Organisatie | Venlo |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening Venlo |
Citeertitel | Algemene plaatselijke verordening Venlo |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
- mandaat en beleidsregels/gebruiksinstructie verblijfsontzeggingen (Venlo-Centrum)
- gebiedsaanwijzing, mandaat en gebruiksinstructie verblijfsontzeggingen (Klingerberg)
- gebiedsaanwijzing, mandaat en gebruiksinstructie verblijfsontzeggingen (Vossener)
- Aanwijzingsgebieden hinderlijk drankgebruik
- Nadere regels ter uitvoering van artikel 3:12 APV
- Besluit meldingsplicht evenementen 2006
- Besluit meldingsplicht handelsreclame 2008
- Besluit straatmuziek
- regeling anti-ramkraakpalen
- Aanwijzingen verbod verkoop voertuigen
- Nadere regels voor de passantenhavens
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-01-2001 | 01-01-2010 | nieuwe regeling | 02-01-2001 E3-journaal | onbekend |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen (1.1)
In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
de weg als bedoeld in artikel 1, 1e lid, onder b van de Wegenverkeerswet alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan de grenzen zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 27, 2e lid, van de Wegenwet;
voertuigen: alle voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a en onder aI, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:
vee: dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage II, behorend bij artikel 55 van de Meststoffenwet;
bevoegd gezag: de burgemeester voor openbare samenkomsten en vermakelijkheden, alsmede de voor het publiek toegankelijke plaatsen als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet en burgemeester en wethouders voor andere dan voor publiek toegankelijke plaatsen;
wegenverkeerswet: Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 1:3 Te late indiening aanvraag (1.3)
Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan 3 weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het 1e lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste 8 weken.
Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg
Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden (2.1.1.1)
Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Artikel 2:2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Voor zover sprake is van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, 1e lid, juncto 2e lid, van de Wet openbare manifestaties.
Artikel 2:2a Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen (2.1.2.2 - 2.1.2.4)
Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, 1e lid, juncto 2e lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, 2e lid, van de Grondwet.
Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2:3 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen (2.1.3.1)
Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan andere dan door burgemeester en wethouders bij openbare kennisgeving aangewezen wegen of gedeelten daarvan en gedurende andere dan de daarbij aangeduide tijden.
Paragraaf 4 Dienstverlening e.d. op de weg
Artikel 2:4 Dienstverlening (2.1.4.2)
Artikel 2:5 Straatartiest (2.1.4.3)
Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg
Artikel 2:6 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg (2.1.5.1)
Het in het 1e lid bepaalde is niet van toepassing op:
de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan. Degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten draagt er zorg voor, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;
Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, danwel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.
Voor de toepassing van het 2e lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen Wegenverkeerswet 1994, art. 1 daaronder verstaat.
Het verbod in het 1e lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening provincie Limburg.
De weigeringsgrond van het 5e lid, onder a, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
De weigeringsgrond van het 5e lid, onder c, geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 2:7 Winkeluitstallingen
Artikel 2:8 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg (2.1.5.2)
Voor de toepassing van het 1e lid wordt onder weg verstaat wat artikel 1 van de Wegenverkeersweg 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet openbare ontsluitingswegen van gebouwen.
Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening provincie Limburg, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 2:9 Maken en veranderen van een uitweg (2.1.5.3)
Voor de toepassing van het 1e lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat.
Het bepaalde in het 1e lid geldt niet voor zover de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet of de Wegenverordening provincie Limburg van toepassing is.
Paragraaf 6 Veiligheid van de weg
Artikel 2:10 Winkelwagentjes (2.1.6.2)
De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, ter beschikking stelt is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.
Het in het 1e lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.
Artikel 2:11 Hinderlijke beplanting of voorwerp (2.1.6.3)
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Artikel 2:12 Openen straatkolken e.d. (2.1.6.4)
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2:13 Rookverbod in bossen en natuurgebieden (2.1.6.6)
Het in het 1e en in het 2e lid gestelde verbod geldt niet voor zover het bepaalde in artikel 429, aanhef en onder 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Artikel 2:14 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp (2.1.6.7)
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat.
Het in 1e lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 5 van de Wegenverkeerswet van toepassing is.
Artikel 2.14a Gevaarlijke voorwerpen
Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet voor wapens behorende tot de categorieën I, II, III en IV Wet wapens en munitie en voor zover door het bij zich dragen van deze voorwerpen de openbare orde en veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.
Artikel 2:15 Vallende voorwerpen (2.1.6.8)
Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.
Artikel 2:16 Voorzieningen voor verkeer en verlichting (2.1.6.9)
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Het in het 1e lid bepaalde geldt niet voor zover de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.
Artikel 2:17 Veiligheid op het ijs (2.1.6.11)
Het in het 1e lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Afdeling 2 Toezicht op evenementen (2.2.1 - 2.2.3)
Artikel 2:18 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
evenement: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
Voor het op het evenemententerrein verrichten van activiteiten, die op grond van deze of een andere gemeentelijke verordening vergunningplichtig zijn, is tijdens de duur van het evenement geen afzonderlijke vergunning nodig, mits die activiteiten vermeld zijn in de vergunning als bedoeld in het 1e lid.
De burgemeester weigert de vergunning in ieder geval indien naar zijn oordeel noch door het stellen van voorschriften, noch door de zijdens de organisator voorgestelde maatregelen, onevenredige schade aan de belangen genoemd in het 1e lid kan worden voorkomen, dan wel indien de ter handhaving van openbare orde en veiligheid noodzakelijke politiecapaciteit een zijns inziens onevenredig beroep op de beschikbare formatie doet.
Het verbod, vervat in artikel 2:19, 1e lid, geldt niet voor het organiseren of houden van door burgemeester en wethouders bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen categorieën evenementen, al dan niet tot een bepaald gebied beperkt, voor zover de organisator voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij of krachtens dat besluit gestelde voorschriften, welke betrekking hebben op de in artikel 2:20, 1e lid, genoemde belangen.
Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen
Paragraaf 1 Vergunningplichtige inrichtingen
Artikel 2:21 Begripsomschrijvingen (2.3.1.1)
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
inrichtingen waarin een horecabedrijf als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet wordt uitgeoefend, alsmede de daarbij behorende open aanhorigheden en voor publiek toegankelijke plaatsen waarvoor een ontheffing bedoeld in artikel 35 van de Drank- en Horecawet geldt;
alle voor het publiek toegankelijke lokaliteiten open plaatsen, tuinen of gedeelten daarvan, zomede de daarbij behorende terrassen en de daarmee gemeenschap hebbende vertrekken die niet uitsluitend als woning of winkel als bedoeld in de Winkelsluitingswet (met uitzondering van afhaalcentra) worden gebruikt, voor zover daar bij wijze van hoofdfunctie of overwegende nevenfunctie gelegenheid wordt gegeven om al dan niet tegen betaling enigerlei eetwaren en/of alcoholvrije drank te verkrijgen en/of te verbruiken;
bezoeker: een ieder, die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:
de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;
Artikel 2:22 Vergunningplicht (2.3.1.2)
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een inrichting te exploiteren (exploitatievergunning).
Artikel 2:22a Eisen leidinggevende
Artikel 2:23 Nadere regels (2.3.1.3)
Het bevoegd gezag kan bij openbare bekendmaking:
Artikel 2:24 Vergunningaanvraag
Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt tenminste:
overgelegd een niet meer dan 3 maanden tevoren ten behoeve van de leidinggevende afgegeven verklaring omtrent het gedrag, tenzij de aanvraag gelijktijdig met een aanvraag om vergunning, als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet, ten behoeve van dezelfde inrichting wordt ingediend;
Artikel 2:26 Weigeringsgronden (2.3.1.2)
Een vergunning kan voorts worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Voordat toepassing wordt gegeven aan het 4e lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
Artikel 2:26b Aanwezigheid leidinggevende
Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op een vergunning met betrekking tot die inrichting of een andere vergunning van dezelfde vergunninghouder.
Artikel 2:27 Intrekkinggronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan het bevoegd gezag de vergunning intrekken, indien:
aannemelijk is, dat een leidinggevende van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;
er sprake is van het geval en onder voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Voordat toepassing wordt gegeven aan het 1e lid, aanhef en onder g, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
Artikel 2:28 Vervallen vergunning
Artikel 2:29 Sluiting van inrichtingen (2.3.1.5 - 2.3.1.6)
Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door het bevoegd gezag worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
Artikel 2:30 Sluitingsuur (2.3.1.4)
De burgemeester weigert de in het 2e lid bedoelde vergunning indien naar zijn oordeel door de openstelling van de inrichting gedurende andere dan de in het 1e lid genoemde openingstijden de openbare orde wordt aangetast en/of het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting nadelig wordt beïnvloed.
Artikel 2:32 Ordeverstoring (2.3.1.7)
Het is verboden in een inrichting de orde te verstoren.
Artikel 2:33 Toegang opsporingsambtenaren
Paragraaf 2 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:34 Speelgelegenheden (2.3.3.1)
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, 1e lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel , onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
Artikel 2:34a Begripsomschrijvingen (2.3.3.2)
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Wet: Wet op de kansspelen;
speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de Wet;
kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;
hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;
laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet;
speelautomatenhal: inrichting als bedoeld in artikel 30c, 1e lid, onder c van de Wet.
Artikel 2:34b Aantal speelautomaten (2.3.3.2)
Paragraaf 3a Toezicht op winkelbedrijven
Artikel 2:35 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een smartshop, headshop of growshop;
bezoeker: een ieder, die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:
de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel van het Wetboek van Strafrecht;
Artikel 2:35a Vergunningplicht
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een inrichting te exploiteren (winkelvergunning).
Artikel 2:35b Eisen leidinggevende
Het bevoegd gezag kan bij openbare bekendmaking:
Artikel 2:35d Vergunningaanvraag
Artikel 2:35f Weigeringsgronden
Een vergunning kan voorts worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Voordat toepassing wordt gegeven aan het 4e lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
Artikel 2:35h Aanwezigheid leidinggevende
Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op een vergunning met betrekking tot die inrichting of een andere vergunning van deze vergunninghouder.
Artikel 2:35i Intrekkinggronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan het bevoegd gezag de vergunning intrekken, indien:
aannemelijk is, dat een leidinggevende van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;
er sprake is van het geval en onder voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Voordat toepassing wordt gegeven aan het 2e lid, aanhef en onder g, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel van die wet worden gevraagd.
Artikel 2:35j Vervallen vergunning
Artikel 2:35k Sluiting van inrichtingen
Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door het bevoegd gezag worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:36 Plakken en kladden (2.4.2)
Artikel 2:37 Vervoer plakgereedschap e.d. (2.4.3)
Artikel 2:38 Vervoer inbrekerswerktuigen (2.4.4)
Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:39 Betreden van plantsoenen e.d. (2.4.5)
Het is verboden op of aan de weg op enigerlei wijze om geld, geldswaardige papieren en/of goederen te spelen.
Het is verboden, op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw om geld of andere zaken te bedelen.
Artikel 2:41 Hinderlijk gedrag op of aan de weg (2.4.7)
Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet voor zover artikel 424, Wetboek van Strafrecht, art. 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet van toepassing is.
Artikel 2:41a Verplichte route (2.4.7a)
Het is de door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het 1e lid gestelde verbod.
Artikel 2:41b Skeeleren, skaten, skateboarden
Artikel 2:42 Hinderlijk drankgebruik (2.4.8)
Artikel 2:43 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen (2.4.9)
Artikel 2:43a Slaapverblijf op de weg
Het is verboden op de weg, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te slapen dan wel gelegenheid daartoe te bieden.
Artikel 2:44 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten (2.4.10)
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:44a Verbod begeven op speelterreinen
Het is personen boven de leeftijd van 12 jaar verboden zich te begeven of te bevinden op speeltoestellen die onderdeel uitmaken van een speelplaats of kinderspeelterrein.
Artikel 2:45 Neerzetten van fietsen e.d. (2.4.11)
Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:
Artikel 2:46 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d. (2.4.12)
Het is verboden op de door de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt.
Artikel 2:47 Bespieden van personen (2.4.13)
Artikel 2:48 Bewakingsapparatuur (2.4.14)
Artikel 2:49 Nodeloos alarmeren
Artikel 2:50 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie (2.4.17)
De verboden genoemd in het eerste lid onder a, b en c gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.
Artikel 2:51 Verontreiniging door honden (2.4.18)
Artikel 2:52 Gevaarlijke honden (2.4.19)
muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;
Artikel 2:53 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren (2.4.20)
Het is verboden dieren te houden of dieren op een andere wijze of tot een groter aantal te houden dan door burgemeester en wethouders in de aanschrijving is aangegeven, nadat de rechthebbende of houder van de dieren door burgemeester en wethouders is aangeschreven dat het houden van de in aanschrijving genoemde dieren of diersoorten dan wel het houden van dieren op een andere wijze of tot een groter aantal dan in de aanschrijving is aangegeven, voor anderen hinderlijk is, schadelijk is voor de volksgezondheid of anderszins ongeschikt is te achten. Degene tot wie de aanschrijving is gericht of diens rechtsopvolger is verplicht de aanschrijving op te volgen.
Het is verboden op een krachtens het 2e lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.
Indien het aanwezig hebben van dieren gebeurt in strijd met het bepaalde krachtens het 2e lid kunnen burgemeester en wethouders degene die de dieren aanwezig heeft aanschrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid. Degene tot wie de aanschrijving is gericht of diens rechtsopvolger is verplicht de aanschrijving op te volgen.
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.
Artikel 2:55 Loslopend vee (2.4.22)
De rechthebbende op vee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Artikel 2:56 Schade door duiven (2.4.23)
De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 08.00 uur en 18.00 uur in een door burgemeester en wethouders te bepalen tijdvak gelegen tussen 1 maart en 1 juni.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het 1e lid gesteld gebod.
Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:58 Begripsomschrijvingen (2.5.1)
In deze afdeling wordt verstaan onder:
handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, 1e lid, van het Wetboek van Strafrecht;
Artikel 2:59 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister (2.5.2)
De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
Artikel 2:60 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, 1e lid, van het Wetboek van Strafrecht (2.5.3)
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, 2e lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;
de onder a. bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;
Artikel 2:61 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen (2.5.4)
Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste 3 dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.
Afdeling 6 Veiligheidsrisicogebieden
Artikel 2:64 Veiligheidsrisicogebieden (2.9.1)
De burgemeester kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 151b van de Gemeentewet, bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een veiligheidsrisicogebied aanwijzen.
Artikel 2:65 Begripsomschrijving (2.6.1)
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:
Consumentenvuurwerk waarop het besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2:66 Afleveren van vuurwerk (2.6.2)
Artikel 2:67 Bezigen van vuurwerk (2.6.3)
De in het 1e en 2e lid gestelde verboden gelden niet voor zover artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding
Artikel 2:68 Bestuurlijke ophouding (2.8.1)
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:6,2:8,2:12,2:14, 2:14a, 2:17, 2:20, leden 10 t/m 12, 2:41, 2:41a, 2:42, 2:43, 2:44, 2:67, 2:72, 273 of 5:26 groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:69 Betaald voetbalwedstrijden
Voor de toepassing van de artikelen van deze afdeling wordt onder stadion verstaan het stadion ‘De Koel’. Onder de omgeving van het stadion wordt verstaan het gebied dat wordt omsloten door de Kaldenkerkerweg (gelegen tussen Casinoweg en Postweg), het bosgebied gelegen in het verlengde van de Postweg, de spoorlijn Venlo-Kaldenkerken en het bosgebied in verlengde van de Casinoweg.
Artikel 2.70 Voetbalvergunning
Artikel 2.71 Verbod voetbalwedstrijd
Artikel 2.72 Orde in verband met voetbalwedstrijden
Artikel 2.73 Verwijderingsplicht voetbalsupporters
Personen, die zich door kleding, uitrusting of gedragingen manifesteren als voetbalsupporters, en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd dan wel tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te verstoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.
Artikel 2.74 Stadionomgevingsverbod
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion vanaf 4 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot 4 uur na afloop van voetbalwedstrijden. Het verbod geldt voor een bepaalde periode welke niet langer is dan 2 jaar.
Afdeling 10 Verblijfsontzeggingen
Artikel 2:75 Verblijfsontzeggingen
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die de openbare orde ernstig verstoord of die één of meer van de wettelijke bepalingen overtreedt, die genoemd worden in het laatste lid van dit artikel, een verbod opleggen zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste 2 weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het 1e lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen één jaar na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd, dat hij zich gedraagt in strijd met het 5e lid of de laatste lid genoemde artikelen, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste 6 weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder twee of meer verboden als bedoeld in dit artikel zijn opgelegd en ten aanzien van wie binnen één jaar na het opleggen van het laatste verbod wordt geconstateerd, dat hij zich gedraagt in strijd met het 5e lid of de in het laatste lid genoemde artikelen, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste 12 weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.
De in het 1e lid bedoelde wettelijke bepalingen zijn:
uit het Wetboek van Strafrecht:
artikel 139 (lokaalvredebreuk);
artikel 141 (gezamenlijke openlijke geweldpleging);
artikel 170 (vernieling van gebouwen);
artikel 285 (bedreiging met misdrijf);
artikel 300 (mishandeling);
artikel 306(deelneming aan aanval of vechterij);
artikel 350 (zaakbeschadiging);
artikel 426 (ordeverstoring in dronkenschap);
artikel 453 (openbare dronkenschap);
alle bepalingen betreffende verboden wapenbezit in de Wet Wapens en Munitie.
Afdeling 11 Cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:76 Cameratoezicht openbare plaatsen
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera's voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
Hoofdstuk 3 Drugs, seksinrichtingen, prostitutie e.d.
Artikel 3:5 Betreden gesloten woning of lokaal (2.4.1)
Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of een bij dat lokaal behorend erf te betreden.
Artikel 3:6 Verkoop van drugs (2.7.1)
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de openbare weg met de daaraan gelegen portieken, galerijen, arcaden of nissen binnen de bebouwde kom post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan openbare wegen binnen de bebouwde kom in een auto te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of aan te nemen of daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 3:7 Verzamelingen van personen in verband met drugs
Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.
Artikel 3:10 Weggooien van spuiten e.d.
Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers e.d. of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de weg dan wel in afvalbakken achter te laten, indien redelijkerwijze kan worden aangenomen, dat zulks geschiedt om afstand van het voorwerp te doen.
Afdeling 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen en nadere regels
Artikel 3:11 Begripsomschrijvingen (3.1.1)
In deze afdeling wordt verstaan onder:
bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:
toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.1a;
Artikel 3:12 Nadere regels (3.1.3)
Met het oog op de in artikel 3:21 genoemde belangen, kunnen burgemeester en wethouders over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.
Paragraaf 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels e.d.
Artikel 3:13 Seksinrichtingen (3.2.1)
Artikel 3:14 Gedragseisen exploitant en beheerder (3.2.2)
Naast de gestelde eisen in het 1e lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:
met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
binnen de laatste 5 jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van 6 maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, 1e lid van het Wetboek van Strafverordening is toegelaten;
binnen de laatste 5 jaar bij tenminste 2 rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,00 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, 1e lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
de artikelen 8 en 162, 3e lid, alsmede artikel 6 j° artikel 8 of j° artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
Met een veroordeling als bedoeld in het 2e lid wordt gelijk gesteld:
vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, 2e lid onder a. van het Wetboek van Strafrecht of artikel , 3e lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,00 bedraagt
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste 5 jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegde gezag is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:13, 1e lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3:15 Sluitingsuur (3.2.3)
Het in het 1e, 2e en 3e lid bepaalde geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.
Artikel 3:16 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting (3.2.4)
Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd gezag het in het 1e lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3:17 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder (3.2.5)
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Artikel 3:18 Straatprostitutie (3.2.6)
Artikel 3:19 Sekswinkels (3.2.7)
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artikel 3:20 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch - pornografische goederen, afbeeldingen e.d. (3.2.8)
Het in het 1e lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, 1e lid van de Grondwet.
Artikel 3:21 Weigeringsgronden (3.3.2)
De vergunning bedoeld in artikel 3:13, 1e lid, wordt geweigerd indien:
er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Een vergunning bedoeld in artikel 3:13, 1e lid, kan voorts worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Voordat toepassing wordt gegeven aan het 3e lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3:22 Beëindiging exploitatie (3.4.1)
Artikel 3:23 Wijziging beheer (3.4.2)
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:21, 1e lid, aanhef en onder a is van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 5 Intrekkingsgronden
Artikel 3:24 Intrekkingsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan het bevoegd gezag de vergunning intrekken:
indien aannemelijk is, dat de exploitant of de beheerder van de seksinrichting of het escortbedrijf betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting of het bedrijf;
De vergunning bedoeld in artikel 3:13, 1e lid, kan voorts worden ingetrokken indien er sprake is van het geval en onder voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Voordat toepassing wordt gegeven aan het 2e lid kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1 Geluid- en lichthinder
Artikel 4:1 Begripsomschrijvingen (4.1.1)
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten (4.1.2)
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten (4.1.3)
Het is een inrichting toegestaan maximaal negen incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste 2 weken voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is een inrichting toegestaan maximaal negen incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschriften 1.5.1 van de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste 2 weken voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.
Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten (4.1.4)
Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.
Artikel 4:5 Geluidhinder in de openlucht en in feesttenten
Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders in de openlucht en in feesttenten muziek of zang ten gehore te brengen dan wel een geluidsapparaat, een toestel of een bouwmachine op zodanige wijze in werking te brengen of te hebben dat naar alle redelijkheid verwacht kan worden dat hierdoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt of toe te laten dat deze handelingen worden verricht.
Het verbod, vervat in het 1e lid, geldt niet voor het ten gehore brengen van muziek of zang dan wel het in werking brengen of hebben van door burgemeester en wethouders bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen categorieën muziek, zang, geluidsapparaten, toestellen of bouwmachines, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, voor zover wordt voldaan aan bij of krachtens dat besluit vastgestelde voorschriften, welke betrekking hebben op het voorkomen van geluidhinder.
Het in het 1e lid bepaalde geldt niet, voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.
Artikel 4:6 Geluidhinder door dieren
Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.
Artikel 4:7 Geluidhinder door bromfietsen e.d.
Het is verboden zich met een motorvoertuig, een bromfiets of een snorfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
Artikel 4:8 Overige geluidhinder (4.1.7)
Het in het 1e lid bepaalde geldt niet, voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.
Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:9 Verontreiniging van de weg en van terreinen (4.4.1)
Artikel 4:10 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg (4.4.2)
Artikel 4:11 Wegwerpen van reclame- of strooibiljetten (4.4.4)
Artikel 4:12 Straatvegen (4.4.5)
Het is verboden op een door burgemeester en wethouders ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4:13 Natuurlijke behoefte doen (4.4.6)
Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.
Artikel 4:14 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen (4.4.8)
Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:15 Begripsomschrijvingen (4.5.1)
In deze afdeling wordt verstaan onder:
bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, 5e lid, van de Boswet;
Artikel 4:16 Kapverbod (4.5.2)
Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet voor:
houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;
houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:20;
Artikel 4:17 Aanvraag vergunning (4.5.3)
Wanneer het bureau LASER aan burgemeester en wethouders een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwen burgemeester en wethouders dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.
Artikel 4:18 Weigeringsgronden (4.5.3a)
De vergunning kan worden geweigerd op grond van:
Artikel 4:19 Bijzondere vergunningvoorschriften (4.5.5)
Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan tevens behoren het voorschrift dat de vergunning pas van kracht wordt met ingang van de dag na de dag waarop de bezwaartermijn afloopt en dat indien gedurende de bezwaartermijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, de vergunning niet van kracht wordt voordat op dat verzoek is beslist.
Artikel 4:20 Herplant-/instandhoudingsplicht (4.5.6)
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
Artikel 4:21 Schadevergoeding (4.5.7)
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4:16, 4:19 of 4:20 schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kennen burgemeester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Artikel 4:22 Bestrijding iepziekte (4.5.8)
Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:
Afdeling 5 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:25 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, enz.
Burgemeester en wethouders kunnen, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:
In het 1e lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet.
Artikel 4:26 Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen (4.7.1a)
dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;
emissiearm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik meststoffen behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a. onder 2e gelezen moet worden: ‘tijdens het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt’;
Artikel 4:27 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d. (4.7.2)
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders deze zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.
Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:
opschriften en aankondigingen van tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben doch niet langer dan 4 weken, mits van het aanbrengen ervan tevoren of vanwege de rechthebbende van de onroerende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan burgemeester en wethouders en dit college niet binnen 14 dagen na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken.
Het in het 1e lid gestelde verbod is niet van toepassing op gedragingen voor zover in de bescherming van de door dit verbod beschermde belangen reeds wordt voorzien bij of krachtens de Woningwet, op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Monumentenwet, de Monumentenverordening Venlo of artikel 2:6 van toepassing is.
Het verbod, vervat in 4:27, 1e lid, geldt niet voor het maken van door burgemeester en wethouders bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen categorieën handelsreclame, voor zover wordt voldaan aan bij of krachtens dat besluit vastgestelde voorschriften, welke betrekking hebben op de in artikel 4:27, 4e lid , genoemde belangen.
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Artikel 5:1 Begripsomschrijvingen (5.1.1)
In deze afdeling wordt verstaan onder:
weg: de weg als bedoeld in artikel 1, 1e lid, onder b, van de Wegenverkeerswet;
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d. (5.1.2)
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen (5.1.2a)
Artikel 5:4 Defecte voertuigen (5.1.3)
Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op 3 achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5:5 Voertuigwrakken (5.1.4)
Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.
Artikel 5:6 Caravans e.d. (5.1.5)
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen (5.1.6)
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen (5.1.7)
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2.40 meter op de weg te parkeren binnen de bebouwde kom op andere plaatsen dan de daartoe door burgemeester en wethouders bij openbare bekendmaking aangewezen parkeergelegenheden.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen (5.1.8)
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2.40 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen (5.1.9)
Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen (5.1.10)
Artikel 5:11a Overlast van fiets en bromfiets (5.1.11)
Burgemeester en wethouders kunnen op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten
Artikel 5:12 Inzameling van geld of goed (5.2.1)
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Artikel 5:13 Venten e.d. (5.2.2)
Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders in de uitoefening van de handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven, dan wel diensten aan te bieden.
Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet:
ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, 1e lid, van de Grondwet;
voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
Artikel 5:14 Standplaatsen: uitstallingen op de weg (5.2.3)
De in het 1e lid, onder b., en in het 2e lid gestelde verboden gelden niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, 1e lid, van de Grondwet, op de plaatsen, gedurende de tijden en op de wijze zoals door burgemeester en wethouders bij openbare kennisgeving aangegeven.
Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening provincie Limburg van toepassing is.
Burgemeester en wethouders houden de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een milieuvergunningplichtige activiteit betreft en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het 6e lid, tot de dag waarop de beslissing over de milieuvergunningaanvraag is genomen.
Artikel 5:16 Gebruik van openbaar water (5.3.1)
Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, danwel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het in het 1e lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Havenverordening Venlo van toepassing is.
Artikel 5:17 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen (5.3.2)
Het in het 1e en 2e lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Havenverordening Venlo van toepassing is.
Artikel 5:18 Aanwijzingen ligplaats (5.3.3)
Onverminderd het krachtens het 2e lid van artikel 5:17 bepaalde kunnen burgemeester en wethouders aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
Het in het 1e en 2e lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Havenverordening Venlo van toepassing is.
Artikel 5:19 Verbod innemen ligplaats (5.3.4)
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5:17, 2e lid, en 5:18 bepaalde.
Artikel 5:20 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers (5.3.5)
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Het in het 1e lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 350 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Artikel 5:21 Reddingsmiddelen (5.3.6)
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Artikel 5:22 Veiligheid op het water (5.3.7)
Het in het 1e lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken van toepassing is.
Artikel 5:23 Overlast aan vaartuigen (5.3.8)
Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5:24 Crossterreinen (5.4.1)
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Voor de toepassing van het 1e lid wordt onder weg verstaan hetgeen Wegenverkeerswet 1994, art. 1 daaronder verstaat.
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren van toepassing is.
Artikel 5:25 Beperking verkeer in natuurgebieden (5.4.2)
Burgemeester en wethouders kunnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zij verklaren, dat het rijden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden.
Het in het 2e lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen of voor fietsers of berijders van paarden:
ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, 1e, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van verkeer en waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;
Het in het 2e lid gestelde verbod geldt voorts niet:
op wegen als bedoeld in artikel 1, 1e lid, onder b van de Wegenverkeerswet;
Afdeling 5 Verbod vuur te stoken
Artikel 5:26 Verbod vuur te stoken (5.5.1)
Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet voorzover:
op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn;
artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van strafrecht van toepassing is; of
Afdeling 6 Verstrooiing van as
Artikel 5:27 Begripsomschrijving (5.6.1)
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Artikel 5:28 Hinder of overlast (5.6.3)
Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.
Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6:1 Strafbepaling (6.1)
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt, voor zover niet reeds bij of krachtens de wet strafbaar gesteld, gestraft met hechtenis van ten hoogste 3 maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen (6.3)
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 6:5 Overgangsbepaling (6.5)
Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6:4, 2e lid blijven - indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening - van kracht tot de termijn, waarvoor zij werden verleend, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.
Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6:4, 2e lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen in gevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening - van kracht tot de termijn, waarvoor zij werden opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van een verordening bedoeld in artikel 6:4, 2e lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.
Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het 1e lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het 2e lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6:4, 1e lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6:4, 2e lid.
In afwijking van het bepaalde in het vorige lid is het in artikel 4:27 gestelde verbod, voor zover niet voorkomend in de verordening als bedoeld in artikel 6:4, 2e lid, voor het grondgebied waarvoor die verordening heeft gegolden niet van toepassing op het gebruik van een zaak voor het maken van handelsreclame die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening bestaat:
De intrekking van de verordeningen bedoeld in artikel 6:4, 2e lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van de op basis van die verordeningen genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten voor het grondgebied waarvoor de betreffende verordening heeft gegolden, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de nadere regels en de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat zijn in deze verordening of vervat zijn in een niet ingetrokken deel van die verordeningen.
Deze verordening kan worden aangehaald onder de titels “Algemene plaatselijke verordening Venlo” of “APV Venlo”.
Overgangsbepalingen wijzigingen
Overgangsbepaling met betrekking tot 3e wijziging APV Venlo
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een aanvraag om een vergunning op grond van hoofdstuk 2, afdeling 3, paragraaf 1, zoals die luidde voor inwerkingtreding van dit besluit, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de verordening, zoals die luidt na inwerkingtreding van dit besluit, toegepast.
Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning, bedoeld in het 1e lid, dat voor of na inwerkingtreding van dit besluit is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de bepalingen, zoals die golden voor inwerkingtreding van dit besluit.
Overgangsbepaling met betrekking tot 4 e wijziging APV Venlo
Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een besluit, bedoeld in het 1e lid, dat voor of na inwerkingtreding van dit besluit is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de bepalingen, zoals die golden voor inwerkingtreding van dit besluit.
Overgangsbepaling met betrekking tot 5e wijziging APV Venlo
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - voor een evenement is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.
Overgangsbepaling met betrekking tot 6e wijziging APV Venlo
Wordt door de exploitant van een inrichting als bedoeld in het 1e lid binnen de in het 1e lid genoemde termijn de ingevolge artikel 2:35a vereiste vergunning aangevraagd, dan wordt de tijdelijke vergunning als bedoeld in het 1e lid geacht te zijn verlengd tot het tijdstip waarop door het bevoegd orgaan op de aanvraag beslist.
De vermelding van de nummering achter de benaming per artikel verwijst naar het nummer van het vergelijkbare artikel in de model-APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.