Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Schiedam

Verordening maatschappelijke ondersteuning NIEUWE WATERWEG NOORD 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSchiedam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning NIEUWE WATERWEG NOORD 2007
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2007
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpverordening maatschappelijke ondersteuning nieuwe waterweg noord 2007

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 5

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200701-07-2008Nieuwe regeling

25-09-2006

De gemeenteraad van Schiedam

28082006,VR2006/076

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning NIEUWE WATERWEG NOORD 2007

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze Verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord;

  • c.

    Financieel besluit: het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord dat jaarlijks wordt vastgesteld en waarin bedragen zijn opgenomen;

  • d.

    Verstrekkingenboek: het Verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord waarin nadere beleidsregels zijn opgenomen;

  • e.

    AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Stb. 1992, 392);

  • f.

    Regio Nieuwe Waterweg Noord (NWN): de gemeenten Schiedam, Vlaardingen en Maassluis;

  • g.

    Uitvoeringsorganisatie: de organisatie die belast is met de indicatiestelling voor en de verstrekking van voorzieningen zoals bedoeld in deze Verordening;

  • h.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek objectief aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • i.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • j.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • k.

    Compensatiebeginsel: de opdracht aan het gemeentebestuur om personen met objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • l.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • m.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • n.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • o.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur, lease of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • p.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze Verordening en het Financieel Besluit en het Verstrekkingenboek te stellen regels van toepassing zijn;

  • q.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze Verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • r.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager en waarop de regels van het Financieel Besluit en het Verstrekkingenboek van toepassing zijn;

  • s.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage), een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Financieel Besluit en het Verstrekkingenboek van toepassing zijn;

  • t.

    Besparingsbijdrage: een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen;

  • u.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de Wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • v.

    Instandhoudingskosten: alle kosten die betrekking hebben op het instandhouden van de voorzieningen genoemd in deze Verordening;

  • w.

    Huisgenoot: een ieder met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • x.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de Wet;

  • y.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte van een gebouw, bestemd voor bewoning, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de aanvrager vanaf de toegang van het gebouw te bereiken;

  • z.

    Raad van Advies:een vertegenwoordiging namens de doelgroep Personen met beperkingen van de gemeenten Maassluis, Schiedam en Vlaardingen.

Artikel 2 Uitsluitingsgronden

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het normale gebruik van de woning, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien het inkomen hoger is dan de grens voorzover vastgelegd in het Financieel Besluit en in het Verstrekkingenboek;

    • b.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • c.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Maassluis;

    • d.

      voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • e.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • f.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • g.

      voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van de aanvraag heeft gemaakt;

    • h.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze Verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • i.

      op grond van andere wet- of regelgeving of een afgesloten verzekering, aanspraak op de gevraagde voorziening bestaat.

Artikel 3 Nadere regels

Ter uitwerking van het bepaalde in deze Verordening stelt het college nadere regels vast.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 4 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorzieningen in natura en een persoonsgebonden budget wordt geboden aan de hand van de in het Financieel Besluit en het Verstrekkingenboek neergelegde criteria.

Artikel 5 Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de uitvoeringsorganisatie en de aanvrager van toepassing.

Artikel 6 Financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Bij de verstrekking van een individuele voorziening kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming kan op het inkomen worden afgestemd.

  • 3.

    Het college legt in het Financieel Besluit en in het Verstrekkingenboek vast bij welke individuele voorzieningen een financiële tegemoetkoming wordt verleend en de hoogte hiervan.

  • 4.

    Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Financieel Besluit en het Verstrekkingenboek in de beschikking opgenomen.

Artikel 7 Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de Wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde zoals vastgelegd in het Financieel Besluit en het Verstrekkingenboek;

    • c.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Financieel Besluit en het Verstrekkingenboek.

  • 2.

    De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3.

    Bij de beschikking worden voorwaarden gesteld waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4.

    Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager, met dien verstande dat gelijktijdig de verrekening van de besparingsbijdrage kan worden verwerkt.

  • 5.

    Na aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is, dan wel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt aan het college door de budgethouder, voor zover van toepassing, verstrekt:

    • a.

      de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

    • c.

      een overzicht van de salarisadministratie;

    • d.

      volgens de voorschriften zoals door het college in het Financieel Besluit opgenomen.

  • 6.

    Na ontvangst van de in het vorige lid genoemde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 8 Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage

  • 1.

    Bij het verstrekken van individuele voorzieningen kan op grond van de wet een eigen bijdrage, een eigen aandeel en een besparingsbijdrage worden gevraagd;

  • 2.

    De eigen bijdrage, het eigen aandeel en de besparingsbijdrage kunnen op het inkomen worden afgestemd.

  • 3.

    Het college legt in het Financieel Besluit en in het Verstrekkingenboek vast bij welke individuele voorzieningen een eigen bijdrage, een eigen aandeel en de besparingsbijdrage is verschuldigd en de hoogte hiervan.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 9 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college, ter compensatie van objectief aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 10 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, sub h van de Verordening kan voor de in artikel 9 onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien

    • a.

      objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of

    • b.

      objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek bij het uitvoeren van de mantelzorg

    • c.

      het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, sub h van de Verordening kan voor de in artikel 9 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als

    • a.

      de in het eerste lid genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of

    • b.

      niet beschikbaar is.

Artikel 11 Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 10 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, sub h van de Verordening niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 12 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in klassen zoals bepaald in het Financieel Besluit en het Verstrekkingenboek.

Artikel 13 Omvang van het persoonsgebonden budget

De bedragen die per klasse in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt zijn vastgelegd in het Financieel Besluit en het Verstrekkingenboek.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 14 Vormen van woonvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het normale gebruik van de woning, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 15 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 14, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 14, onder b. c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 16 Soorten individuele woonvoorzieningen

De in artikel 14 onder b., c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    instandhoudingskosten met uitzondering van de verzekeringen;

  • e.

    een uitraasruimte.

Artikel 17 Primaat van de verhuizing

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 16 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer objectief aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 16 onder b. en c. in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 16, onder e. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

  • 4.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 16, sub a verstrekken aan een persoon die op verzoek van het college, ten behoeve van een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet een ingrijpend aangepaste woonruimte, bestemd voor permanente bewoning, heeft ontruimd.

Artikel 18 Losse woonunit

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, kan het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 19 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 20 Hoofdverblijf

  • 1.

    Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 3.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4.

    De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Financieel Besluit vast te leggen maximumbedrag.

  • 5.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 21 Uitsluitingsgronden

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    de persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder g, onder 5 en 6 van de Wet of de aanvrager reeds een huurcontract of voorlopig koopcontract heeft getekend voorafgaand aan de datum waarop beschikt is op de aanvraag, tenzij het college hiervoor schriftelijk toestemming heeft verleend;

  • d.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • e.

    de aanvrager verhuist op het moment dat op basis van onder meer leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie, de verhuizing ook zonder de beperking algemeen gebruikelijk zou zijn geacht;

  • f.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

Artikel 22 Antispeculatiebeding

  • 1.

    De eigenaar van de woonruimte die krachtens de Verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen en die binnen een periode van vijf jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woonruimte of het wooncomplex verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de koopakte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan, dient geheel of gedeeltelijk aan het college te worden terugbetaald.

  • 2.

    De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

    • a.

      binnen één jaar na de gereedmelding zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel: 100% van de voornoemde meerwaarde;

    • b.

      binnen twee jaar na de gereedmelding zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel: 80% van de voornoemde meerwaarde;

    • c.

      binnen drie jaar na de gereedmelding zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel: 60% van de voornoemde meerwaarde;

    • d.

      binnen vier jaar na de gereedmelding zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel: 40% van de voornoemde meerwaarde;

    • e.

      binnen vijf jaar na de gereedmelding zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel: 20% van de voornoemde meerwaarde.

  • 3.

    Voor het bepaalde in lid 2 van dit artikel geldt dat de kosten van de in lid 1 genoemde woonvoorziening die voor rekening van de eigenaar van de woonruimte zijn gekomen in mindering worden gebracht op het aan het college terug te betalen bedrag.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 23 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene vervoersvoorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

Artikel 24 Het recht op een algemene voorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 23 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of

  • b.

    het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

Artikel 25 Het primaat van het collectief vervoer

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 23, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 23, onder a. onmogelijk maken.

Artikel 26 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen, ongehuwd samenwonenden of geregistreerde partners meer bedraagt dan in het Financieel Besluit opgenomen norminkomen voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 27 Omvang in gebied en in kilometers

  • 1.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2.

    De te verstrekken vervoersvoorzieningzal maatschappelijke participatie door middel van van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met eenbandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning en sportbeoefening

Artikel 28 Vormen van rolstoelvoorzieningen en sportvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportvoorziening;

  • e.

    een aanpassing van een onder a en b genoemde voorziening;

  • f.

    een vergoeding van de aanschafkosten van accessoires ten behoeve van een onder a, b en e genoemde voorziening;

  • g.

    instandhoudingskosten van een in dit artikel vermelde voorziening.

Artikel 29 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik

  • Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 28, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

Artikel 30 Sportvoorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 28, onder d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek sportbeoefening zonder sportvoorziening onmogelijk maken.

Artikel 31 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 29, lid 2 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 32 Gebruik aanvraagformulier

Een schriftelijke aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 33 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag dient te worden ingediend bij het loket waar zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de Wet alsook aanvragen zorg inzake de AWBZ kunnen worden ingediend.

Artikel 34 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip om hem bepaalde noodzakelijke inlichtingen te vragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen onderzoeken en of hem te verzoeken aan deze deskundige(n) de benodigde inlichtingen te verstrekken.

  • 2.

    Het college kan een door hen daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:

    • a.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • b.

      het college dit om andere redenen noodzakelijk vindt.

  • 3.

    Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 35 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager kan het college onderzoek laten verrichten naar de situatie van de aanvrager.

Artikel 36 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze Verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht onverwijld aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 37 Intrekking van een voorziening

  • 1.

    Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze Verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze Verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    De persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g onderdeel 5 en 6 van de Wet nalatig is in het voldoen van de eigen bijdrage, zoals bedoeld in artikel 8 van de Verordening.

Artikel 38 Terugvordering

  • 1.

    Ingeval een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2.

    In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan de tegenwaarde van deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van onjuiste of onvolledige verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 39 Hardheidsclausule

Het college kan in onvoorziene bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze Verordening, indien toepassing van de Verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 40 Beslissing college in gevallen waarin de Verordening niet voorziet

In de gevallen, de uitvoering van de Verordening betreffende, waarin de Verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 41 Advisering

  • 1.

    De Raad van Advies brengt gevraagd en ongevraagd advies uit over het beleid van het bestuursorgaan betreffende de uitvoering van de Wet.

  • 2.

    Onder de advisering over het beleid betreffende de uitvoering van de Wet, wordt in deze Verordening verstaan de advisering over het beleid met betrekking tot de verstrekking van de in artikel 4, eerste lid van de Wet genoemde voorzieningen.

Artikel 42 Evaluatie

  • 1.

    Het door het college gevoerde beleid kan worden onderworpen aan een evaluatie indien daartoe aanleiding bestaat.

  • 2.

    Indien deze evaluatie daartoe aanleiding geeft, wordt de Verordening aangepast.

  • 3.

    Het college zendt de evaluatie aan de gemeenteraad.

Artikel 43 Inwerkingtreding

Deze Verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 44 Citeertitel

Deze Verordening wordt aangehaald als: “Verordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2007” of als “Verordening maatschappelijke ondersteuning NWN 2007”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Maassluis op 25 september 2006.

De voorzitter,

De griffier,