Organisatie | Ermelo |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Regeling bestuurlijke boeten gemeente Ermelo 2010 |
Citeertitel | Regeling bestuurlijke boeten 2010 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-09-2010 | Nieuwe regeling | 28-06-2010 Ermelo's Weekblad | Onbekend |
Het college van de gemeente Ermelo:
Gelet op het bepaalde in hoofdstuk VIIIA, alsmede artikel 62 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 231, eerste lid en tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998.
Vast te stellen de: REGELING BESTUURLIJKE BOETEN GEMEENTE ERMELO 2010
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
De regeling bestuurlijke boeten gemeente Ermelo 2010 (hierna te noemen: de regeling) bevat beleidsregels voor het opleggen van bestuurlijke boeten bij de heffing van hondenbelasting, toeristenbelasting en rioolheffing waarop de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van toepassing is.
Artikel 2 Begrip belanghebbende
Onder belanghebbende wordt voor de toepassing van deze regeling verstaan degene aan wie een boete is of kan worden opgelegd.
Een handeling of nalatigheid van een derde die voor of namens de belanghebbende optreedt, wordt aan de belanghebbende toegerekend.
De heffingsambtenaar legt een verzuimboete op wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte voor de hondenbelasting, de toeristenbelasting en de rioolheffing door middel van een beschikking. Voor het opleggen van de verzuimboete is het voldoende dat aan één of meer van deze verplichtingen niet is voldaan. Bij afwezigheid van alle schuld (AVAS) legt de heffingsambtenaar geen verzuimboete op. Indien bij bezwaar blijkt dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld, vernietigt de heffingsambtenaar de boete.
De vaststelling van een belastingaanslag en de vaststelling van een met deze belastingaanslag samenhangende boetebeschikking vindt in beginsel gelijktijdig plaats.
Artikel 6 Ambtshalve vermindering
Indien de belanghebbende niet meer in rechte tegen een hem opgelegde boete op kan komen, gaat de heffingsambtenaar na ontvangst van een verzoek om ambtshalve vermindering na of de boete tot de juiste hoogte is vastgesteld. Indien het de heffingsambtenaar blijkt dat de boete op een te hoog bedrag is vastgesteld, vermindert hij de boete.
Hoofdstuk 2 Algemene bepalingen met betrekking tot verzuimboeten
De aan de belanghebbende, in verband met het opleggen van boeten, toekomende waarborgen gelden, met uitzondering van het inzagerecht, vanaf het tijdstip waarop de heffingsambtenaar jegens de belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens bepaald gedrag een boete is of zal worden opgelegd.
Bij het opleggen van een boete gaat de heffingsambtenaar uit van de percentages of bedragen, vermeld in hoofdstuk 3 van deze regeling. Aangezien het opleggen van een boete een vorm van straftoemeting is, houdt de heffingsambtenaar vervolgens in voorkomende gevallen rekening met de omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere of een lagere boete dan op grond van deze hoofdstukken kan worden opgelegd (zie hoofdstuk 4 van deze regeling).
Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM kan aanleiding zijn tot matiging van de boete, dan wel in uitzonderlijke gevallen tot het vervallen van de boete. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet onder meer worden gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, het processuele gedrag van de belanghebbende en de wijze waarop de heffingsambtenaar de zaak behandelt.
Artikel 11 Termijnoverschrijding
Indien de belanghebbende niet binnen de in de wet gestelde termijn in bezwaar is gekomen tegen de boete en hij gemotiveerd stelt dat de termijnoverschrijding niet aan hem of zijn gemachtigde kan worden toegerekend, verklaart de heffingsambtenaar hem ontvankelijk in zijn bezwaar, tenzij de heffingsambtenaar aantoont dat deze stelling van de belanghebbende niet juist is.
Hoofdstuk 3 Hoogte verzuimboeten
Artikel 12 Aanslagbelastingen (artikel 67a Awr)
Wordt de aanslag op een positief bedrag vastgesteld, dan legt de heffingsambtenaar in geval van een eerste, tweede, derde, vierde en vijfde/volgend verzuim een boete op die overeenkomt met een percentage gerelateerd aan de hoogte van de aanslag van respectievelijk 100%, 200%, 300%, 400% of 500%. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een op een positief bedrag vastgestelde aanslag verstaan, een aanslag waarvan het bedrag na verrekening van eventuele voorheffingen en de tot het moment van indiening van de aangifte opgelegde voorlopige aanslagen, positief is.
De verzuimenreeks wordt toegepast per belastingmiddel. Om te bepalen of sprake is van een eerste, tweede derde, vierde of vijfde/volgend verzuim worden verzuimboeten die gelijktijdig met een op een positief bedrag vastgestelde aanslag zijn opgelegd op gelijke voet meegeteld. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen een verzuim wegens het niet doen van aangifte en een verzuim wegens het niet tijdig doen van aangifte. Indien sprake is van afwezigheid van alle schuld telt het verzuim niet mee voor de reeks verzuimen.
Indien bij vermindering of teruggaaf van belasting van een op een positief bedrag vastgestelde aanslag de aanslag op nihil wordt vastgesteld, wordt een ingevolge de eerste volzin van het derde lid van dit artikel opgelegde verzuimboete verminderd overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, lid 3 van deze regeling.
Hoofdstuk 4 Bijzondere omstandigheden
Er kunnen omstandigheden zijn die aanleiding geven de met toepassing van hoofdstuk 3 bepaalde hoogte van de boete te verhogen of te matigen, dan wel de reeds opgelegde boete te verminderen.
Artikel 14 Wanverhouding/verzachtende omstandigheden
Tot de omstandigheden welke aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op grond van hoofdstuk 3 op te leggen of opgelegde boete en omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit, maar buiten de directe invloedssfeer van de belanghebbende liggen.
Artikel 15 Financiële omstandigheden
Zowel bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid als voor de mate waarin de boete de belanghebbende treft, kunnen de financiële omstandigheden van de belanghebbende een rol spelen.
Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot matiging dan wel vermindering van de boete leiden.