Organisatie | Ridderkerk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Brandbeveiligingsverordening 2002 |
Citeertitel | Brandbeveiligingsverordening 2002 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 25 juli 1974 en alle daarin aangebrachte wijzigingen.
Brandweerwet 1985 (Stb.87), art. 12
1.Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2009 | 01-01-2009 | intrekking | 01-01-2009 gemeentejournaal, 05-09-2002 | gemeentestukken 2002-35 |
Hoofdstuk 2 Brandveilig gebruik
Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting
1.Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders
een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:
a meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;
b bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;
c aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging
nachtverblijf zal worden verschaft;
d aan personen in het kader van de Wet op de bejaardenoorden huisvesting zal
e aan meer dan tien personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien
lichamelijk en/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.
2 Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden in het
belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van
brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.
3 Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een
verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de
inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kunnen burgemeester en
wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften
Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning
Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig
gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan
Artikel 2.1.3 Intrekken vergunning
1 Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken indien:
a blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens
b blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van
c van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het
onherroepelijk worden van de vergunning; dan wel de datum of periode waarop of
waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken
zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden;
d van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is
e het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een
verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen
buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet
mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende
Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brandgevaar
Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen
1 Het is verboden een inrichting te gebruiken, indien de wijze van gebruik van de inrichting in
relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te
2 Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals die per
onderwerp vermeld staan in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 3 bij de
3 Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde een
woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde
zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van
personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals
per onderwerp vermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de
4 Burgemeester en wethouders kunnen het vijfde en zesde lid van artikel 3 van bijlage 3 bij
Artikel 2.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben
1 Het is verboden stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt.
1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188) in, op
of nabij een inrichting aanwezig te hebben.
2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:
a het voorhanden hebben voor huishoudelijke en al het andere niet-bedrijfsmatige
gebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit de in bijlage 5 van de
bouwverordening aangegeven maximum hoeveelheden niet overschrijdt;
b het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichting
waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 is verleend;
c de brandstof in een inrichting tot het bewaren, bezigen of afleveren van vloeibare
brandstoffen, dat voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens de Verordening
opslag gas-, huisbrand- en stookolie;
d de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;
e de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmteontwikkelend
3 Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid, onder a, worden de
inhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof als bedoeld in dat
Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand
Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen
De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan
Artikel 2.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen
Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:
a middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;
b middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.
Artikel 2.3.4 Verrichten van werkzaamheden
Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of
sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid
(Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188), of
gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van
brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.
Artikel 2.3.5 Verbod open vuur en roken
1 Het is verboden te roken of vuur te hebben:
a in een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer van de stoffen genoemd
in de regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II
van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188), onder a tot met h;
b bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare
vloeistoffen en (of) gassen kunnen veroorzaken;
c bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een
2 Van het verbod gesteld in het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders ontheffing
Artikel 2.3.6 Verboden handelingen met stoffen
1 Het is verboden een brandbaar gas of gasmengels uit een vat te doen overstromen in een
ander vat dat niet bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel te bevatten.
2 Het is verboden gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.
3 Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en
sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde
luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511).
4 Het is verboden een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of een
brandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontstaan.
5 Het is verboden gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te gooien op
Artikel 2.3.7 Melden van brand en broei
Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
Artikel 2.3.8 Bossen, heidevelden, venen
1 De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met
brandbare gewassen is begroeid, is verplicht -na een van burgemeester en wethouders
ontvangen aangetekende brief- de voorschriften op te volgen, die burgemeester en
wethouders in die brief geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de
2 Onder een in het eerste lid genoemd naaldhoutbos wordt verstaan elke aaneengesloten of
vrijwel aaneengesloten opstand, die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout.
Hoofdstuk 3 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 3.1 Toezicht op de naleving
Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan
ambtenaren van de brandweer en daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen
1 Deze verordening treedt in werking 6 weken na de dag waarop zij is afgekondigd.
2 Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de brandbeveiligingsverordening,
vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 25 juli 1974 en alle daarin aangebrachte wijzigingen.
3 Deze verordening kan worden aangehaald als: brandbeveiligingsverordening 2002.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 2 september 2002.
Bijlage behorend bij de Brandbeveiligingsverordening 2002
Tekst van enkele artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1992, 315).
Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, wordt de aanvraag tot het geven van een
beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te
aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
1.De aanvrager kan weigeren gegevens en bescheiden te verschaffen voor zover het belang
daarvan voor de beslissing van het bestuursorgaan niet opweegt tegen het belang van de
eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, met inbegrip van de bescherming van medische
en psychologische onderzoeksresultaten, of tegen het belang van de bescherming van
bedrijfs- en fabricagegegevens.
2.Het eerste lid is niet van toepassing op bij wettelijk voorschrift aangewezen gegevens en
bescheiden waarvan is bepaald dat deze dienen te worden overgelegd.
Het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, kan voor het indienen van
aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier vaststellen, voor zover daarin niet is
voorzien bij wettelijk voorschrift.
1.Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling
nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn
voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, kan het
bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid
heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
2.Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een
vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor
de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de
aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door
het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.
3.Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt
binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn
1.Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt
gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te
2.Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan
het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder
verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
1.Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn
of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de
2.De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het
bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft
gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14 heeft gedaan.
1.Indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschift bepaalde termijn kan worden
gegeven, deel het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een zo kort
mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
2.Het eerste lid is niet van toepassing in het bestuursorgaan na het verstrijken van de bij wettelijk
voorschrift bepaalde termijn niet langer bevoegd is.
3.Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet
binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in
kennis en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan
De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop
het bestuursorgaan krachtens artikel 4:5 de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de
dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Toelichting Brandbeveiligingsverordening 2002
De brandbeveiligingsverordening regelt het brandveilig gebruik van inrichtingen. De werkingssfeer is in artikel 12 van de Brandweerwet 1985 aangegeven: de brandbeveiligingsverordening is van toepassing voor zover in hetgeen zij regelt niet is voorzien bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet.
Bouwwerken zijn daaronder niet begrepen, omdat regeling van het brandveilig gebruik daarvan
ingevolge de Woningwet 1991 verplicht in de bouwverordening is opgenomen. Als gevolg hiervan
is de brandbeveiligingsverordening ingrijpend gewijzigd.
De brandbeveiligingsverordening kan slechts regelen voor zover niet in de brandveiligheid is
voorzien bij of krachtens het bepaalde in andere wettelijke regelingen. Rest derhalve thans die
'voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen', die geen bouwwerk zijn (zie ook de
De vergunningsplicht is evenwel pas van toepassing, wanneer aan de criteria, genoemd in artikel
De verordening bevat geen voorschriften over het aanvragen, het voorbereiden en het beslissen op een verzoek om een vergunning.
Die onderwerpen zijn geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1992, 315). De artikelen
4:1 tot en met 4:6 van de Awb zijn op de vergunningaanvraag van toepassing. De voorschriften
hebben onder andere betrekking op: bij wie de aanvraag moet worden ingediend, welke gegevens tenminste op de aanvraag moeten staan en wanneer de aanvraag in behandeling kan worden genomen.
De artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Awb geven aan binnen welke termijn een aanvraag om
een vergunning moet worden afgewikkeld. De Awb geeft geen vaste termijn in weken, maar geeft
aan dat de aanvraag binnen een redelijke termijn tot een beschikking moet leiden. Die redelijke
termijn is in ieder geval verstreken als niet binnen acht weken na het in ontvangst nemen van de
aanvraag een beslissing is genomen of aan de aanvrager is medegedeeld binnen welke redelijke
termijn hij een beslissing op zijn aanvraag krijgt.
Door het hanteren van de artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Awb kan afhankelijk van de inhoud van de aanvraag aangegeven worden binnen welke termijn de aanvraag wordt afgehandeld.
Derhalve is in de verordening geen artikel opgenomen dat een vaste termijn voor een
vergunningaanvraag voorschrijft.
Het gebruik van de bovengenoemde artikelen van de Awb bij de behandeling van een vergunningaanvraag vereist geen afzonderlijk besluit van burgemeester en wethouders. Bij de eerste vergunningaanvraag op basis van de verordening zal aangegeven moeten worden dat bij de afwikkeling van de vergunningaanvraag de artikelen 4:1 tot en met 4:6 en 4:13 tot en met 4:15 van de Awb gebruikt worden. Op grond van algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn
burgemeester en wethouders vervolgens gehouden de daarop volgende aanvragen eveneens met toepassing van de Awb artikelen te behandelen. In een bij deze toelichting behorende bijlage is de tekst van de bovenbedoelde artikelen opgenomen.
De in artikel 1.1 bedoelde 'voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen' is een ruime
Bouwwerken vallen daar niet onder, het gebruik hiervan vindt immers regeling in de
In dit verband ware te denken aan alle 'bouwwerken' die op het water drijven en los met de wal
verbonden zijn, zoals hotelboten, opslagschepen en drijvende restaurants. Deze zijn namelijk geen bouwwerken in de zin van de Woningwet 1991 en vallen derhalve niet onder de werking van het Bouwbesluit en de bouwverordening.
Er bestaat een in dit kader relevante uitspraak van het Hof Arnhem d.d. 6 juni 1972, NJ 73, 209.
Daarin werd uitgemaakt 'dat een op het water drijvend bouwsel niet valt onder het begrip 'gebouw' en evenmin onder de definitie in de gemeentelijke bouwverordening, omdat het niet in de geest van die verordening met de grond verbonden is noch steun vindt in of op de grond'.
Er was hier sprake van het aanmeren middels twee lijnen aan in de grond geplaatste meerpalen,
teneinde afdrijven te voorkomen.
Het valt te verwachten dat bij een 'minder losse verbinding' de bouwsels onder de werking van de
Ook allerlei terreinen vallen onder het begrip inrichting, evenals (feest)tenten e.d.
Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk
Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden, zoals
voorschriften met betrekking tot:
met het oog op de brandveiligheid.
Ook zijn voorschriften van bouwkundige aard denkbaar, aangezien de hier bedoelde bouwsels niet onder de werking van de Woningwet vallen.
Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning
Weigeringsgronden zijn in artikel 2.1.2 niet expliciet genoemd. Toetsingsgrond voor een
a voor de constructies - het Bouwbesluit en de bouwverordening;
b voor het gebruik - de bijlagen van bouwverordening en van de toelichting op de
De situaties a en b betreffen uiteraard uitsluitend de brandveiligheid.
Artikel 2.2.1 Gebruikseisen inrichtingen
Alleen de in artikel 2.1.1 genoemde inrichtingen zijn vergunningsplichtig. In artikel 2.2.1 vindt de
brandveiligheid van niet vergunningsplichtige inrichtingen regeling.
Artikel 3.1 Toezicht op de naleving
Burgemeester en wethouders wijzen in verband met de bij de gemeentelijke organisatie
verordening (ex artikel 1 van de Brandweerwet 1985) opgedragen taken in ieder geval de
brandweer aan als de gemeentelijke dienst belast met het toezicht op de naleving van de
brandbeveiligingsverordening. In de toelichting op de Bouwverordening 1992 vermelden wij dat de brandweer de deskundige dienst is om te adviseren over brandpreventie voorschriften. Tevens kunnen ook andere personen met de naleving ervan worden belast, zoals bijvoorbeeld van het bouw- en woningtoezicht.
Het verdient in elk geval aanbeveling bij de uitvoering van deze verordening en van andere
verordeningen een coördinatie tot stand te brengen.
Voor de opsporing van (onder meer) de in de brandbeveiligingsverordening aangegeven strafbare feiten zijn door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken uitsluitend aangewezen de
commandanten en het personeel van gemeentelijke brandweren in de rang van
adjunct-hoofdbrandmeester of hoger. Beschikkingen van de staatssecretaris van 24 maart 1986,
nr. EB 85/V4828 (Stb. 1986, 84) en van 5 december 1986, nr. EB 86/V2859 (Stb. 1986, 247).
Op grond van het facultatieve karakter van de in artikel 23 van de Brandweerwet 1985 genoemde
strafbepaling is het ook mogelijk dat op overtreding van de regels van de brandbeveiligingsverordening een lagere hechtenis of geldboete van de eerste of tweede categorie in de verordening gesteld worden.