Organisatie | Epe |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en invordering van baatbelasting Vaassen |
Citeertitel | Verordening baatbelasting dorpscentrum Vaassen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | belastingen |
Datum ingang heffing wijkt af van de datum inwerkingtreding. Datum ingang heffing is 1 April 1998
1.Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-04-1998 | 10-12-2009 | nieuwe regeling | 26-03-1998 Veluws Nieuws, 08-04-1998 | Handelingen van de raad, afdeling 1, jaar 1998, agendanummer D 3 |
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders (Handelingen van de raad, afdeling I, jaar 1998, agendanummer D 3);
gelet op artikel 222 van de Gemeentewet en het "Bekostigingsbesluit herinrichting centrum Vaassen", vastgesteld bij raadsbesluit van 20 april 1995, nr. G 17;
vast te stellen de Verordening op de heffing en de invordering van baatbelasting dorpscentrum Vaassen.
onder de naam "baatbelasting dorpscentrum Vaassen" wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de groene omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 april 1998 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur;
voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is;
indien met betrekking tot de onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19, eerste lid, onderdelen b en c, 20, tweede lid, en 22, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaak naar de waardepeildatum 1 januari 1995.
in afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 10 jaren. Het verzoek genoemd in de eerste volzin dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend;
ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak, als bedoeld in het eerste lid, eindigt of wijzigt als gevolg van het overdragen van eigendom, bezit of beperkt recht, wordt de nieuwe genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met ingang van het eerstvolgende belastingjaar een aanslag ineens opgelegd voor de resterende belastingjaren van het belastingtijdvak, berekend overeenkomstig het vierde lid van dit artikel;
in afwijking van het bepaalde in onderdeel a, wordt op verzoek van de in dat onderdeel bedoelde belastingplichtige de jaarlijkse heffing overeenkomstig het eerste lid gecontinueerd. Het verzoek daartoe dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag ingevolge onderdeel a, schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend;
ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en in de loop van het belastingtijdvak de eigendom, het bezit of het beperkt recht van een gedeelte van de onroerende zaak wordt overgedragen, wordt, voor de verdeling van de resterende belastingschuld, de maatstaf van heffing, als bedoeld in artikel 4, voor de betreffende onroerende zaken opnieuw vastgesteld voor de nog niet verstreken belastingjaren.
Bij de invordering van de baatbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.
De aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.