Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ridderkerk

2e wijziging van de Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren 1995

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRidderkerk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regeling2e wijziging van de Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren 1995
CiteertitelParkeerverordening 1995
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wegenverkeerswet, art. 2a
  2. Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-03-19962e wijziging

19-02-1996

gemeentejournaal, 21-03-1996

Gemeentestukken 1996 - 325

Tekst van de regeling

Intitulé

2e wijziging van de Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren 1995

De raad van de gemeente Ridderkerk;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 mei 1995, nr. 203;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende:

Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren 1995

Afdeling I Begripsomschrijvingen

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het RRV 1990: het reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990

    (Stb. 459);

  • b.

    het kentekenregister: het register betreffende opgegeven kentekens, bedoeld in artikel 42 van de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 475);

  • c.

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Wegenverkeersreglement (Stb. 1950, K377), met dien verstande dat fietsen en bromfietsen niet als voertuigen worden beschouwd;

  • d.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RRV 1990;

  • e.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • f.

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorrijtuig dat is ingeschreven in het kentekenregister als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven.

  • g.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • h.

    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats ten aanzien waarvan het parkeren wordt geregeld door parkeerapparatuur;

  • i.

    vergunninghoudersplaats: een parkeerplaats die

    • 1.

      is aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990, of

    • 2.

      gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

  • j.

    vergunning: een door het college van burgermeester en wethouders op grond van de geldende Parkeerverordening verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een voertuig te parkeren op daartoe aangewezen vergunninghouders- en/of parkeerapparatuurplaatsen;

  • I.

    vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend.

Afdeling II Plaatsen voor vergunninghouders en vergunningen

Artikel 2

Vervallen

Artikel 3

Vervallen

Artikel 4

Vervallen

Artikel 5
  • 1.

    Een vergunning wordt ten hoogste twaalf kalendermaanden verleend.

  • 2.

    De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      de naam van de vergunninghouder of het kenteken of overige kenmerken van het voertuig waarvoor de vergunning is verleend.

Artikel 6

Het college van burgemeester en wethouders kan een vergunning intrekken of Wijzigen:

  • a.

    op verzoek van de vergunninghouder;

  • b.

    wanneer de vergunninghouder het gebied waarvoor de vergunning is verleend metterwoon verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt;

  • c.

    wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

  • d.

    wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

  • e.

    wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • f.

    wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

  • g.

    om redenen van openbaar belang.

Afdeling III Verbodsbepalingen

Artikel 7
  • 1.

    Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een voertuig, te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een vergunninghoudersplaats.

  • 2.

    Het is verboden een fiets, bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik ervan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 8

Vervallen

Artikel 9
  • 1.

    Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een vergunning-houdersplaats is toegestaan aldaar en voertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder vergunning;

    • b.

      zonder dat het voertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de vergunning;

    • c.

      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Afdeling IV Strafbepaling

Artikel 10

Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.

Afdeling V Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 11

Met de oplossing van de overtredingen van deze verordening zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren belast.

Artikel 12
  • 1.

    De parkeermeter- en parkeerautomatenverordering van 20 december 1993 wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum van inwerkingtreding.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

Artikel 13

Deze verordening kan worden aangehaald als: “parkeerverordening 1995”.

Ridderkerk, 26 juni 1995

De raad voornoemd,

De secretaris, de voorzitter

GE/211/ls