Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Venlo

Algemene plaatselijke verordening Venlo

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVenlo
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene plaatselijke verordening Venlo
CiteertitelAlgemene plaatselijke verordening Venlo
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149
  2. Gemeentewet, art. 154
  3. Gemeentewet, art. 174

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

- mandaat en beleidsregels/gebruiksinstructie verblijfsontzeggingen (Venlo-Centrum)

- gebiedsaanwijzing, mandaat en gebruiksinstructie verblijfsontzeggingen (Klingerberg)

- gebiedsaanwijzing, mandaat en gebruiksinstructie verblijfsontzeggingen (Vossener)

- Aanwijzingsgebieden hinderlijk drankgebruik

- Nadere regels ter uitvoering van artikel 3:12 APV

- Besluit meldingsplicht evenementen 2006

- Besluit meldingsplicht handelsreclame 2008

- Besluit straatmuziek

- regeling anti-ramkraakpalen

- Aanwijzingen verbod verkoop voertuigen

- Nadere regels voor de passantenhavens

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

04-01-200101-01-2010nieuwe regeling

02-01-2001

E3-journaal

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening Venlo

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen (1.1)

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    weg:

    • 1.

      de weg als bedoeld in artikel 1, 1e lid, onder b van de Wegenverkeerswet alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    • 2.

      de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, zandbakken, kinderspeelplaatsen, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • 3.

      de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • 4.

      andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten;

  • b.

    openbaar water: alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;

  • c.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan de grenzen zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 27, 2e lid, van de Wegenwet;

  • d.

    rechthebbende: een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • e.

    voertuigen: alle voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a en onder aI, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

    • 5.

      treinen en trams;

    • 6.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen;

  • f.

    vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten;

  • g.

    woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd;

  • h.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

  • i.

    gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • j.

    vee: dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage II, behorend bij artikel 55 van de Meststoffenwet;

  • k.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • l.

    bevoegd gezag: de burgemeester voor openbare samenkomsten en vermakelijkheden, alsmede de voor het publiek toegankelijke plaatsen als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet en burgemeester en wethouders voor andere dan voor publiek toegankelijke plaatsen;

  • m.

    wegenverkeerswet: Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1:2 Beslistermijn (1.2)

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste 8 weken verdagen.

  • 3.

    Het bepaalde in het 1e en het 2e lid geldt niet voor zover in deze verordening andere beslistermijnen zijn vastgesteld.

Artikel 1:3 Te late indiening aanvraag (1.3)

Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan 3 weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het 1e lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste 8 weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen (1.4)

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing (1.5)

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing (1.6)

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder van de vergunning of ontheffing of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen (1:7)

Vervallen.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden (2.1.1.1)

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg zich tezamen met anderen te begeven naar of al dan niet tezamen met anderen deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden, dan wel te vechten.

  • 2.

    Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het gezag, dat daartoe bevoegd is, in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Paragraaf 2 Betoging

Artikel 2:2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in het 5e lid hierover is bepaald.

  • 2.

    Voor zover sprake is van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

  • 3.

    Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, 1e lid, juncto 2e lid, van de Wet openbare manifestaties.

  • 4.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.

  • 5.

    Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave verlangen van:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 6.

    Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Artikel 2:2a Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen (2.1.2.2 - 2.1.2.4)

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in het vierde lid hierover is bepaald.

  • 2.

    Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, 1e lid, juncto 2e lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, 2e lid, van de Grondwet.

  • 3.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het 1e lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.

  • 4.

    Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave verlangen van:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 5.

    Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:3 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen (2.1.3.1)

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan andere dan door burgemeester en wethouders bij openbare kennisgeving aangewezen wegen of gedeelten daarvan en gedurende andere dan de daarbij aangeduide tijden.

  • 2.

    Het in het 1e lid bepaalde geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van de in het eerste lid bedoelde gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het 1e lid gestelde verbod.

Paragraaf 4 Dienstverlening e.d. op de weg

Artikel 2:4 Dienstverlening (2.1.4.2)

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg op te treden als dienstverlener of zijn diensten als zodanig aan te bieden.

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

  • 3.

    Het bepaalde in het 1e lid geldt niet voor zover het betreft dienstverlening aan vaste afnemers.

Artikel 2:5 Straatartiest (2.1.4.3)

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het in het 1e lid gestelde verbod beperken tot in de openbare kennisgeving aan te duiden dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het 1e lid gestelde verbod.

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2:6 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg (2.1.5.1)

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan.

  • 2.

    Het in het 1e lid bepaalde is niet van toepassing op:

    • a.

      vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen;

    • b.

      zonneschermen, voor zover ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en voor zover:

      • -

        elk onderdeel zich meer dan 2.20 meter boven dat gedeelte bevindt en

      • -

        elk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, zich op meer dan 0.50 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt en

      • -

        elk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, minder dan 1.50 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan. Degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten draagt er zorg voor, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • d.

      voertuigen;

    • e.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • f.

      winkeluitstallingen als bedoeld in artikel 2:7 en standplaatsen als bedoeld in artikel 5:14.

  • 3.

    Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, danwel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 4.

    Voor de toepassing van het 2e lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen Wegenverkeerswet 1994, art. 1 daaronder verstaat.

  • 5.

    Een vergunning bedoeld in het 1e lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zich zelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 6a.

    Het verbod in het 1e lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening provincie Limburg.

    • b.

      De weigeringsgrond van het 5e lid, onder a, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

    • c.

      De weigeringsgrond van het 5e lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken.

    • d.

      De weigeringsgrond van het 5e lid, onder c, geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:7 Winkeluitstallingen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op, aan of boven de weg voorwerpen, reclameborden daaronder begrepen, uit te stallen of uitgestald te hebben om goederen aan te prijzen, te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan het publiek.

  • 2.

    Het 1e lid is niet van toepassing op:

    • a.

      winkeluitstallingen in portieken;

    • b.

      winkeluitstallingen welke zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg, mits geen onderdeel zich minder dan 2.20 meter boven dat gedeelte van de weg bevindt en geen onderdeel zich op minder dan 0.50 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt.

  • 3.

    Een vergunning bedoeld in het 1e lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van de brandveiligheid;

    • c.

      in het belang van de verkeersvrijheid of verkeersveiligheid;

    • d.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • e.

      in het belang van het voorkomen of het beperken van overlast;

    • f.

      gelet op de ruimtelijke omstandigheden ter plaatse.

  • 4.

    Aan de vergunning kunnen burgemeester en wethouders voorschriften verbinden, die betrekking hebben op:

    • -

      de aard, oppervlakte en omvang van de uitstalling;

    • -

      de constructie van de uitstalling;

    • -

      de situering van de uitstalling ten opzichte van de winkel.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij openbare kennisgeving voor nader aan te wijzen straten of pleinen of delen van straten of pleinen nadere regels stellen, die betrekking hebben op:

    • -

      de aard, oppervlakte en omvang van de uitstalling;

    • -

      de constructie van de uitstalling;

    • -

      de situering van de uitstalling ten opzichte van de winkel.

Artikel 2:8 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg (2.1.5.2)

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het 1e lid wordt onder weg verstaat wat artikel 1 van de Wegenverkeersweg 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3.

    Een vergunning bedoeld in het 1e lid kan worden geweigerd:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van schade of overlast;

    • c.

      de bruikbaarheid van de openbare gronden;

    • d.

      het veilig en doelmatig gebruik van de openbare gronden;

    • e.

      het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare gronden;

    • f.

      de belemmering van doelmatig beheer en onderhoud van de openbare gronden;

    • g.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • h.

      de bescherming van groenvoorzieningen.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

  • 5.

    Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening provincie Limburg, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 2:9 Maken en veranderen van een uitweg (2.1.5.3)

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het 1e lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat.

  • 3.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4.

    Een vergunning zoals bedoeld in het 1e lid is zaaksgebonden.

  • 5.

    Het bepaalde in het 1e lid geldt niet voor zover de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet of de Wegenverordening provincie Limburg van toepassing is.

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2:10 Winkelwagentjes (2.1.6.2)

  • 1.

    De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, ter beschikking stelt is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2.

    Het is degene, die een winkelwagentje op de weg gebruikt, verboden dit op de weg achter te laten, anders dan op de daarvoor bestemde plaats of plaatsen.

  • 3.

    Het in het 1e lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2:11 Hinderlijke beplanting of voorwerp (2.1.6.3)

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2:12 Openen straatkolken e.d. (2.1.6.4)

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:13 Rookverbod in bossen en natuurgebieden (2.1.6.6)

  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen dan wel op heide- of veengronden of binnen een afstand van 30 meter daarvan gedurende de maanden april tot en met september.

  • 2.

    Het is verboden in bossen dan wel op heide- of veengronden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de openlucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het 1e en in het 2e lid gestelde verbod geldt niet voor zover het bepaalde in artikel 429, aanhef en onder 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4.

    Het in het 1e lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2:14 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp (2.1.6.7)

  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben lager dan 2.20 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0.50 meter uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat.

  • 4.

    Het in 1e lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 5 van de Wegenverkeerswet van toepassing is.

Artikel 2.14a Gevaarlijke voorwerpen

  • 1.

    Het is verboden op door burgemeester en wethouders aangewezen wegen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.

  • 2.

    Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet voor wapens behorende tot de categorieën I, II, III en IV Wet wapens en munitie en voor zover door het bij zich dragen van deze voorwerpen de openbare orde en veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

Artikel 2:15 Vallende voorwerpen (2.1.6.8)

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2:16 Voorzieningen voor verkeer en verlichting (2.1.6.9)

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders maken tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het 1e lid hun besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het 1e lid.

  • 3.

    Het in het 1e lid bepaalde geldt niet voor zover de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.

Artikel 2:17 Veiligheid op het ijs (2.1.6.11)

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Een ieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen.

  • 3.

    Het in het 1e lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Afdeling 2 Toezicht op evenementen (2.2.1 - 2.2.3)

Artikel 2:18 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    evenement: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • 1.

      bioscoop- en theatervoorstellingen;

    • 2.

      markten als bedoeld in de Marktverordening Venlo;

    • 3.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • 4.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • 5.

      voetbalwedstrijden als bedoeld in afdeling 9 van dit hoofdstuk;

    • 6.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:4 of 2:5;

    • 7.

      verrichtingen van vermaak, voor zover die plaatsvinden in een inrichting, waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 2:22 is verleend.

  • Onder

    evenement wordt mede verstaan:

  • a.

    een herdenkingsplechtigheid;

  • b.

    een braderie of snuffelmarkt;

  • c.

    een optocht op de weg;

  • d.

    een feest of wedstrijd op of aan de weg.

  • b.

    evenemententerrein: de ruimte die in de evenementenvergunning is aangegeven om de activiteiten te laten plaatsvinden en het publiek in staat te stellen daarnaar te kijken en/of daaraan deel te nemen;

  • c.

    organisator: de natuurlijke of rechtspersoon die een evenement in de zin van dit artikel organiseert, dan wel als eerstverantwoordelijke aan de organisatie leiding geeft;

  • d.

    deelnemer: een medewerker, deelnemer, toeschouwer of bezoeker van een evenement in de zin van dit artikel.

Artikel 2:19 Vergunningen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren of te houden.

  • 2.

    Voor het op het evenemententerrein verrichten van activiteiten, die op grond van deze of een andere gemeentelijke verordening vergunningplichtig zijn, is tijdens de duur van het evenement geen afzonderlijke vergunning nodig, mits die activiteiten vermeld zijn in de vergunning als bedoeld in het 1e lid.

  • 3.

    Voor het verkrijgen van een vergunning moet een aanvraag worden ingediend aan de hand van een door de burgemeester vast te stellen formulier.

  • 4.

    Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt tenminste:

    • a.

      opgaaf gedaan van de plaats waar en de datum en het tijdstip waarop het evenement zal plaatsvinden;

    • b.

      opgaaf gedaan van het verwachte aantal deelnemers en toeschouwers;

    • c.

      opgaaf gedaan van de mogelijke risico's voor verstoring van de openbare orde en veiligheid;

    • d.

      opgaaf gedaan van de maatregelen die de organisator zelf zal nemen om wanordelijkheden te voorkomen

    • e.

      overgelegd een nauwkeurige beschrijving van de locatie van het evenement en een plattegrond van de inrichting van de locatie.

  • 5.

    Risicoverhogende feiten of omstandigheden waarvan eerst na de aanvraag is gebleken, dienen door de organisator onverwijld aan de burgemeester te worden gemeld.

  • 6.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:3 kan de burgemeester, indien een aanvraag wordt ingediend minder dan 12 weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning nodig heeft, besluiten de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 2:20 Voorschriften

  • 1.

    De burgemeester kan aan de vergunning voorschriften verbinden:

    • a.

      ter regulering van het evenement, die onder meer betrekking kunnen hebben op plaats en tijdstip, technische voorzieningen en de verdere inrichting;

    • b.

      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    • c.

      ter voorkoming van ernstige hinder voor deelnemers en derden op en rondom het evenemententerrein;

    • d.

      in het belang van de openbare orde;

    • e.

      in het belang van de bruikbaarheid van de weg en het doelmatig en veilig gebruik daarvan.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning in ieder geval indien naar zijn oordeel noch door het stellen van voorschriften, noch door de zijdens de organisator voorgestelde maatregelen, onevenredige schade aan de belangen genoemd in het 1e lid kan worden voorkomen, dan wel indien de ter handhaving van openbare orde en veiligheid noodzakelijke politiecapaciteit een zijns inziens onevenredig beroep op de beschikbare formatie doet.

  • 3.

    Het is verboden een evenement aan te kondigen, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen:

    • a.

      indien wordt afgeweken van de in de aanvraag, dan wel de naderhand aan de burgemeester verstrekte gegevens bedoeld in artikel 2:19;

    • b.

      indien wordt gehandeld in strijd met de krachtens het 1e lid door de burgemeester aan de vergunning verbonden voorschriften of;

    • c.

      indien voor het evenement geen vergunning is verleend.

  • 4.

    De organisator van een evenement of degene die daarbij de feitelijke leiding heeft, is verplicht:

    • a.

      het evenement onverwijld te beëindigen indien daartoe door of namens de burgemeester een bevel gegeven wordt;

    • b.

      ervoor te zorgen dat, nadat het onder a. bedoelde bevel is gegeven, geen deelnemers meer tot het evenemententerrein worden toegelaten;

    • c.

      ervoor te zorgen dat de aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer stipt en onverwijld worden opgevolgd.

  • 5.

    Het is voor deelnemers verboden aanwezig te zijn of te blijven bij een evenement ten aanzien waarvan een bevel als bedoeld in het 4e lid, onder a, is gegeven.

  • 6.

    Het is verboden bij evenementen onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.

  • 7.

    Het is verboden bij evenementen messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.

  • 8.

    Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

Artikel 2:20a Nadere regels

Het verbod, vervat in artikel 2:19, 1e lid, geldt niet voor het organiseren of houden van door burgemeester en wethouders bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen categorieën evenementen, al dan niet tot een bepaald gebied beperkt, voor zover de organisator voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij of krachtens dat besluit gestelde voorschriften, welke betrekking hebben op de in artikel 2:20, 1e lid, genoemde belangen.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Vergunningplichtige inrichtingen

Artikel 2:21 Begripsomschrijvingen (2.3.1.1)

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    inrichting:

    • 1.

      inrichtingen waarin een horecabedrijf als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet wordt uitgeoefend, alsmede de daarbij behorende open aanhorigheden en voor publiek toegankelijke plaatsen waarvoor een ontheffing bedoeld in artikel 35 van de Drank- en Horecawet geldt;

    • 2.

      alle voor het publiek toegankelijke lokaliteiten open plaatsen, tuinen of gedeelten daarvan, zomede de daarbij behorende terrassen en de daarmee gemeenschap hebbende vertrekken die niet uitsluitend als woning of winkel als bedoeld in de Winkelsluitingswet (met uitzondering van afhaalcentra) worden gebruikt, voor zover daar bij wijze van hoofdfunctie of overwegende nevenfunctie gelegenheid wordt gegeven om al dan niet tegen betaling enigerlei eetwaren en/of alcoholvrije drank te verkrijgen en/of te verbruiken;

    • 3.

      afhaalcentra, zijnde winkels waar voor gebruik elders dan ter plaatse uitsluitend eetwaren en/of alcoholvrije drank plegen te worden verstrekt;

  • b.

    leidinggevende:

    • 1.

      de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;

    • 2.

      de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

    • 3.

      de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

  • c.

    bezoeker: een ieder, die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:

    • 1.

      de levenspartner en kinderen van de leidinggevende van de inrichting, alsmede zijn elders wonende bloed- of aanverwanten of die van zijn levenspartner;

    • 2.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

    • 3.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:22 Vergunningplicht (2.3.1.2)

Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een inrichting te exploiteren (exploitatievergunning).

Artikel 2:22a Eisen leidinggevende

Een leidinggevende:

  • a.

    staat niet onder curatele;

  • b.

    is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • c.

    is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

  • d.

    heeft de leeftijd van 21 jaar bereikt.

Artikel 2:23 Nadere regels (2.3.1.3)

Het bevoegd gezag kan bij openbare bekendmaking:

  • a.

    bepalen dat het exploiteren van categorieën inrichtingen, genoemd in artikel 2:21 onder a, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, geheel of gedeeltelijk van vergunningplicht is vrijgesteld;

  • b.

    nadere regels stellen aan de onder a genoemde vrijstelling.

Artikel 2:24 Vergunningaanvraag

  • 1.

    Voor het verkrijgen van een vergunning moet een aanvraag bij het bevoegd gezag worden ingediend aan de hand van een door het bevoegd gezag vast te stellen formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt tenminste:

    • a.

      opgaaf gedaan van de personalia dan wel zetel en het adres van de leidinggevende voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;

    • b.

      opgaaf gedaan van de personalia en het adres van iedere overige leidinggevende;

    • c.

      overgelegd een recente pasfoto van de leidinggevende(n);

    • d.

      opgaaf gedaan van het adres en de aard van de inrichting;

    • e.

      overgelegd een niet meer dan 3 maanden tevoren ten behoeve van de leidinggevende afgegeven verklaring omtrent het gedrag, tenzij de aanvraag gelijktijdig met een aanvraag om vergunning, als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet, ten behoeve van dezelfde inrichting wordt ingediend;

    • f.

      overgelegd een nauwkeurige beschrijving van de inrichting, waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan en een plattegrond van de inrichting.

  • 3.

    Per inrichting wordt niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in behandeling genomen.

Artikel 2:25 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd gezag beslist binnen 13 weken na de datum waarop de aanvraag met bijbehorende bescheiden is ontvangen.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan zijn beslissing voor ten hoogste 8 weken verdagen. De aanvrager van de vergunning wordt voor de afloop van de in het 1e lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis gesteld van de verdaging.

Artikel 2:26 Weigeringsgronden (2.3.1.2)

  • 1.

    Het bevoegd gezag weigert de vergunning indien de inrichting niet voldoet aan de inrichtingseisen, gesteld in artikel 2:31.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren indien naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de inrichting de openbare orde wordt aangetast en/of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting nadelig wordt beïnvloed.

  • 3.

    Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringgrond houdt het bevoegd gezag rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en van de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te liggen;

    • b.

      de aard van de inrichting;

    • c.

      de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting;

    • d.

      de concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied;

    • e.

      de wijze van bedrijfsvoering van een leidinggevende van de inrichting in deze of in andere inrichtingen;

    • f.

      de wijze van exploitatie van de inrichting in het verleden.

  • 4.

    Een vergunning kan voorts worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 5.

    Voordat toepassing wordt gegeven aan het 4e lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

Artikel 2:26a Vergunning

  • 1.

    In een vergunning worden vermeld:

    • a.

      de natuurlijke of rechtspersoon of -personen aan wie de vergunning is verleend;

    • b.

      de leidinggevenden;

    • c.

      tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;

    • d.

      de plaats waar de inrichting zich bevindt;

    • e.

      de situering en de oppervlakten van de lokaliteiten en terrassen.

  • 2.

    De vergunning of een afschrift daarvan is in de inrichting aanwezig.

Artikel 2:26b Aanwezigheid leidinggevende

Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op een vergunning met betrekking tot die inrichting of een andere vergunning van dezelfde vergunninghouder.

Artikel 2:27 Intrekkinggronden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan het bevoegd gezag de vergunning intrekken, indien:

    • a.

      aannemelijk is, dat een leidinggevende van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

    • b.

      een leidinggevende van de inrichting toestaat danwel gedoogt, dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

    • c.

      een leidinggevende van de inrichting zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid;

    • d.

      zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

    • e.

      is gehandeld in strijd met het bij of krachtens de artikelen 2:26b of 2:30 bepaalde;

    • f.

      een niet daarin vermelde persoon leidinggevende is geworden met betrekking tot de inrichting, waarop de vergunning betrekking heeft;

    • g.

      er sprake is van het geval en onder voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 2.

    Voordat toepassing wordt gegeven aan het 1e lid, aanhef en onder g, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

Artikel 2:28 Vervallen vergunning

  • 1.

    De vergunning vervalt, indien:

    • a.

      de exploitatie van de inrichting voor een periode van langer dan 3 maanden is of wordt onderbroken;

    • b.

      er sprake is van een gewijzigde exploitatie, waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

    • c.

      een vergunning, strekkende ter vervanging van de eerstbedoelde vergunning is verleend.

  • 2.

    Van het feit dat de vergunning is vervallen op grond van het bepaalde in het 1e lid onder a. en b. doet het bevoegd gezag mededeling aan hem op wiens naam de vergunning is gesteld.

Artikel 2:29 Sluiting van inrichtingen (2.3.1.5 - 2.3.1.6)

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan een inrichting - al dan niet voor een bepaalde duur - gesloten verklaren:

    • a.

      indien die inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

    • b.

      indien die inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • c.

      indien het bevoegd gezag oordeelt, dat een van de in artikel 2:27 genoemde situaties waarbij intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.

  • 2.

    De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting op, in of nabij de toegang of toegangen van de inrichting is aangebracht.

  • 3.

    Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door het bevoegd gezag worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 4.

    Het is verboden, na het van kracht worden van de sluiting als bedoeld in het 1e lid, bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.

  • 5.

    Het is een ieder verboden in een bij besluit van het bevoegd gezag gesloten inrichting als bezoeker te verblijven.

Artikel 2:30 Sluitingsuur (2.3.1.4)

  • 1.

    Het is verboden een inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers te hebben of toe te laten op andere tijdstippen dan van 07.00 uur tot 02.00 uur.

  • 2.

    De burgemeester kan aan de houder van een vergunning, als bedoeld in artikel 2:22, vergunning verlenen voor het geopend hebben van zijn inrichting gedurende andere dan de in het eerste genoemde openingstijden (nachtvergunning).

  • 3.

    De burgemeester kan bepalen dat het bepaalde in het 2e lid slechts geldt voor nader aan te duiden categorieën inrichtingen, voor nader aan te wijzen gedeelten van de gemeente en voor nader aan te wijzen dagen.

  • 4.

    De burgemeester weigert de in het 2e lid bedoelde vergunning indien naar zijn oordeel door de openstelling van de inrichting gedurende andere dan de in het 1e lid genoemde openingstijden de openbare orde wordt aangetast en/of het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting nadelig wordt beïnvloed.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de in het 2e lid bedoelde vergunning intrekken indien ten gevolge van gebruikmaking van de vergunning de openbare orde wordt aangetast en/of het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting nadelig wordt beïnvloed.

  • 6.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in het 1e lid genoemde openingstijden.

  • 7.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid, gezondheid en/of het woon- of leefklimaat door middel van een vergunningvoorschrift voor een inrichting de in het 1e lid genoemde openingstijden beperken.

  • 8.

    De burgemeester kan, als naar zijn oordeel sprake is van een bijzondere omstandigheid, bij openbare bekendmaking algemene ontheffing verlenen van de krachtens het 1e lid geldende openingstijden.

  • 9.

    Het is verboden zich als bezoeker in een inrichting te bevinden op tijden waarop deze voor het publiek gesloten moet zijn. Onder bezoeker wordt niet begrepen het aldaar dienstdoende personeel.

Artikel 2:31 Inrichtingseisen

  • 1.

    Een inrichting bedoeld in artikel 2:21, onder a, sub 2, moet voldoen aan in de in dit artikel opgenomen eisen.

  • 2.

    In de horeca-inrichting moet één lokaliteit een oppervlakte hebben van tenminste 35 m².

  • 3.

    In een lokaliteit mogen geen voorzieningen zijn aangebracht, die een gehele afzondering van een gedeelte van de lokaliteit mogelijk maken.

  • 4.

    Van ieder punt van een lokaliteit uit moet bij voortduring een deel van de lokaliteit met een oppervlakte van tenminste 15 m² kunnen worden overzien.

  • 5.

    De lokaliteit moet een zodanige kunstlichtvoorziening hebben, dat de gemiddelde horizontale verlichtingssterkte, gemeten op 1 meter boven de vloer, over de gehele oppervlakte tenminste 50 lux bedraagt.

  • 6.

    De inrichting moet zijn voorzien van ramen met een zodanige oppervlakte dat voldoende daglichttoetreding is gewaarborgd, met dien verstande dat het raamoppervlak tenminste gelijk moet zijn aan die oppervlakte die in het Bouwbesluit ten aanzien van verblijfsgebieden in woningen wordt gesteld.

  • 7.

    De ramen van de inrichting moeten zijn bezet met blank doorzichtig glas, waarvan ten hoogste 20% mag zijn bedekt met materiaal dat daglichttoetreding verhindert.

  • 8.

    Behoudens het bepaalde in het 6e lid mag de daglichttoetreding niet worden gehinderd door afscherming van het raamoppervlak binnen de inrichting.

  • 9.

    In de inrichting moeten de luchtverversing, de elektriciteits- en drinkwatervoorziening voldoen aan het bepaalde in het Bouwbesluit.

  • 10.

    In de inrichting moet een voorziening aanwezig zijn om het glas- en vaatwerk met stromend deugdelijk drinkwater te kunnen reinigen.

  • 11.

    In de inrichting moet, ten behoeve van de bezoekers, een gescheiden toiletinrichting voor zowel mannen als vrouwen aanwezig zijn, die voldoen aan de vereisten, gesteld in het Bouwbesluit.

  • 12.

    Elke toiletgelegenheid moet tenminste bevatten:

    • a.

      één of meer behoorlijke privaten;

    • b.

      één of meer behoorlijke voorzieningen om de handen met stromend deugdelijk drinkwater te kunnen wassen.

  • 13.

    De in de privaten aanwezige closetpotten en de urinoirs moeten voorzien zijn van een waterspoeling, welke is aangesloten op de drinkwatervoorziening.

  • 14.

    In bijzondere gevallen kan het bevoegd gezag afwijkingen van de in dit artikel opgenomen inrichtingseisen toestaan.

Artikel 2:32 Ordeverstoring (2.3.1.7)

Het is verboden in een inrichting de orde te verstoren.

Artikel 2:33 Toegang opsporingsambtenaren

Vervallen.

Paragraaf 2 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:34 Speelgelegenheden (2.3.3.1)

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Paragraaf 3 Speelautomaten

Artikel 2:34a Begripsomschrijvingen (2.3.3.2)

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 2:34b Aantal speelautomaten (2.3.3.2)

  • 1.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal 2 kansspelautomaten.

  • 2.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

  • 3.

    In speelautomatenhallen zijn maximaal 50 speelautomaten alsmede 4 speelautomaten, waarop meerdere spelers tegelijk het spel kunnen beoefenen, toegestaan.

Paragraaf 3a Toezicht op winkelbedrijven

Artikel 2:35 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een smartshop, headshop of growshop;

  • b.

    leidinggevende:

    • 1.

      de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;

    • 2.

      de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

    • 3.

      de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

  • c.

    bezoeker: een ieder, die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:

    • 1.

      de levenspartner en kinderen van de leidinggevende van de inrichting, alsmede zijn elders wonende bloed- of aanverwanten of die van zijn levenspartner;

    • 2.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel van het Wetboek van Strafrecht;

    • 3.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:35a Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een inrichting te exploiteren (winkelvergunning).

Artikel 2:35b Eisen leidinggevende

Een leidinggevende:

  • a.

    staat niet onder curatele;

  • b.

    is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • c.

    is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

  • d.

    heeft de leeftijd van 18 jaar bereikt.

Artikel 2:35c Nadere regels

Het bevoegd gezag kan bij openbare bekendmaking:

  • a.

    bepalen dat het exploiteren van categorieën inrichtingen, genoemd in artikel 2:35 onder a, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, geheel of gedeeltelijk van vergunningplicht is vrijgesteld;

  • b.

    nadere regels stellen aan de onder a. genoemde vrijstelling.

Artikel 2:35d Vergunningaanvraag

  • 1.

    Voor het verkrijgen van een vergunning moet een aanvraag bij het bevoegd gezag worden ingediend aan de hand van een door het bevoegd gezag vast te stellen formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt tenminste:

    • a.

      opgaaf gedaan van de personalia dan wel zetel en het adres van de leidinggevende voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;

    • b.

      opgaaf gedaan van de personalia en het adres van iedere overige leidinggevende;

    • c.

      overgelegd een recente pasfoto van de leidinggevende(n);

    • d.

      opgaaf gedaan van het adres en de aard van de inrichting;

    • e.

      overgelegd een niet meer dan 3 maanden tevoren ten behoeve van de leidinggevende afgegeven verklaring omtrent het gedrag;

    • f.

      overgelegd een nauwkeurige beschrijving van de inrichting, waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan en een plattegrond van de inrichting.

  • 3.

    Per inrichting wordt niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in behandeling genomen.

Artikel 2:35e Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd gezag beslist binnen 13 weken na de datum waarop de aanvraag met bijbehorende bescheiden is ontvangen.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan zijn beslissing voor ten hoogste 8 weken verdagen. De aanvrager van de vergunning wordt voor de afloop van de in het 1e lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis gesteld van de verdaging.

Artikel 2:35f Weigeringsgronden

  • 1.

    Het bevoegd gezag weigert de vergunning indien de vestiging en/of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan of met een leefmilieuverordening.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren indien naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de inrichting de openbare orde wordt aangetast en/of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting nadelig wordt beïnvloed.

  • 3.

    Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond houdt het bevoegd gezag rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en van de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te liggen;

    • b.

      de aard van de inrichting;

    • c.

      de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting;

    • d.

      de concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied;

    • e.

      de wijze van bedrijfsvoering van een leidinggevende van de inrichting in deze of in andere inrichtingen;

    • f.

      de wijze van exploitatie van de inrichting in het verleden.

  • 4.

    Een vergunning kan voorts worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 5.

    Voordat toepassing wordt gegeven aan het 4e lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

Artikel 2:35g Vergunning

  • 1.

    In een vergunning worden vermeld:

    • a.

      de natuurlijke of rechtspersoon of -personen aan wie de vergunning is verleend;

    • b.

      de leidinggevenden;

    • c.

      tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;

    • d.

      de plaats waar de inrichting zich bevindt;

    • e.

      de situering en de oppervlakten van de lokaliteiten en terrassen.

  • 2.

    De vergunning of een afschrift daarvan is in de inrichting aanwezig.

Artikel 2:35h Aanwezigheid leidinggevende

Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op een vergunning met betrekking tot die inrichting of een andere vergunning van deze vergunninghouder.

Artikel 2:35i Intrekkinggronden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan het bevoegd gezag de vergunning intrekken, indien:

    • a.

      aannemelijk is, dat een leidinggevende van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

    • b.

      een leidinggevende van de inrichting toestaat danwel gedoogt, dat zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

    • c.

      een leidinggevende van de inrichting zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid;

    • d.

      zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

    • e.

      is gehandeld in strijd met het bij of krachtens de artikelen 2:35h bepaalde;

    • f.

      een niet daarin vermelde persoon leidinggevende is geworden met betrekking tot de inrichting, waarop de vergunning betrekking heeft;

    • g.

      er sprake is van het geval en onder voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 2.

    Voordat toepassing wordt gegeven aan het 2e lid, aanhef en onder g, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel van die wet worden gevraagd.

Artikel 2:35j Vervallen vergunning

  • 1.

    De vergunning vervalt, indien:

    • a.

      de exploitatie van de inrichting voor een periode van langer dan drie maanden is of wordt onderbroken;

    • b.

      er sprake is van een gewijzigde exploitatie, waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

    • c.

      een vergunning, strekkende ter vervanging van de eerstbedoelde vergunning is verleend.

  • 2.

    Van het feit dat de vergunning is vervallen op grond van het bepaalde in het 1e lid, onder a. en b. doet het bevoegd gezag mededeling aan hem op wiens naam de vergunning is gesteld.

Artikel 2:35k Sluiting van inrichtingen

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan een inrichting - al dan niet voor een bepaalde duur - gesloten verklaren:

    • a.

      indien die inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

    • b.

      indien die inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • c.

      indien het bevoegd gezag oordeelt, dat een van de in artikel 2:35i genoemde situaties waarbij intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.

  • 2.

    De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting op, in of nabij de toegang of toegangen van de inrichting is aangebracht.

  • 3.

    Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door het bevoegd gezag worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 4.

    Het is verboden, na het van kracht worden van de sluiting als bedoeld in het 1e lid, bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.

  • 5.

    Het is een ieder verboden in een bij besluit van het bevoegd gezag gesloten inrichting als bezoeker te verblijven.

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:36 Plakken en kladden (2.4.2)

  • 1.

    Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak die vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak die vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het 2e lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het 4e lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, welke geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het 2e lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:37 Vervoer plakgereedschap e.d. (2.4.3)

  • 1.

    Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Het in het 1e lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn gebezigd of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:36.

Artikel 2:38 Vervoer inbrekerswerktuigen (2.4.4)

  • 1.

    Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2.

    Het in het 1e lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in dat lid bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

  • 3.

    Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een tas die er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 4.

    Het in 3e lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde tas niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:39 Betreden van plantsoenen e.d. (2.4.5)

  • 1.

    Het is verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het 1e lid gestelde verbod.

Artikel 2:40 Gokken op de weg

Het is verboden op of aan de weg op enigerlei wijze om geld, geldswaardige papieren en/of goederen te spelen.

Artikel 2:40a Bedelarij

Het is verboden, op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw om geld of andere zaken te bedelen.

Artikel 2:41 Hinderlijk gedrag op of aan de weg (2.4.7)

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan gebruikers van nabij de weg gelegen onroerende zaken onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

  • 2.

    Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet voor zover artikel 424, Wetboek van Strafrecht, art. 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet van toepassing is.

Artikel 2:41a Verplichte route (2.4.7a)

Het is de door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.

De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het 1e lid gestelde verbod.

Artikel 2:41b Skeeleren, skaten, skateboarden

  • 1.

    Het is verboden te skeeleren, skaten of skateboarden op de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen.

  • 2.

    De onder lid 1. bedoelde plaatsen kunnen worden aangewezen indien het skeeleren, skaten of skateboarden naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

    • a.

      schade kan veroorzaken aan die plaatsen of aan de in de nabijheid van die plaatsen gelegen gebouwen en/of andere zaken en/of

    • b.

      gevaarlijk of hinderlijk kan zijn voor de weggebruikers of voor de gebruikers van de in de nabijheid van die plaatsen gelegen gebouwen.

Artikel 2:42 Hinderlijk drankgebruik (2.4.8)

  • 1.

    Het is verboden op de weg alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het 1e lid geldt niet voor een terras dat deel uit maakt van een inrichting, als bedoeld in artikel 2:21, onder a, sub 1.

Artikel 2:43 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen (2.4.9)

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort of tegen een gevel op te houden;

    • b.

      in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 2:43a Slaapverblijf op de weg

  • 1.

    Het is verboden op de weg, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te slapen dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

  • 2.

    Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet, voor zover de Wet op de Openluchtrecreatie van toepassing is.

Artikel 2:44 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten (2.4.10)

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:44a Verbod begeven op speelterreinen

Het is personen boven de leeftijd van 12 jaar verboden zich te begeven of te bevinden op speeltoestellen die onderdeel uitmaken van een speelplaats of kinderspeelterrein.

Artikel 2:45 Neerzetten van fietsen e.d. (2.4.11)

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:46 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d. (2.4.12)

Het is verboden op de door de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt.

Artikel 2:47 Bespieden van personen (2.4.13)

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2:48 Bewakingsapparatuur (2.4.14)

Vervallen

Artikel 2:49 Nodeloos alarmeren

Vervallen

Artikel 2:50 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie (2.4.17)

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg buiten de bebouwde kom zonder dat die hond aangelijnd is;

    • c.

      op door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

    • d.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een door middel van tatoeage aangebracht identificatiemerk, die de eigenaar of houder duidelijk doen kennen.

  • 2.

    Het bepaalde in het 2e lid, onder a, is niet van toepassing op door burgemeester en wethouders bij openbare kennisgeving aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 3.

    De verboden genoemd in het eerste lid onder a, b en c gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:51 Verontreiniging door honden (2.4.18)

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat de hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      op een gedeelte van de weg dat is bestemd of mede is bestemd voor het verkeer van voetgangers;

    • b.

      op een voor publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

    • c.

      op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats.

  • 2.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het 1e lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2:52 Gevaarlijke honden (2.4.19)

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd, nadat burgemeester en wethouders aan de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat burgemeester en wethouders aan de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden.

  • 2.

    In het 1e lid wordt verstaan onder:

  • a.

    muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

  • b.

    kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1.50 meter.

  • 3.

    Het in het 1e lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de Regeling agressieve dieren van toepassing is.

Artikel 2:53 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren (2.4.20)

  • 1.

    Het is verboden dieren te houden of dieren op een andere wijze of tot een groter aantal te houden dan door burgemeester en wethouders in de aanschrijving is aangegeven, nadat de rechthebbende of houder van de dieren door burgemeester en wethouders is aangeschreven dat het houden van de in aanschrijving genoemde dieren of diersoorten dan wel het houden van dieren op een andere wijze of tot een groter aantal dan in de aanschrijving is aangegeven, voor anderen hinderlijk is, schadelijk is voor de volksgezondheid of anderszins ongeschikt is te achten. Degene tot wie de aanschrijving is gericht of diens rechtsopvolger is verplicht de aanschrijving op te volgen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 3.

    Het is verboden op een krachtens het 2e lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.

  • 4.

    Indien het aanwezig hebben van dieren gebeurt in strijd met het bepaalde krachtens het 2e lid kunnen burgemeester en wethouders degene die de dieren aanwezig heeft aanschrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid. Degene tot wie de aanschrijving is gericht of diens rechtsopvolger is verplicht de aanschrijving op te volgen.

  • 5.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2:55 Loslopend vee (2.4.22)

De rechthebbende op vee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:56 Schade door duiven (2.4.23)

De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 08.00 uur en 18.00 uur in een door burgemeester en wethouders te bepalen tijdvak gelegen tussen 1 maart en 1 juni.

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het 1e lid gesteld gebod.

Artikel 2:57 Bijen (2.4.24)

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2.

    Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste 6 meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van 2 meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het in het 1e lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het in het 1e lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover het Wegenverordening provincie Limburg van toepassing is.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het 1e lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:58 Begripsomschrijvingen (2.5.1)

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, 1e lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • b.

    verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2:59 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister (2.5.2)

De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

  • a.

    het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b.

    de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c.

    een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

  • d.

    de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

  • e.

    de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

Artikel 2:60 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, 1e lid, van het Wetboek van Strafrecht (2.5.3)

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, 2e lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a. bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a. bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen 3 dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2:61 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen (2.5.4)

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste 3 dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2:62 Gereserveerd

Artikel 2:63 Handel in horeca-inrichtingen (2.5.5)

  • 1.

    Het is de leidinggevende van een inrichting als bedoeld in artikel 2:21 verboden toe te laten dat een persoon in die inrichting roerende zaken verhandelt, zulks voor zover dit de directe aanbieding en levering omvat.

  • 2.

    Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      openbare verkopingen en veilingen;

    • b.

      besloten feesten, partijen en bijeenkomsten;

    • c.

      de eigenaar, leidinggevende, houder c.q. personeel van die inrichting met betrekking tot de voor die inrichting gebruikelijke consumptieartikelen;

    • d.

      ondernemers met betrekking tot de aanbieding en leverantie van zaken die tot de inventaris van de inrichting behoren, aan de eigenaar, leidinggevende of houder van die inrichting;

    • e.

      personen die folders, lectuur en dergelijke verspreiden en/of aanbieden met het oogmerk een godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging uit te dragen, behoudens hun verantwoordelijkheid volgens de wet.

Afdeling 6 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2:64 Veiligheidsrisicogebieden (2.9.1)

De burgemeester kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 151b van de Gemeentewet, bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een veiligheidsrisicogebied aanwijzen.

Afdeling 7 Vuurwerk

Artikel 2:65 Begripsomschrijving (2.6.1)

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:66 Afleveren van vuurwerk (2.6.2)

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het 1e lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

Artikel 2:67 Bezigen van vuurwerk (2.6.3)

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door burgemeester en wethouders in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het 1e en 2e lid gestelde verboden gelden niet voor zover artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het 1e lid gestelde verbod.

Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2:68 Bestuurlijke ophouding (2.8.1)

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:6,2:8,2:12,2:14, 2:14a, 2:17, 2:20, leden 10 t/m 12, 2:41, 2:41a, 2:42, 2:43, 2:44, 2:67, 2:72, 273 of 5:26 groepsgewijs niet naleven.

Afdeling 9 Voetbalwedstrijden

Artikel 2:69 Betaald voetbalwedstrijden

  • 1.

    Voor de toepassing van deze Afdeling wordt onder organisator verstaan:

    • a.

      de betaald voetbalorganisatie VVV-Venlo, indien het betreft een voetbalwedstrijd waarbij het eerste elftal van de betaald voetbalorganisatie VVV-Venlo als thuis spelende ploeg betrokken is, uitgezonderd wedstrijden buiten enig competitieverband tegen een amateurvoetbalorganisatie;

    • b.

      de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, indien het betreft een voetbalwedstrijd tussen voetbalorganisaties afkomstig van buiten de gemeente Venlo, waarbij ten minste één betaald voetbalorganisatie is betrokken;

    • c.

      degene die buiten de gevallen, genoemd onder a. en b. een voetbalwedstrijd organiseert, waarbij ten minste één betaald voetbalorganisatie is betrokken.

  • 2.

    Voor de toepassing van de artikelen van deze afdeling wordt onder voetbalwedstrijd verstaan een voetbalwedstrijd georganiseerd door een organisator als bedoeld in het vorige lid.

  • 3.

    Voor de toepassing van de artikelen van deze afdeling wordt onder stadion verstaan het stadion ‘De Koel’. Onder de omgeving van het stadion wordt verstaan het gebied dat wordt omsloten door de Kaldenkerkerweg (gelegen tussen Casinoweg en Postweg), het bosgebied gelegen in het verlengde van de Postweg, de spoorlijn Venlo-Kaldenkerken en het bosgebied in verlengde van de Casinoweg.

Artikel 2.70 Voetbalvergunning

  • 1.

    Het is de organisator verboden zonder vergunning van de burgemeester een voetbalwedstrijd te houden of te doen houden. Een vergunning kan meerdere wedstrijden betreffen.

  • 2.

    Een aanvraag om een vergunning moet worden ingediend uiterlijk 4 weken voor de datum van de voetbalwedstrijd. De burgemeester kan van de hiervoor vermelde termijn afwijken en de uiterlijke datum van de aanvraag afzonderlijk bepalen.

  • 3.

    De burgemeester kan de vergunning weigeren dan wel aan de vergunning voorschriften verbinden in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

Artikel 2.71 Verbod voetbalwedstrijd

  • 1.

    De burgemeester kan het doen spelen van een wedstrijd verbieden:

    • a.

      uit vrees voor het ontstaan van een ernstige verstoring van de openbare orde;

    • b.

      indien de krachtens artikel 2:70, 3e lid, opgelegde voorschriften niet worden nageleefd;

    • c.

      indien geen of niet tijdig een vergunning is aangevraagd.

  • 2.

    Het is verboden een voetbalwedstrijd te doen spelen, wanneer een verbod, als bedoeld in het vorige lid is uitgevaardigd.

Artikel 2.72 Orde in verband met voetbalwedstrijden

  • 1.

    Vanaf 4 uur voor het vastgestelde begin van een voetbalwedstrijd tot 4 uur na afloop van een voetbalwedstrijd is het niet toegestaan voorwerpen mee te voeren waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze zijn bedoeld om de openbare orde te verstoren.

  • 2.

    Het is verboden in een voetbalstadion de orde te verstoren.

Artikel 2.73 Verwijderingsplicht voetbalsupporters

Personen, die zich door kleding, uitrusting of gedragingen manifesteren als voetbalsupporters, en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd dan wel tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te verstoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.

Artikel 2.74 Stadionomgevingsverbod

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion vanaf 4 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot 4 uur na afloop van voetbalwedstrijden. Het verbod geldt voor een bepaalde periode welke niet langer is dan 2 jaar.

Afdeling 10 Verblijfsontzeggingen

Artikel 2:75 Verblijfsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die de openbare orde ernstig verstoord of die één of meer van de wettelijke bepalingen overtreedt, die genoemd worden in het laatste lid van dit artikel, een verbod opleggen zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste 2 weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 2.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het 1e lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen één jaar na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd, dat hij zich gedraagt in strijd met het 5e lid of de laatste lid genoemde artikelen, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste 6 weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 3.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder twee of meer verboden als bedoeld in dit artikel zijn opgelegd en ten aanzien van wie binnen één jaar na het opleggen van het laatste verbod wordt geconstateerd, dat hij zich gedraagt in strijd met het 5e lid of de in het laatste lid genoemde artikelen, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste 12 weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 4.

    De burgemeester beperkt de in het 1e, 2e of 3e lid genoemde verboden, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 5.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.

  • 6.

    De in het 1e lid bedoelde wettelijke bepalingen zijn:

    • a.

      uit de Algemene plaatselijke verordening Venlo:

      • 1.

        artikel 2:1 APV Venlo (samenscholing en ongeregeldheden);

      • 2.

        artikel 2:32 (ordeverstoring in inrichting);

      • 3.

        artikel 2:41 (hinderlijk gedrag op de weg);

      • 4.

        artikel 2:42 (openlijk drankgebruik);

      • 5.

        artikel 2:43 (hinderlijk gedrag bij gebouwen);

      • 6.

        artikel 3:6 (verkoop van drugs);

      • 7.

        artikel 3:7 (verzameling van personen in verband met drugs);

      • 8.

        artikel 3:9 (openlijk druggebruik);

      • 9.

        artikel 3:10 (weggooien van spuiten e.d.);

      • 10.

        artikel 3:18 (straatprostitutie);

    • b.

      uit het Wetboek van Strafrecht:

    • c.
    • d.

      alle bepalingen betreffende verboden wapenbezit in de Wet Wapens en Munitie.

Afdeling 11 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:76 Cameratoezicht openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera's voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het 1e lid eveneens ten aanzien van de hierna vermelde andere voor een ieder toegankelijke plaatsen:

    • a.

      parkeerterreinen;

    • b.

      parkeergarages die voor een ieder toegankelijk zijn.

Hoofdstuk 3 Drugs, seksinrichtingen, prostitutie e.d.

Afdeling 1 Gereserveerd

Artikel 3:1 Gereserveerd

Artikel 3:2 Gereserveerd

Artikel 3:3 Gereserveerd

Artikel 3:4 Gereserveerd

Afdeling 2 Drugsoverlast

Artikel 3:5 Betreden gesloten woning of lokaal (2.4.1)

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of een bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Het bepaalde in het 1e en 2e lid geldt niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van het bepaalde in 1e lid en 2e lid bedoelde verbod ontheffing te verlenen.

Artikel 3:6 Verkoop van drugs (2.7.1)

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de openbare weg met de daaraan gelegen portieken, galerijen, arcaden of nissen binnen de bebouwde kom post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan openbare wegen binnen de bebouwde kom in een auto te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of aan te nemen of daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 3:7 Verzamelingen van personen in verband met drugs

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en in verband met gedragingen in strijd met de artikelen 3:6, 3:9 en 3:10 van deze afdeling wegen aanwijzen waarop of waaraan het verboden is aan een verzameling van meer dan 4 personen deel te nemen.

  • 2.

    Het is verboden op of aan door de burgemeester op basis van het 1e lid aangewezen wegen deel te nemen aan een verzameling van meer dan 4 personen.

  • 3.

    Het in het 2e lid gestelde verbod geldt niet als de verzameling personen geen verband houdt met gedragingen in strijd met de artikelen 3:6, 3:9 en 3:10 van deze afdeling.

  • 4.

    Een ieder, die zich bevindt in een verzameling van personen als in het 1e lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 3:8 Vervalt

Artikel 3:9 Openlijk gebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 3:10 Weggooien van spuiten e.d.

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers e.d. of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de weg dan wel in afvalbakken achter te laten, indien redelijkerwijze kan worden aangenomen, dat zulks geschiedt om afstand van het voorwerp te doen.

Afdeling 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen en nadere regels

Artikel 3:11 Begripsomschrijvingen (3.1.1)

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:

    • -

      een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.1a;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:12 Nadere regels (3.1.3)

Met het oog op de in artikel 3:21 genoemde belangen, kunnen burgemeester en wethouders over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Paragraaf 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels e.d.

Artikel 3:13 Seksinrichtingen (3.2.1)

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd gezag.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3:14 Gedragseisen exploitant en beheerder (3.2.2)

Artikel 3:15 Sluitingsuur (3.2.3)

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 04.00 en 14.00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het 1e lid of 2e lid, dan wel krachtens artikel 3:16, 1e lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het 1e, 2e en 3e lid bepaalde geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 3:16 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting (3.2.4)

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3:21, 2e lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd gezag:

    • a.

      tijdelijke andere dan de krachtens artikel 3:15, 1e of 2e lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd gezag het in het 1e lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:17 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder (3.2.5)

Artikel 3:18 Straatprostitutie (3.2.6)

  • 1.

    Het is verboden zich op of aan de weg of zichtbaar vanaf de weg door houding, woord, gebaar of op andere wijze, handelingen te verrichten waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze worden verricht om klanten te werven voor prostitutie.

  • 2.

    Het is verboden aan of op de weg gebruik te maken van de diensten van een prostituee dan wel op enigerlei wijze in te gaan op voorstellen, in welke vorm dan ook, om van die diensten gebruik te maken.

  • 3.

    Onder ingaan op voorstellen als bedoeld in het 2e lid, wordt mede verstaan het laten instappen of meerijden van een prostituee in of op een voertuig.

  • 4.

    Een ambtenaar van politie kan degene die het in het 1e of 2e gestelde verbod overtreedt, gelasten zich onmiddellijk in een door hem aangegeven richting te verwijderen.

Artikel 3:19 Sekswinkels (3.2.7)

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:20 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch - pornografische goederen, afbeeldingen e.d. (3.2.8)

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch - pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd gezag aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd gezag in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het 1e lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, 1e lid van de Grondwet.

Paragraaf 3 Weigeringsgronden

Artikel 3:21 Weigeringsgronden (3.3.2)

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:13, 1e lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:14 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:13, 1e lid, kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

  • 3.

    Een vergunning bedoeld in artikel 3:13, 1e lid, kan voorts worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 4.

    Voordat toepassing wordt gegeven aan het 3e lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:22 Beëindiging exploitatie (3.4.1)

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:13 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd gezag.

Artikel 3:23 Wijziging beheer (3.4.2)

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:13, 2e lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd gezag.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:21, 1e lid, aanhef en onder a is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het 2e lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het 2e lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Paragraaf 5 Intrekkingsgronden

Artikel 3:24 Intrekkingsgronden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan het bevoegd gezag de vergunning intrekken:

    • a.

      indien aannemelijk is, dat de exploitant of de beheerder van de seksinrichting of het escortbedrijf betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting of het bedrijf;

    • b.

      indien de exploitant of de beheerder van de seksinrichting toestaat danwel gedoogt, dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

    • c.

      indien de exploitant of de beheerder van de seksinrichting of het escortbedrijf zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid;

    • d.

      indien zich in of vanuit de seksinrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

    • e.

      indien de exploitant of de beheerder in strijd handelt met het bij of krachtens deze afdeling bepaalde.

  • 2.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:13, 1e lid, kan voorts worden ingetrokken indien er sprake is van het geval en onder voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 3.

    Voordat toepassing wordt gegeven aan het 2e lid kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluid- en lichthinder

Artikel 4:1 Begripsomschrijvingen (4.1.1)

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    besluit: het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: een inrichting als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten (4.1.2)

  • 1.

    De voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit gelden niet voor door burgemeester en wethouders per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    Het voorschrift 1.5.1. van de bijlage onder B van het Besluit geldt niet voor door burgemeester en wethouders per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders maken de aanwijzing tenminste 4 weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen, wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het 1e lid aanwijzen.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten (4.1.3)

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal negen incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste 2 weken voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal negen incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschriften 1.5.1 van de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste 2 weken voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het equivalente geluidsniveau, bepaald volgens de meetmethoden genoemd in het Besluit, ten gevolge van de festiviteit mag op de gevel van een woning van derden of een andere geluidgevoelige bestemming, niet meer bedragen dan:

    • a.

      70 dB(A) in de periode van 07.00 tot 01.00 uur en in de periode van 07.00 tot 00.00 uur indien het een dag voorafgaande aan een werkdag betreft;

    • b.

      50 dB(A) in de periode van 01.00 tot 07.00 uur en in de periode van 00.00 tot 07.00 uur indien het een werkdag betreft;

    • c.

      tenzij er een collectieve festiviteit is aangewezen waarin hogere (dan wel lagere) geluidswaarden zijn opgenomen.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders stellen een formulier vast voor het doen van kennisgeving als bedoeld in het 2e en 3e lid.

  • 5.

    De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het in het 4e lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 6.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer burgemeester en wethouders op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten (4.1.4)

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4:5 Geluidhinder in de openlucht en in feesttenten

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders in de openlucht en in feesttenten muziek of zang ten gehore te brengen dan wel een geluidsapparaat, een toestel of een bouwmachine op zodanige wijze in werking te brengen of te hebben dat naar alle redelijkheid verwacht kan worden dat hierdoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt of toe te laten dat deze handelingen worden verricht.

  • 2.

    Het verbod, vervat in het 1e lid, geldt niet voor het ten gehore brengen van muziek of zang dan wel het in werking brengen of hebben van door burgemeester en wethouders bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen categorieën muziek, zang, geluidsapparaten, toestellen of bouwmachines, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, voor zover wordt voldaan aan bij of krachtens dat besluit vastgestelde voorschriften, welke betrekking hebben op het voorkomen van geluidhinder.

  • 3.

    Het in het 1e lid bepaalde geldt niet, voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.

Artikel 4:6 Geluidhinder door dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.

Artikel 4:7 Geluidhinder door bromfietsen e.d.

Het is verboden zich met een motorvoertuig, een bromfiets of een snorfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

Artikel 4:8 Overige geluidhinder (4.1.7)

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:9 Verontreiniging van de weg en van terreinen (4.4.1)

Vervallen

Artikel 4:10 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg (4.4.2)

Vervallen

Artikel 4:11 Wegwerpen van reclame- of strooibiljetten (4.4.4)

Vervallen

Artikel 4:12 Straatvegen (4.4.5)

Het is verboden op een door burgemeester en wethouders ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:13 Natuurlijke behoefte doen (4.4.6)

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4:14 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen (4.4.8)

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:15 Begripsomschrijvingen (4.5.1)

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    • b.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • c.

      dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

    • d.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, 5e lid, van de Boswet;

    • e.

      iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Morreau;

    • f.

      iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaes.

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:16 Kapverbod (4.5.2)

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • f.

      houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

    • g.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:20;

    • h.

      bomen, welke niet krachtens een ingevolge deze afdeling opgelegde herplantplicht zijn geplant, met een stamomtrek tot 60 centimeter, gemeten op 1.30 meter boven de voet van de boom.

Artikel 4:17 Aanvraag vergunning (4.5.3)

  • 1.

    De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2.

    Wanneer het bureau LASER aan burgemeester en wethouders een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwen burgemeester en wethouders dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4:18 Weigeringsgronden (4.5.3a)

De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

  • a.

    de natuurwaarde van de houtopstand;

  • b.

    de landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • c.

    de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • d.

    de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e.

    de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

  • f.

    de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

Artikel 4:19 Bijzondere vergunningvoorschriften (4.5.5)

  • 1.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2.

    Wordt een voorschrift als bedoeld in het 1e lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan tevens behoren het voorschrift dat de vergunning pas van kracht wordt met ingang van de dag na de dag waarop de bezwaartermijn afloopt en dat indien gedurende de bezwaartermijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, de vergunning niet van kracht wordt voordat op dat verzoek is beslist.

Artikel 4:20 Herplant-/instandhoudingsplicht (4.5.6)

  • 1.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het 1e, 2e of 3e lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4:21 Schadevergoeding (4.5.7)

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4:16, 4:19 of 4:20 schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kennen burgemeester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 4:22 Bestrijding iepziekte (4.5.8)

  • 1.

    Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

    • c.

      of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm, voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van dit verbod.

Afdeling 4 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4:23 Bescherming groenvoorzieningen (4.6.1)

Vervallen

Artikel 4:24 Beschermde planten; hout sprokkelen (4.6.2)

Vervallen

Afdeling 5 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:25 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, enz.

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    In het 1e lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet.

  • 3.

    Het is verboden op een door burgemeester en wethouders krachtens het 1e lid aangewezen plaats een door hen aangeduid voorwerp of stof:

    • a.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Artikel 4:26 Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen (4.7.1a)

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;

    • b.

      emissiearm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik meststoffen behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a. onder 2e gelezen moet worden: ‘tijdens het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt’;

    • c.

      grond: bouwland, maïsland en grasland.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden dierlijke meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zaterdag, zondag en op de algemeen erkende feest- en gedenkdagen.

  • 3.

    Het in het 2e lid gestelde verbod is niet van toepassing voor zover de dierlijke mest emissiearm, als bedoeld in dit artikel, wordt aangewend.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de in het 2e lid gestelde verboden.

  • 5.

    Vervoer van dierlijke meststof als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.

Artikel 4:27 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d. (4.7.2)

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders deze zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 2.

    Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

    • a.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door de overheid;

    • b.

      opschriften en aankondigingen van tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben doch niet langer dan 4 weken, mits van het aanbrengen ervan tevoren of vanwege de rechthebbende van de onroerende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan burgemeester en wethouders en dit college niet binnen 14 dagen na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken.

  • 3.

    Het in het 1e lid gestelde verbod is niet van toepassing op gedragingen voor zover in de bescherming van de door dit verbod beschermde belangen reeds wordt voorzien bij of krachtens de Woningwet, op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Monumentenwet, de Monumentenverordening Venlo of artikel 2:6 van toepassing is.

  • 4.

    Een vergunning bedoeld in het 1e lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Artikel 4:28 Nadere regels

Het verbod, vervat in 4:27, 1e lid, geldt niet voor het maken van door burgemeester en wethouders bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen categorieën handelsreclame, voor zover wordt voldaan aan bij of krachtens dat besluit vastgestelde voorschriften, welke betrekking hebben op de in artikel 4:27, 4e lid , genoemde belangen.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsomschrijvingen (5.1.1)

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.
  • b.

    voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      tweewielige fietsen en tweewielige bromfietsen;

    • 3.

      invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • 4.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

  • c.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d. (5.1.2)

  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Onder verhuren als bedoeld in het 1e lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van persoenen tegen betaling.

  • 3.

    Tot de voertuigen bedoeld in het 1e lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het 1e lid genoemde persoon.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het 1e lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen (5.1.2a)

  • 1.

    Het is verboden op door burgemeester en wethouders aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het 1e lid bedoelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen (5.1.3)

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op 3 achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken (5.1.4)

  • 1.

    Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3.

    Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5:6 Caravans e.d. (5.1.5)

  • 1.

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd, langer dan op 3 achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het 1e lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wegenverordening provincie Limburg van toepassing is.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen (5.1.6)

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het 1e lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen (5.1.7)

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2.40 meter op de weg te parkeren binnen de bebouwde kom op andere plaatsen dan de daartoe door burgemeester en wethouders bij openbare bekendmaking aangewezen parkeergelegenheden.

  • 2.

    Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen van de in het 1e lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen (5.1.8)

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2.40 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen (5.1.9)

  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen (5.1.10)

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of op een niet van de weg deel uitmakende, van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Het in het 1e lid gestelde verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op wegen, zoals bedoeld in artikel 5:1, onder a;

    • b.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het 1e lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:11a Overlast van fiets en bromfiets (5.1.11)

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren op de weg te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5:12 Inzameling van geld of goed (5.2.1)

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen onder door hen te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het 1e lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

Artikel 5:13 Venten e.d. (5.2.2)

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders in de uitoefening van de handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven, dan wel diensten aan te bieden.

  • 2.

    Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, 1e lid, van de Grondwet;

    • b.

      voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • c.

      voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;

    • d.

      voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5:14 of een winkeluitstalling als bedoeld in artikel 2:7.

  • 3.

    Een vergunning bedoeld in het 1e lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de verkeersvrijheid of veiligheid;

    • d.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:14 Standplaatsen: uitstallingen op de weg (5.2.3)

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:

    • a.

      met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

    • b.

      anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

  • 2.

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van burgemeester en wethouders standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het 1e lid.

  • 3.

    De in het 1e lid, onder b., en in het 2e lid gestelde verboden gelden niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, 1e lid, van de Grondwet, op de plaatsen, gedurende de tijden en op de wijze zoals door burgemeester en wethouders bij openbare kennisgeving aangegeven.

  • 4.

    De in het 1e en 2e lid gestelde verboden zijn niet van toepassing op een ingevolge de Marktverordening Venlo ingestelde markt, winkeluitstallingen als bedoeld in artikel 2:7 of een markt als bedoeld in artikel 5:15.

  • 5.

    Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening provincie Limburg van toepassing is.

  • 6.

    Een vergunning bedoeld in het 1e lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      gelet op de ruimtelijke omstandigheden ter plaatse;

    • f.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders houden de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een milieuvergunningplichtige activiteit betreft en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het 6e lid, tot de dag waarop de beslissing over de milieuvergunningaanvraag is genomen.

Artikel 5:15 Snuffelmarkten e.d. (5.2.4)

Vervallen.

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel 5:16 Gebruik van openbaar water (5.3.1)

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het in het 1e lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, danwel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4.

    Het in het 1e lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Havenverordening Venlo van toepassing is.

Artikel 5:17 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen (5.3.2)

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op andere dan door burgemeester en wethouders aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op krachtens het 1e lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het in het 1e en 2e lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Havenverordening Venlo van toepassing is.

Artikel 5:18 Aanwijzingen ligplaats (5.3.3)

  • 1.

    Onverminderd het krachtens het 2e lid van artikel 5:17 bepaalde kunnen burgemeester en wethouders aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege burgemeester en wethouders gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het in het 1e en 2e lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Havenverordening Venlo van toepassing is.

Artikel 5:19 Verbod innemen ligplaats (5.3.4)

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5:17, 2e lid, en 5:18 bepaalde.

Artikel 5:20 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers (5.3.5)

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het in het 1e lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 350 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 5:21 Reddingsmiddelen (5.3.6)

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:22 Veiligheid op het water (5.3.7)

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het in het 1e lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken van toepassing is.

Artikel 5:23 Overlast aan vaartuigen (5.3.8)

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:24 Crossterreinen (5.4.1)

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen terreinen aanwijzen waarvoor het in het 1e lid gestelde verbod niet van toepassing is. Zij kunnen daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het 1e lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het 1e lid wordt onder weg verstaan hetgeen Wegenverkeerswet 1994, art. 1 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren van toepassing is.

Artikel 5:25 Beperking verkeer in natuurgebieden (5.4.2)

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zij verklaren, dat het rijden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden.

  • 2.

    Het is verboden op krachtens het 1e lid aangewezen plaatsen:

    • a.

      zich met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in het vorige lid of met een fiets of een paard te bevinden; dan wel

    • b.

      zich met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in het vorige lid of met een fiets of een paard te bevinden op in die aanwijzing aangeduid tijdstip.

  • 3.

    Het in het 2e lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen of voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, 1e, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van verkeer en waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijke gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het 2e lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.
    • b.

      binnen de bij of krachtens de Verordening stiltegebieden aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het 2e lid gestelde verbod.

Afdeling 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:26 Verbod vuur te stoken (5.5.1)

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het 1e lid gestelde verbod.

    • 3.

      De ontheffing kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

    • c.

      ter bescherming van de flora en de fauna.

  • 4.

    Het in het 1e lid gestelde verbod geldt niet voorzover:

    • a.

      op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn;

    • b.

      de provinciale milieuverordening hierover een regeling bevat;

    • c.
    • d.

      het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke, sfeervuren zoals terrashaarden, vuurkorven en dergelijk vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving

.

Afdeling 6 Verstrooiing van as

Artikel 5:27 Begripsomschrijving (5.6.1)

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:28 Hinder of overlast (5.6.3)

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling (6.1)

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt, voor zover niet reeds bij of krachtens de wet strafbaar gesteld, gestraft met hechtenis van ten hoogste 3 maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6:2 Toezichthouders (6.1a)

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • -

      medewerkers handhaving;

    • -

      medewerkers parkeercontrole;

    • -

      milieu-inspecteurs.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen (6.3)

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding (6.4)

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 2.

    Op dat tijdstip worden ingetrokken:

    • a.

      de Algemene plaatselijke verordening Venlo, vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo;

    • b.

      de Algemene plaatselijke verordening, vastgesteld door de gemeenteraad van Tegelen, met uitzondering van de bepalingen van hoofdstuk 4, afdeling 2 (Afvalstoffen), en de daarop betrekking hebbende bepalingen van hoofdstuk 6, voor het grondgebied waarvoor de verordening heeft gegolden;

    • c.

      de Speelautomatenverordening Tegelen 1996, vastgesteld door de gemeenteraad van Tegelen;

    • d.

      de Algemene plaatselijke verordening, vastgesteld door de gemeenteraad van Belfeld met, uitzondering van de bepalingen van hoofdstuk 4, afdeling 2 (Afvalstoffen), en de daarop betrekking hebbende bepalingen van hoofdstuk 6, voor het grondgebied waarvoor de verordening heeft gegolden.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling (6.5)

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6:4, 2e lid blijven - indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening - van kracht tot de termijn, waarvoor zij werden verleend, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6:4, 2e lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen in gevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening - van kracht tot de termijn, waarvoor zij werden opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 3.

    Vergunningen en ontheffingen bedoeld in het 1e lid en verplichtingen bedoeld in het 2e lid, worden geacht vergunningen, ontheffingen en verplichtingen in de zin van deze verordening te zijn.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in het 1e lid blijven vergunningen verleend krachtens artikel 4:27 van de verordening als bedoeld in artikel 6:4, 2e lid, onder a, - voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende 5 jaren na inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 5.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van een verordening bedoeld in artikel 6:4, 2e lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 6.

    Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het 1e lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het 2e lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6:4, 1e lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6:4, 2e lid.

  • 7.

    Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6:4, 2e lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 6 maanden na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 8.

    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid is het in artikel 4:27 gestelde verbod, voor zover niet voorkomend in de verordening als bedoeld in artikel 6:4, 2e lid, voor het grondgebied waarvoor die verordening heeft gegolden niet van toepassing op het gebruik van een zaak voor het maken van handelsreclame die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening bestaat:

    • a.

      gedurende 5 jaren na het in werking treden van deze verordening, mits in de handelsreclame geen wijziging wordt gebracht;

    • b.

      ook na de onder a bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 9.

    De intrekking van de verordeningen bedoeld in artikel 6:4, 2e lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van de op basis van die verordeningen genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten voor het grondgebied waarvoor de betreffende verordening heeft gegolden, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de nadere regels en de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat zijn in deze verordening of vervat zijn in een niet ingetrokken deel van die verordeningen.

Artikel 6:6 Citeertitel (6.6)

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titels “Algemene plaatselijke verordening Venlo” of “APV Venlo”.

Overgangsbepalingen wijzigingen

Overgangsbepaling met betrekking tot 3e wijziging APV Venlo

  • 1.

    Vergunningen verleend krachtens hoofdstuk 2, afdeling 3, paragraaf 1, blijven - voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - van kracht:

    • a.

      tot 1 jaar na inwerkingtreding van dit besluit voor zover het betreft inrichtingen als bedoeld in artikel 2:21, onder a, sub 2 en 3;

    • b.

      tot 3 jaar na inwerkingtreding van dit besluit voor zover het betreft inrichtingen als bedoeld in artikel 2:21, onder a, sub 1;

    • c.

      ook na de onder a of b bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 2.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een aanvraag om een vergunning op grond van hoofdstuk 2, afdeling 3, paragraaf 1, zoals die luidde voor inwerkingtreding van dit besluit, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de verordening, zoals die luidt na inwerkingtreding van dit besluit, toegepast.

  • 3.

    Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning, bedoeld in het 1e lid, dat voor of na inwerkingtreding van dit besluit is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de bepalingen, zoals die golden voor inwerkingtreding van dit besluit.

Overgangsbepaling met betrekking tot 4 e wijziging APV Venlo

  • 1.

    Besluiten ter uitvoering van de ingetrokken artikelen 2:42, leden 3 tot en met 9, 3:8 of 3:18, leden 3 tot en met 6, worden geacht te zijn genomen ter uitvoering van artikel 2:75.

  • 2.

    Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een besluit, bedoeld in het 1e lid, dat voor of na inwerkingtreding van dit besluit is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de bepalingen, zoals die golden voor inwerkingtreding van dit besluit.

Overgangsbepaling met betrekking tot 5e wijziging APV Venlo

  • 1.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - voor een evenement is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 2.

    Ontheffingen verleend krachtens artikel 4:5 blijven - voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - van kracht.

Overgangsbepaling met betrekking tot 6e wijziging APV Venlo

  • 1.

    Aan de exploitant van een of de datum van inwerkingtreding in bedrijf zijnde inrichting, als bedoeld in artikel 2:35, wordt geacht een tijdelijke vergunning voor die inrichting zijn afgegeven voor de duur van 3 maanden.

  • 2.

    Wordt door de exploitant van een inrichting als bedoeld in het 1e lid binnen de in het 1e lid genoemde termijn de ingevolge artikel 2:35a vereiste vergunning aangevraagd, dan wordt de tijdelijke vergunning als bedoeld in het 1e lid geacht te zijn verlengd tot het tijdstip waarop door het bevoegd orgaan op de aanvraag beslist.

De vermelding van de nummering achter de benaming per artikel verwijst naar het nummer van het vergelijkbare artikel in de model-APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.