzaamheden twaalf maanden na aanvang van die werkzaamheden beëindigd en aansluitend die andere voorziening op grond van artikel 7 aangeboden
Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.Het college betrekt bij deze beoordeling:a. het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;b. de scholingswens van de belanghebbende;c. de behoefte van de arbeidsmarkt conform officiële publicaties.
Artikel 13 Inkomstenvrijlating
Voor de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaard, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder o van de wet waarbij het percentage, alsmede het maximumbedrag, overeenkomstig wordt bepaald.
Artikel 14 Premies aan uitkeringsgerechtigden
Deze premie wordt gekoppeld aan stappen die men zet ingaande trede twee van de re-integratieladder. Dit betekent dat er drie stappen gezet kunnen worden. De bedragen zijn respectievelijk: a. 1/3 van het bedrag dat overeenkomstig artikel 31, tweede lid, sub j WWB verstrekt kan worden bij het betreden van trede 5 en komend van trede 4; b. 2/3 van het bedrag dat overeenkomstig artikel 31, tweede lid, sub j WWB verstrekt kan worden bij het betreden van trede 6 en komend van trede 5; c. het bedrag dat overeenkomstig artikel 31, tweede lid, sub j WWB verstrekt kan worden bij
Artikel 15 Premies aan werkgevers
De premie genoemd in het eerste lid wordt alleen verstrekt, indien: a. het reguliere dienstverband ingaat aansluitend op of binnen de periode waarin de werkgever een loonkostensubsidie ontvangt op grond van deze verordening of; b. het reguliere dienstverband ingaat aansluitend aan de periode waarin de werknemer bijstand ontving.
Artikel 16 Overige vergoedingen
Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling.
Het college kan aan Nug-ers en Anw-ers, die naar het oordeel van het UWV Werkbedrijf in aanmerking komen voor een re-integratietraject en een inkomen hebben tot maximaal 120% van het toepasselijke bijstandsniveau, een voorziening aanbieden als bedoeld in de artikelen 7 tot en met 12 en 16 van deze Verordening.
Deze verordening treedt de dag na publicatie in werking en heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2010. Op hetzelfde tijdstip vervallen de volgende verordeningen: de Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Moordrecht van 8 februari 2005, de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel van 5 oktober 2004 en de Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle van 14 december 2004.
AlgemeenDe Wet werk en bijstand (WWB) geeft het college de opdracht om zorg te dragen voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, Nug-ers, Anw-ers en personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot één van de drie hiervoor genoemde groepen behoren.De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij re-integratie geregeld.De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onder a, en tweede lid en artikel 10, eerste en tweede lid van de WWB.
Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) inwerking getreden. Jongeren tot en met 27 jaar vallen vanaf 1 oktober 2009 onder deze wet (verwezen wordt naar de verplichte WIJ-verordeningen). De fusie van het CWI en het UWV per 1 januari 2009 tot UWV Werkbedrijf is in deze verordening verwerkt. Er is een actuelere begripsomschrijving van algemeen geaccepteerde arbeid opgenomen.In verband met de Wet stimulering arbeidsparticipatie (Stap) zijn regels opgenomen over het inzetten van participatieplaatsen.Qua verslaglegging wordt aangesloten bij de planning en controlcyclus, met de mogelijkheid dat er tussentijds wordt geëvalueerd.De ‘oude’ re-integratieladder is vervangen door de verplichte re-integratieladder in het kader van de Statistiek re-integratie gemeenten (SRG) van het ministerie van SZW.De aan te bieden voorzieningen zijn wat explicieter uitgewerkt, zoals de mogelijkheid om maatschappelijke participatie te bevorderen. Het aantal vormen van werkstages is van vijf teruggebracht naar twee, te weten werkervaringstage (werkervaringsplaatsen) en proefplaatsingen (met aansluitende indiensttreding als doel). Voorts zijn er nadere bepalingen opgesteld voor het bieden van scholing en het verstrekken van premies bij het verrichten van onbeloonde additionele werkzaamheden en verrichten van vrijwilligerswerk (bijvoorbeeld bij sociale activering). Er is overigens een onderscheid aangebracht in de te verstrekken premies aan uitkeringsgerechtigden en aan werkgevers.De bepaling ten aanzien van voorzieningen voor Nug-ers/Anw-ers is verbreed. Indien er een inkomen is tot maximaal 120% van de toepasselijke bijstandsnorm, kunnen Nug-ers/Anw-ers aanspraak maken op voorzieningen. Het persoonsgebonden budget kan als voorziening aan Nug-ers/Anw-ers én uitkeringsgerchtigden worden aangeboden.
Artikel 1. BegripsomschrijvingenHierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand.
Artikel 2. Opdracht college In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren. In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten. Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het uitvoeringsplan, maar vooral in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt. Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.
Artikel 3. Verslaglegging Het college verantwoordt jaarlijks door middel van de “Planning en Control cyclus”. Dit is het meest voor het handliggende instrument dat de raad nodig heeft om zijn kaderstellende en controlerende rol uit te kunnen oefenen. Daarnaast wordt de raad tussentijds geïnformeerd over de ontwikkelingen op het gebied van re-integratie en participatie van de genoemde doelgroepen in deze verordening.
Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid). Daarnaast geeft dit lid te mogelijkheid op te nemen hoe deze groep verdeeld wordt. In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Het derde lid is opgenomen om een stramien te bieden via de re-integratieladder (Statistiek re-integratie gemeenten –SRG).
Artikel 5. Verplichtingen van de cliënt In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd. Het derde lid biedt de verbinding met de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel, indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente niet zal overgaan tot betaling.
Artikel 6. Sluitende aanpak De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat. Desondanks kan de gemeente van oordeel zijn dat een sluitende aanpak geregeld dient te worden. Artikel 6 biedt de mogelijkheid deze sluitende aanpak te regelen. Het eerste lid geeft de algemene formulering. Het tweede lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen. Het derde lid geeft de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken. Artikel 7. Algemene bepalingen over voorzieningen In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt. Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het college dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze re-integratieverordening van toepassing is. Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.
Artikel 8. Participatieplaatsen Artikel 8 van de WWB verlangt van de raad dat zij regels stelt met betrekking tot de hoogte van de premie, alsmede de eventuele inzet van scholing of opleiding, zo sprake is van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening onbeloonde additionele arbeid verricht.
Artikel 9. WerkervaringsstageWerkervaringsstage is een instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te re-integreren. Voor de term werkervaringsstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de stage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de stage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: • er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten; • die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander; • die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon; • de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.
De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij stages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een stage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.
De werkervaringsstages zijn bedoeld om klanten werkervaring te laten opdoen, zodat ze zich beter kunnen oriënteren op de reguliere arbeidsmarkt en uiteindelijk een gerichte keuze kunnen maken. Belangrijk is een breed aanbod, zodat verschillende typen werk ook daadwerkelijk kunnen worden uitgeprobeerd gedurende enkele periodes van bijvoorbeeld drie maanden. Gedurende de stageperiode die in totaal maximaal zes maanden duurt, moet tevens een opleidings- en begeleidingsbudget beschikbaar zijn en behouden uitkeringsgerechtigden hun recht op uitkering. Concreet einddoel is indiensttreding voor minimaal één jaar bij een van de werkgevers waar stage is gelopen. Na dat jaar en in geval van omzetting naar een dienstverband voor onbepaalde tijd ontvangt de werkgever een eenmalige loonkostensubsidie. Dit bedrag wordt nader bepaald.
Artikel 10. Proefplaatsing Dit is hetzelfde als werken met behoud van uitkering als eindtraject. In sommige gevallen heeft de klant nog een opstapje nodig naar een reguliere baan. In deze vorm kan de klant werkervaring opdoen in een reguliere werksituatie. Groot voordeel voor de werkgever is dat hij een langere periode dan de proeftijd de tijd krijgt om de potentiële werknemer in te passen en te beoordelen of een arbeidscontract reëel is. Uitgangspunt is een maximale duur van zes maanden; eventueel kan deze termijn worden verlengd tot maximaal één jaar. Bedoeling is dat aansluitend een arbeidscontract wordt aangeboden voor tenminste een halfjaar. Einddoel is indiensttreding voor minimaal één jaar bij de desbetreffende werkgever.
Artikel 11. Loonkostensubsidie, gericht op re-integratieTer bevordering van de arbeidsinschakeling kan aan werkgevers die met personen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Re-integratieverordening een arbeidsovereenkomst sluiten om hen in de gelegenheid te stellen werkervaring op te doen, een subsidie verstrekt worden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (bijvoorbeeld het bieden van scholing en begeleiding). Naast de reguliere loonkostensubsidie kan de gemeente ervoor kiezen de onderneming die de werknemer aansluitend in vaste dienst neemt een aanvullende subsidie of bonus toe te kennen. Gemeenten dienen hierbij rekening te houden met de EU-regelgeving rond staatssteun. Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een re-integratievoorziening. Eventueel kan hier de doelgroep beperkt worden door aan te geven voor welke personen de subsidie verstrekt kan worden. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.). Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 9 over werkervaringsstages.
Artikel 12. Scholing Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Daarom is dit artikel alleen nodig indien de gemeente op het niveau van de verordening een aantal randvoorwaarden wil formuleren, zoals die genoemd zijn in het derde lid. Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente. Het derde lid regelt dat een en ander verder uitgewerkt kan worden in een uitvoeringsbesluit, zodat tijdig gereageerd kan worden op vraag en aanbod. Lid 4 bevat nadere regels voor aanbieding van scholing als gevolg van de wet Stap.
Artikel 13. Inkomstenvrijlating Met het amendement Bruls is het mogelijk gemaakt de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een deel vrij te laten. Het maximale percentage en het maximale bedrag impliceren, dat ook uitgegaan mag worden van lagere bedragen. In het tweede lid zijn randvoorwaarden genoemd voor deze vrijlating.
Artikel 14. Premies aan uitkeringsgerechtigdenIn de WWB is in artikel 31, tweede lid, sub j geregeld dat jaarlijks een gemaximeerde activeringspremie kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt. De gemeente kan haar premiebeleid afstemmen op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden en daarbij de hoogte van de premie laten variëren. De gemeente kan ook besluiten bepaalde activiteiten in het geheel niet te premieren. Tenslotte kan de gemeente de premie afhankelijk maken van doelgroepen, zoals arbeidsgehandicapten, ouderen, jongeren, afstand tot de arbeidsmarkt etc. In het tweede lid is hier gevolg aan gegeven door de premie te koppelen aan de stappen die gezet worden door middel van de re-integratieladder. Als gevolg van de wet Stap is in dit artikel de mogelijkheid opgenomen voor het toekennen van een premie voor het verrichten van onbeloonde additionele werkzaamheden.
Artikel 15. Premies aan werkgeversIn dit artikel is de mogelijkheid geregeld een premie toe te kennen aan een werkgever die een langdurig werkloze in dienst neemt. Het college kan bij uitvoeringsbesluit de hoogte van de premies vaststellen en nadere regels stellen.
Artikel 16. Overige vergoedingen Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. Omdat een en ander afhankelijk is van het budget dat beschikbaar is, is dit artikel opgenomen. Zo bestaat de keuze om deze kosten vanuit de bijzondere bijstand te vergoeden of vanuit het werkdeel.
Artikel 17. Nug-ers/Anw-ers Ten aanzien van aanspraak op een voorziening gelden ook voor Anw-ers en Nug-ers, met uitzondering van een inkomstenvrijlating en premie, dezelfde mogelijkheden.
Artikel 18. Persoonsgebonden budgetHet is niet ondenkbaar dat een persoon een eigen re-integratiebedrijf en/of werkgever vindt, waarbij de situatie ontstaat dat er arbeidsinschakeling plaatsvindt. Indien de kosten dan binnen de vastgestelde kaders blijven, kan de voorziening ook aangeboden worden in de vorm van een persoonsgebonden budget. Het is ten slotte maatwerk wat het college beoogt.
Artikel 19. Voorzieningen, gericht op nazorg Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden na acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al deel uit van het traject.
Artikel 20. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 21. Inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 22. Citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.