Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Venlo

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Venlo

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVenlo
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Venlo
CiteertitelAfstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Venlo
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147, eerste lid 
  2. Gemeentewet, art. 108, tweede lid 
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 35, eerste lid onder b 
  4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 20, tweede lid 
  5. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 35, eerste lid onder b 

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-10-201007-03-2013nieuwe regeling

29-09-2010

E3-journaal, 06-10-2010

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Venlo

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2 Algemene Bepalingen

Artikel 2 Het verlagen van de uitkering

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 van de wet of een op grond van hoofdstuk III van de wet aan de uitkering verbonden verplichting - anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37 eerste lid onderdeel c IOAZ - schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een verlaging opgelegd.

  • Daarnaast wordt tevens een verlaging opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2.

    Het eerste lid is gelijkelijk van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op hem rustende verplichtingen schendt.

  • 3.

    Een verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten, de omstandigheden waarin hij verkeert en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde verlagingen.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De verlaging wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 4 Het besluit verlaging van de uitkering

  • 1.

    In het besluit tot opleggen van een verlaging worden in ieder geval vermeldt de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging.

  • 2.

    Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een verlaging wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; of

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of een door haar ingeschakelde derde, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van de wet.

Artikel 6 Afzien van verlaging van de uitkering

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een verlaging indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan 12 maanden vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van 60 maanden nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan afzien van het opleggen van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college afziet van het opleggen van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Ingangsdatum, tijdvak en recidive

  • 1.

    De verlaging wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald en voor zover de ingangsdatum daardoor niet voor de datum van de verwijtbare gedraging komt te liggen.

  • 3.

    Daar waar mogelijk is de periode van verlaging van de uitkering gekoppeld aan de periode gedurende welke de belanghebbende de aan hem opgelegde verplichtingen, verwijtbaar niet nakomt. De duur van de verlaging bedraagt echter minimaal de termijnen die in de hoofdstukken 3 tot en met 6 vermeld staan.

  • 4.

    Indien de belanghebbende, binnen 12 maanden nadat de verwijtbare gedraging zich heeft voorgedaan, wederom zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, worden de minimale termijnen waaraan in het derde lid wordt gerefereerd en welke in de hoofdstukken 3 tot en met 6 vermeld staan verdubbeld.

  • 5.

    Indien de belanghebbende, binnen 12 maanden nadat de laatst verwijtbare gedraging zich heeft voorgedaan en op grond van het vierde lid de termijn al werd verdubbeld, wederom zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, wordt de laatst vastgestelde termijn verdubbeld.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2 eerste lid van deze verordening, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarvoor de hoogste verlaging geldt.

Hoofdstuk 3 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan dan wel niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de wet, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid onderdeel c van de wet, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

  • het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) of het niet tijdig laten verlengen van de registratie, voor zover een termijn van één kalendermaand wordt overschreden.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het in de periode voorafgaand aan de uitkering en/of de periode gedurende de uitkering niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige participatie, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

  • 3.

    Derde categorie:

  • het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige participatie, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

Artikel 10 De hoogte en duur van de verlaging

Behoudens artikel 2, derde lid van deze verordening wordt de verlaging vastgesteld op:

  • a.

    10% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    50% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    100% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de derde categorie.

Hoofdstuk 4 Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden

Artikel 11 Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1.

    Behoudens artikel 2, derde lid van deze verordening legt het college, met in achtneming van artikel 20 eerste lid van de wet, blijvend een verlaging op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren dan wel had kunnen verwerven indien:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2.

    De hoogte van de verlaging/weigering is gelijk aan het door dit gedrag verloren netto inkomen.

Artikel 12 Niet aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1.

    Behoudens artikel 2, derde lid van deze verordening legt het college blijvend met in achtneming van artikel 20, tweede lid van de IOAW een verlaging op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW en hij weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

  • 2.

    De hoogte van de verlaging/weigering is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

Hoofdstuk 5 Inlichtingenplicht

Artikel 13 Te laat verstrekken van inlichtingen

Indien een belanghebbende de in artikel 13 van de wet genoemde verplichtingen herhaaldelijk, niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomt, kan, behoudens het bepaalde in artikel 2, derde lid van deze verordening een verlaging toegepast worden van 10% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

Artikel 14 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2 derde lid van deze verordening wordt de verlaging op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      10% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand indien het benadelingbedrag minder bedraagt dan € 1.000,00;

    • b.

      25% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand indien het benadelingbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 1.000,00 maar minder bedraagt dan € 2.000,00;

    • c.

      50% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand indien het benadelingbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 2.000,00 maar minder dan € 4.000,00;

    • d.

      100% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand indien het benadelingbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 4.000,00.

  • 3.

    Behoudens artikel 2, derde lid van deze verordening kan het college een verlaging opleggen van10% van de uitkeringsnorm, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering.

Artikel 15 Onverwijld

Bij toepassing van artikel 13, eerste lid van de wet dient als onverwijld te worden verstaan: binnen 7 dagen (1 week) nadat het feit dan wel de omstandigheid, als bedoeld in artikel 13 eerste lid van de wet, zich heeft voorgedaan.

Hoofdstuk 6 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 16 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet wordt onverminderd artikel 2, derde lid van deze verordening, een verlaging toegepast van minimaal 50% gedurende 1 maand.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 17 De inwerkingtreding

De afstemmingsverordening IOAW/IOAZ treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Artikel 18 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Venlo.

Algemene toelichting

Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG). Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz2004.

De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd. Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel.

Met de Wet BUIG worden de financiële middelen van de ‘kleine inkomensregelingen’ gebundeld in het volledig gebudgetteerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB. Gemeenten krijgen door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico.

Opmerking:

Niet gebundeld met het I-deel wordt de financiering van de kosten van levensonderhoud van gevestigde, oudere en beëindigende zelfstandigen en van bedrijfskapitaal vanuit het Bbz 2004. Hiervoor blijft aparte financiering bestaan.

Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt de gemeente ook gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen.

Deze voorziet in het afstemmingsbeleid voor de IOAW en IOAZ. Dit beleid was geregeld bij AMvB. Deze landelijke regelingen, alsmede de nog bestaande boetebepalingen, zijn echter met de Wet BUIG komen te vervallen. Op basis van het inwerkingtredingbesluit is het aan de gemeente om per 1 juli 2010 in een bij verordening vastgelegd beleid te voorzien.

In deze verordening is er daarbij voor gekozen om met betrekking tot de IOAW en IOAZ te komen tot een zo veel mogelijk analoog aan het WWB-regime toe te passen afstemmingsbeleid. Daarbij zij opgemerkt dat in afwijking van de WWB, de IOAW en IOAZ in een aantal situaties de uitkering (gedeeltelijk) blijvend moet weigeren.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.

  • Onder c. de IOAW/IOAZ

  • Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.

  • Onder e. uitkeringsnorm

  • De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.

  • Onder f. verlaging

  • In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als verlaging aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.

  • Onder g. inkomen

  • Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.

  • Onder i. belanghebbende

  • Daar de in artikel 20 tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van een verlaging, blijkens dat artikel, daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt

Hoofdstuk 2 Algemene Bepalingen

Artikel 2

Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW. In dit artikel wordt ook in het algemeen aangegeven wanneer een verlaging van toepassing is. Ook wordt aangegeven dat de verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Op deze aspecten moet altijd worden ingegaan. Dus altijd moet op deze individualiseringsgronden worden ingegaan in de rapportage en ook moet een melding plaatsvinden in de beschikking aan de belanghebbende.

Artikel 3

Zoals reeds aangegeven wordt de verlaging toegepast op de netto uitkering.

Artikel 4

Het verlagen van de uitkering vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer de verlaging bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt een besluit tot vaststelling van de uitkering op grond van artikel 15 IOAW/IOAZ genomen.

Uit de Algemene wet bestuursrecht vloeien de eisen voort waaraan een besluit en dan met name het motiveringsbeginsel moet voldoen. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivatie wordt voorzien

Artikel 5

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12 Awb). In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een verlaging wordt toegepast in beginsel voorgeschreven.

Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a. en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 Awb.

Artikel 6

In dit artikel zijn de mogelijkheden beschreven wanneer afgezien kan worden van het opleggen van een verlaging. Daarnaast is opgenomen belanghebbende schriftelijk te informeren over het afzien van de maatregel. Dit zal met name aan de orde zijn indien er sprake is van dringende redenen.

Artikel 7

In dit artikel wordt de ingangsdatum, tijdvak en recidive beschreven.

  • 1.

    In dit lid is geregeld dat, behalve indien in de verordening anders staat vermeld, een verlaging naar de toekomst toe wordt toegepast. Dit wil zeggen dat de verlaging na constatering direct geëffectueerd wordt zonder herziening van het recht. Dit moet belanghebbende wel tijdig (vooraf) worden medegedeeld, bij voorkeur schriftelijk.

  • 2.

    Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de uitkeringsgerechtigde is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. Ook in die situatie moet belanghebbende tijdig (vooraf) worden geïnformeerd, uit een oogpunt van bewijslast bij voorkeur schriftelijk. Als er sprake is van een mondelinge mededeling dient in de rapportage te worden vastgelegd door wie, op welk moment en vanaf welke datum een voorgenomen verlaging is medegedeeld.

  • 3.

    In dit lid is het uitgangspunt geregeld dat de verlaging doorloopt totdat belanghebbende de verwijtbare gedraging heeft hersteld. De minimale duur van de verlaging is in de hoofdstukken 3 tot en met 6 geregeld. Wanneer er sprake is van incidentele verwijtbare gedragingen, beperkt de duur van de verlaging zich tot de minimale termijnen welke in deze hoofdstukken staan vermeld. Voorbeelden van dit laatste zijn verwijtbaar ontslag of het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 4.

    Indien binnen 12 maanden na een eerste verwijtbare gedraging opnieuw sprake is van een verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook indien de verlaging wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarin de verlaging is medegedeeld, bekend is gemaakt.

  • 5.

    Indien de belanghebbende zelfs na een eerste verdubbeling van termijn van verlaging, zoals beschreven in het vierde lid, binnen 12 maanden wederom een verwijtbaar gedrag vertoont, wordt de laatst vastgestelde termijn van verlaging verdubbeld.

Artikel 8

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen

die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in de artikelen 9, 11 en 13 inhouden, geldt het percentage van de hoogste categorie.

Hoofdstuk 3 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan dan wel niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen

Artikel 9

Bij het benoemen van deze gedragingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de Wet werk en bijstand (constante jurisprudentie) en genoemde voorzieningen.

Ten opzichte van de WWB-afstemmingsverordening is in deze bepaling geen gedragingen opgenomen die verband houden met het niet aanvaarden dan wel het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedragingen de IOAW en IOAZ de mogelijkheid biedt tot tijdelijke of blijvende (gedeeltelijke) weigering van de uitkering. De sanctie bij deze vorm van gedragingen is

daarom in een apart hoofdstuk opgenomen.

Artikel 10

Dit artikel regelt het percentage en duur van verlagingen bij gedragingen genoemd in artikel 9 eerste, tweede en derde lid van deze verordening.

Hoofdstuk 4 Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden

Artikel 11

In dit artikel is uitwerking gegeven aan de binnen de IOAW geboden mogelijkheid om ook bij het door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren dan wel had kunnen verwerven. In het tweede lid van dit artikel wordt de daarbij behorende weigering beschreven.

Artikel 12

Bij het niet aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid moet de uitkering (gedeeltelijk) worden geweigerd. Indien gekozen wordt voor volledige weigering, kan de belanghebbende in wezen per direct aankloppen voor een aanvulling in het kader van de WWB. Binnen het kader van de WWB zal dan moeten worden beoordeeld of belanghebbende recht heeft op WWB (in afwijking van de IOAW en IOAZ kent de WWB een beperkte vermogensvrijlating en een ruimer inkomensbegrip) en in hoeverre het verlagingwaardige gedrag ook binnen de WWB tot een verlaging zou hebben geleid.

Hoofdstuk 5 Inlichtingenplicht

Artikel 13

Als onverwijld dient te worden verstaan: binnen 7 dagen (1 week) nadat het feit dan wel de omstandigheid, als bedoeld in artikel 13, eerste lid van de wet, zich heeft voorgedaan.

Dit dient te gebeuren door mededeling via een wijzigingsformulier of maandformulier.

Uit doelmatigheidsoverwegingen is ervoor gekozen om niet al bij de eerste overtreding van de in dit artikel bedoelde verplichting over te gaan tot het verlagen van de uitkering. Blijkt iemand echter herhaaldelijk de fout in te gaan, dan is het wel gepast om de mogelijkheid te bieden om over te gaan tot het verlagen van de uitkering, om zodoende een verandering van houding en/of gedrag te bewerkstelligen. Dit artikel regelt de hoogte van deze verlaging. Onder herhaaldelijk wordt overigens tenminste twee keer per 12 maanden verstaan. Bij de eerste keer kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. Deze schriftelijke waarschuwing krijgt de status van ‘besluit’ in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb. Daartegen staat bezwaar en beroep open (CRvB 5 januari 2009, LJN: BG9682).

Artikel 14

In artikel13 van de wet is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op uitkering. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan de uitkering of reïntegratiekosten. In het tweede lid is het percentage gekoppeld aan de hoogte van het benadelingbedrag dat als gevolg van schending van die verplichting ten onrechte of te veel door de gemeente is betaald. Naast het opleggen van de verlaging wordt ook het ten onrechte verstrekte bedrag teruggevorderd.

In het derde lid wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering. Als geen verlaging wordt toegepast omdat bijvoorbeeld het de eerste gedraging betreft, dient door de medewerker van de gemeente de belanghebbende wel schriftelijk gewezen te worden op deze gedraging en op de mogelijke gevolgen van het nogmaals vertonen van een dergelijk gedrag (zie toelichting in artikel 13 van deze verordening).

Artikel 15

Als onverwijld dient te worden verstaan: binnen 7 dagen (1 week) nadat het feit dan wel de omstandigheid, als bedoeld in artikel 13, eerste lid van de wet, zich heeft voorgedaan

Dit dient te gebeuren door mededeling via een wijzigingsformulier of maandformulier.

Hoofdstuk 6 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 16

Afzonderlijke aandacht verdient de verplichting om de uitkering te verlagen als de belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt. Het betreft gedragingen die in het maatschappelijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel worden beschouwd (conform artikel 18 lid 2 WWB). Zoals de CRvB onder meer in zijn uitspraak van 29 juli 2008, LJN BD7970, heeft overwogen, is aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 18 lid 2 WWB voldaan indien sprake is van het niet of onvoldoende nakomen van een of meer van de in dat artikellid bedoelde verplichtingen met als verzwarende omstandigheid dat sprake is van agressief, aan de belanghebbende toe te rekenen gedrag jegens het college en bij de uitvoering van de IOAW/IOAZ betrokken personen dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Een wegens dergelijk gedrag opgelegde verlaging van de uitkering dient te worden aangemerkt als punitieve (bestraffende) sanctie en op het college rust de bewijslast om voldoende aannemelijk te maken dat van agressie in de zin van de genoemde bepaling sprake is geweest (zie ook de uitspraak van 31 december 2007, LJN BC1811). Het is redelijk om bij de bepalingen van deze verordening de jurisprudentie binnen de WWB eveneens te volgen.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 17

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

Artikel 18

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting