Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zaanstad

Verordening indicatiestelling woningen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZaanstad
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening indicatiestelling woningen
CiteertitelVerordening indicatiestelling woningen
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpruimtelijke ordening en volkshuisvesting

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149
  2. Huisvestingswet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-200804-09-2015nieuwe regeling

25-10-2007

Gemeenteblad 2007 nr. 83

Z/2007/59568

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening indicatiestelling woningen

 

 

Artikel 1 indicaties

In deze verordening wordt verstaan onder:

A.

indicatie:

een aanwijzing als bedoeld in de onderdelen B, C en D van dit artikel.

B

indicatie aangepaste woning:

de aanwijzing dat een belanghebbende in aanmerking komt voor een aangepaste woning;

C.

voorrangsindicatie:

de aanwijzing dat een belanghebbende met spoed in aanmerking komt voor een woning en dat voor hem de rangorde- criteria voor toewijzing van een woning niet gelden;

D.

stadsvernieuwingsindicatie:

de aanwijzing dat de huurder van een woning die zal worden gesloopt, dan wel een ingrijpende woningverbetering zal ondergaan buiten de normale rangorde- criteria om in aanmerking komt voor vervangende woonruimte.

Artikel 2 overige begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

A.

G.E.B. woning:

een woning geschikt voor een persoon met een geringe ergonomische beperking;

B.

aanleunwoning.:

een woning in de nabijheid van of aanleunend aan een zorginstelling en/of wijksteunpunt;

C.

zorgwoning:

een woning geschikt voor een persoon die intensieve zorg nodig heeft;

D.

rolstoelwoning:

een woning geschikt voor zelfstandig rolstoelgebruik;

E.

aangepaste woning:

een woning behorende tot de in de onderdelen A tot en met D gedefinieerde categoriën;

F.

inliggende gemeente:

een gemeente behorende tot de stadsregio Amsterdam;

G.

de Wet:

de Huisvestingswet

Artikel 3 Toepasselijkheid

Het bepaalde in deze verordening is van toepassing op woonruimten in eigendom van een eigenaar waarmee een overeenkomst is gesloten als bedoeld in artikel 4 van de wet.

Artikel 4 Opdracht beleidsregels

Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de criteria op grond waarvan een indicatie als bedoeld in artikel 1, onder B en C wordt afgegeven, dan wel geweigerd.

Artikel 5 indicatiestelling

  • 1.

    Het college kan op aanvraag van een belanghebbende een indicatie afgeven indien de belanghebbende voldoet aan de criteria genoemd in en op basis van de artikelen 4, 7, 8 en 9, voorzover relevant voor de gevraagde indicatie.

  • 2.

    Geen indicatie wordt afgegeven aan een belanghebbende die niet rechtmatig in Nederland verblijft.

  • 3.

    Geen indicatie wordt afgegeven aan een belanghebbende die jonger is dan 18 jaar.

  • 4.

    De termijn voor het nemen van een beslissing op de aanvraag wordt verlengd met de tijd die nodig is voor het doen van medisch onderzoek en het geven van medisch advies voorafgaand aan het besluit.

  • 5.

    De belanghebbende die op grond van deze verordening een indicatie aanvraagt doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 6.

    De belanghebbende die op grond van deze verordening een indicatie aanvraagt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de beoordeling van de aanvraag. Meewerken aan een sociaal/medisch onderzoek, alsmede een huisbezoek, kan van de belanghebbende redelijkerwijs gevergd worden.

  • 7.

    Het college weigert een indicatie aan de belanghebbende die niet, dan wel onvoldoende gevolg geeft aan het bepaalde in het vierde en vijfde lid van dit artikel.

Artikel 6 Intrekking en omzetting

  • 1.

    Het college trekt een indicatie in, indien:

    • A.

      aan de vereisten voor het verkrijgen van de indicatie niet meer wordt voldaan, of;

    • B.

      de indicatie is verstrekt op grond van gegevens waarvan de belanghebbende wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren, of;

    • C.

      na afgifte van een voorrangsindicatie tenminste één passende woonruimte is aangeboden of;

    • D.

      na afgifte van een indicatie aangepaste woning, bedoeld voor een rolstoelwoning, aangepaste woonruimte is aangeboden, zo vaak als in het op deze verordening gebaseerde beleid is bepaald.

  • 2.

    Het college zet de indicatie aangepaste woning, bedoeld voor een zorgwoning, om in een indicatie voor een aangepaste woning bedoeld voor een aanleunwoning, indien na afgifte van de indicatie aangepaste woonruimte is aangeboden zo vaak als in het op deze verordening gebaseerde beleid is bepaald.

  • 3.

    De stadsvernieuwingsindicatie vervalt van rechtswege in die gevallen waarin de overeenkomst als bedoeld in artikel 3 van deze verordening zulks bepaalt.

Artikel 7 Indicatie aangepaste woning

  • 1.

    Het college kan op aanvraag een indicatie aangepaste woning afgeven ten behoeve van personen die als gevolg van lichamelijke en geestelijke beperkingen voor hun huisvesting en zorg zijn aangewezen op een woning die voldoet aan één van de in artikel 2, onderdelen A tot en met D gedefinieerde categoriën.

  • 2.

    Het college kan aan de indicatie aangepaste woning de status “urgent”; “zeer urgent” of “acuut” verbinden.

  • 3.

    Het college weigert een indicatie aangepaste woning ten behoeve van personen die niet woonachtig zijn in Zaanstad of Wormerland. Van weigering kan worden afgezien wanneer blijkt dat de belanghebbende het grootste deel van zijn leven in Zaanstad of Wormerland heeft gewoond, dan wel dat de kinderen of andere mantelzorgers van belanghebbende in Zaanstad of Wormerland wonen.

  • 4.

    Het college kan bij de indicatie aangepaste woning aangeven dat deze in het bijzonder ziet op bemiddeling naar een woning in een aangewezen deel van de gemeente.

Artikel 8 Voorrangsindicatie

  • 1.

    Het college kan op aanvraag van een belanghebbende een voorrangsindicatie afgeven indien de belanghebbende dringend en door nood gedwongen op korte termijn behoefte heeft aan een (andere) zelfstandige woonruimte.

  • 2.

    Geen voorrangsindicatie wordt afgegeven voor eengezinswoningen en voor onzelfstandige woningen.

  • 3.

    Het college weigert een aanvraag om een voorrangsindicatie aan belanghebbenden woonachtig in een andere inliggende gemeente dan de gemeente Zaanstad, tenzij de belanghebbende aantoont, dat hij over een geldige voorrangsindicatie van die gemeente beschikt, welke verklaring tenminste een jaar voor de datum van de aanvraag is afgegeven. Het college weigert de aanvraag eveneens, indien het aan de belanghebbende te wijten is, dat hij binnen de in de vorige volzin genoemde termijn geen (andere) woonruimte heeft gekregen.

  • 4.

    Afgezien van het bepaalde in het vorige lid wordt geen voorrangsindicatie afgegeven aan de belanghebbende die op het moment van de aanvraag niet minstens twee jaar onafgebroken ingeschreven staat in het bevolkingsregister van Zaanstad.

Artikel 9 Stadsvernieuwingsindicatie

  • 1.

    Ingeval van sloop of ingrijpende woningverbetering kan het college op aanvraag van de verhuurder een stadsvernieuwingsindicatie toekennen ten behoeve van huurders die hoofdbewoner zijn van de te slopen of ingrijpend te verbeteren woning, indien de woning in verband met deze ingreep moet worden ontruimd.

  • 2.

    Het college verleent de stadsvernieuwingsindicatie uitsluitend aan de verhuurder van woonruimte als bedoeld in artikel 3.

  • 3.

    Geen stadsvernieuwingsindicatie wordt afgegeven ten behoeve van huurders die op het moment van de aanvraag hun woning op basis van een tijdelijk huurcontract in de zin van de Leegstandswet huren.

Artikel 10 Hardheidsclausule

  • 1.

    Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere en onvoorziene hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening, indien daar zeer dringende redenen voor zijn.

  • 2.

    Het vorige lid is niet van toepassing op het bepaalde in artikel 5, tweede lid en artikel 8, tweede en derde lid.

Artikel 11 Wijziging huisvestingsverordening

  • 1.

    Het bepaalde in paragraaf 2.5 van de Huisvestingsverordening Zaanstad 1994 vervalt.

  • 2.

    In artikel 2.1.2, onderdeel b vervallen de woorden: ,,met dien verstande dat de artikelen 2.5.1, 2.5.2 en 2.5.4 wel op deze woonruimten van toepassing blijven”.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op een door het college te bepalen tijdstip, doch niet eerder dan de eerste dag na het verstrijken van een termijn van zes weken na de datum van uitgifte van het Gemeenteblad waarin zij is geplaatst.

Artikel 13 Overgangsregeling

Het college kan ambtshalve een indicatie aangepaste woning afgeven ten behoeve van personen die voor de inwerkingtreding van deze verordening waren opgenomen op een wachtlijst voor aangepaste woningen.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de Verordening indicatiestelling woningen.

Artikel 15 Bekendmaking

Deze verordening zal worden bekendgemaakt door het plaatsen van de verordening in het Gemeenteblad. Tevens zal de geconsolideerde tekst van deze verordening en de ingevolge deze verordening aangepaste Huisvestingsverordening Zaanstad 1994 worden geplaatst op de website van de gemeente.

Aldus besloten in de raadsvergadering van 25 oktober 2007

voorzitter

raadsgriffier

TOELICHTING BEHORENDE BIJ DE VERORDENING INDICATIESTELLING WONINGEN

ALGEMEEN

Aanleiding

De huisvestingsverordening zoals deze begin 2007 nog luidde bevatte geen regeling voor het indiceren met betrekking tot aangepaste woningen. De huidige urgentiepraktijk is alleen van toepassing op zogenaamde “SMT” urgenten, de mensen die dringend en door nood gedwongen op korte termijn behoefte hebben aan een (andere) zelfstandige woonruimte. (SMT staat voor het Sociaal Medisch Team, het team dat de besluitvorming rond verklaringen van voorrang inhoudelijk voorbereidt en o.a. verantwoordelijk is voor de medische advisering.) Personen die op zich wel gehuisvest zijn, maar als gevolg van beperkingen behoefte krijgen aan een aangepaste woning, vallen niet onder de huidige urgentiepraktijk. Er is wel een praktijk waarbij mensen bemiddeld worden naar aangepaste woningen, maar deze praktijk is juridisch nauwelijks vormgegeven en de bestuursrechtelijke rechtsbescherming is er niet op van toepassing. Het is uiterst onduidelijk welk juridisch regieme op deze praktijk van toepassing is en waar – ingeval van conflict – rechtzoekenden hun recht kunnen halen. Tegelijk is onduidelijk waaraan de instanties die zich nu bezighouden met de verdeling van woningen zich moeten houden. Het beleid op dit gebied is versnipperd en ondoorzichtig vormgegeven. Het is ook niet openbaar gemaakt. De vraag is hoe het beter kan.

Beleidskader

Op 14 juni 2005 is een plan van aanpak vastgesteld door de Werkgroep Woningtoewijzing en Indicatiestelling voor de uitbreiding van het aanbodmodel met aanleunwoningen en woningen voor mensen met een geringe ergonomische beperking (GEB- woningen). Op 21 maart 2006 heeft het college de opdracht gegeven om beleid te ontwikkelen voor de indicatiestelling naar aangepaste woningen.

Inmiddels gaan de voornemens niet meer alleen over de hiervoor genoemde twee categoriën, maar ook over seniorenwoningen, zorgwoningen en rolstoelwoningen. De wens bestaat om seniorenwoningen als ‘gelabelde’ woningen in het convenant op te nemen, terwijl voor de categoriën van GEB- woningen en aanleunwoningen de wens bestaat om te komen tot een verplichte RIO- indicatie, alvorens woningzoekenden op deze woningen kunnen reageren. Toewijzing van zorgwoningen en rolstoelwoningen zou tenslotte moeten geschieden door directe bemiddeling op basis van een RIO- indicatie. De wens bestaat tenslotte om deze hele praktijk onder het regieme van de bestuursrechtelijke rechtsbescherming te brengen.

De Huisvestingswet – en daarmee de huisvestingsverordening – is niet geschreven voor het gewenste beleid dat hierboven kort is geschetst. Het belang waar de huisvestingswet voor staat – het in gebruik geven van woonruimte met een relatief lage prijs aan mensen met een corresponderend relatief laag inkomen – is beperkter dan het belang waar het thans gewenste beleid voor staat. Het gewenste beleid rond aangepaste woningen vloeit eerder voort uit de Wet maatschappelijke ondersteuning. De “Verordening individuele voorzieningen gemeente Zaanstad 2007” zoals die nu is, bevat echter geen regeling rond indicatiestelling voor aangepaste woningen.

Ook is het zo dat de huidige SMT- urgentiepraktijk in feite los staat van de Huisvestingswet. De “urgentieverklaring” was oorspronkelijk een mogelijkheid om in bijzondere gevallen een huisvestingsvergunning eerder af te geven dan regulier mogelijk was en om bepaalde woningzoekenden buiten het reguliere “puntenstelsel” voorrang te geven. Maar de hele praktijk om huisvestingsvergunningen af te geven en om via het huisvestingsvergunningstelsel tot een rechtvaardige woonruimteverdeling te komen is in Zaanstad (en in het hele ROA- gebied) verdwenen, evenals de gemeentelijke registratie van woningzoekenden. Sociale huurwoningen worden thans in beginsel toegewezen volgens een aanbodmodel, waarbij de woningbouwcorporaties het aanbod van vrijkomende woningen publiceren en de woningzoekende via een geautomatiseerd systeem op het aanbod kan reageren. De woningbouwcorporatie die de woning aanbiedt gaat vervolgens een huurovereenkomst aan met de reagerende woningzoekende die daarop conform het convenant woonruimteverdeling het meeste recht heeft. De urgentie heeft thans het karakter gekregen van een legitimatie vooraf, op basis waarvan de Woningbouwcorporaties zich inspannen om binnen een half jaar en buiten het hiervoor beschreven aanbodmodel om een woning aan te bieden. Deze figuur is in de Huisvestingswet eigenlijk niet voorzien, ook al is deze praktijk niet met de huisvestingswet in strijd.

De bestaande Huisvestingsverordening is een lappendeken van wijzigingen en is ook al jaren grotendeels tot een dode letter geworden, echter dit feit is redelijk verborgen in de tekst van de bestaande verordening, hetgeen bij de burger tot verwarring kan leiden.

Teneinde de praktijk rond SMT- urgenties binnen het bestuursrecht te houden en de praktijk rond de indicering voor- en bemiddeling naar aangepaste woningen onder het bestuursrecht te brengen en ordentelijk te regelen, is het wenselijk om de bestaande urgentiepraktijk en de gewenste bemiddeling naar aangepaste woningen onder te brengen in een Verordening indicatiestelling woningen. Deze verordening is toegeschreven op een woningverdeling, die, zoals nu het geval is, gebaseerd blijft op het aanbodmodel zoals opgenomen in het convenant tussen Zaanstad en de in Zaanstad actieve Woningbouwcorporaties. De juridische basis van deze verordening is niet langer de Huisvestingswet, maar de algemene verordenende bevoegdheid van de gemeenteraad (art. 149 Gemeentewet), voorzover het betreft de indicatiestelling voor SMT- urgenten, en daarnaast ook de Wet maatschappelijke ondersteuning, voorzover het betreft de indicatiestelling voor aangepaste woningen (art. 5, eerste lid WMO).

De verordening moet aan het college de nodige bevoegdheden verlenen tot indicering voor SMT- urgenten en voor de indicering en bemiddeling naar de diverse categoriën aangepaste woningen. Het college kan vervolgens, op grond van artikel 4:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht beleidsregels vaststellen ter invulling van deze bevoegdheden.

De bestaande Huisvestingsverordening wordt met invoering van de Verordening indicatiestelling woningen ontdaan van de regeling voor het afgeven van verklaringen van voorrang. Volledige intrekking van de Huisvestingsverordening ligt niet in de rede. De regelingen rond huisvestingsvergunningen en het verbod op de onttrekking van woonruimte kunnen in de toekomst nog nodig zijn. Het is daarom beter om de Huisvestingsverordening op de achtergrond te laten voortbestaan. Wel moet worden bedacht dat een eventuele daadwerkelijke herinvoering van de praktijk rond bijvoorbeeld huisvestingsvergunningen een grote investering in personeel noodzakelijk zal maken.

Tenslotte is de praktijk rond het afgeven van stadsvernieuwingsurgenties niet geregeld in de bestaande huisvestingsverordening. Het convenant tussen de woningbouwcorporaties en de gemeente verwijst wel naar de mogelijkheid dat het college stadsvernieuwingsurgenties afgeeft, echter zonder dat deze mogelijkheid publiekrechtelijk geregeld is. Dit schept verwarring over het publiekrechtelijke karakter van de stadsvernieuwingsurgentie. De invoering van de Verordening Indicatiestelling woningen lijkt een goede gelegenheid om ook deze verwarring weg te nemen en ook de stadsvernieuwingsurgentie een duidelijke publiekrechtelijke basis te geven, zonder dat het de bedoeling is om in het beleid en de feitelijk bestaande praktijk rond de stadsvernieuwingsurgentie iets te veranderen. Wel moet de term “stadsvernieuwingsurgentie” plaatsmaken voor de term “stadsvernieuwingsindicatie”, maar dat is uitsluitend om de gebruikte terminologie in lijn te brengen met de rest van de verordening.

Artikelsgewijs

Artikel 1 indicaties

In dit artikel wordt het algemene begrip “indicatie” geïntroduceerd en worden de diverse mogelijke indicaties op basis van deze verordening gedefinieerd. Hiermee krijgt het in de hulpverlening veel gebruikte begrip “indicatie” voorzover het betreft de toewijzing van woningen voor Zaanstad een juridische status en definitie.

Het begrip “indicatie” is het meest algemene begrip. Deze verordening roept vervolgens drie soorten indicatie in het leven: de “indicatie aangepaste woning” de “voorrangsindicatie” en de “stadsvernieuwingsindicatie”.

De “indicatie aangepaste woning” geeft ofwel de mogelijkheid om via woningnet te reageren op het daartoe aangewezen (“gelabelde”) aanbod aan aangepaste woningen, ofwel na afgifte van een “indicatie aangepaste woning” wordt de belanghebbende direct bemiddeld naar een aangepaste woning. Bij directe bemiddeling voor een aangepaste woning draagt een medewerker van het RIO de belanghebbende voor aan één van de corporaties, die vervolgens actief zoekt naar een adequate aangepaste woning in de categorie waarvoor de indicatie is afgegeven. In het beleid en in het convenant moet worden aangegeven voor welke typen aangepaste woning directe bemiddeling wordt toegepast en voor welke typen aangepaste woningen het aanbodsysteem gaat gelden.

Met “voorrangsindicatie” wordt de oude “verklaring van voorrang”, oftewel de SMT- urgentie bedoeld. Na afgifte van een voorrangsindicatie wordt de belanghebbende direct bemiddeld naar een woning. Dat wil in dit geval zeggen dat de belanghebbende door de behandelend medewerker van Zaanstad wordt voorgedragen bij één van de woningbouwcorporaties. De betreffende woningbouwcorporatie spant zich vervolgens in om de belanghebbende binnen een half jaar een huurcontract voor een woning aan te bieden. Dit is een inspanningsverplichting, er is geen garantie dat de woningbouwverenigingen hier ook in zullen slagen. De gemeente Zaanstad is in geen geval verplicht noch in staat om burgers een dak boven hun hoofd te garanderen.

Op het moment dat de belanghebbende op grond van een voorrangsindicatie een huurcontract voor een woning krijgt aangeboden en hij dit contract ook daadwerkelijk aangaat, is de voorrangsindicatie uitgewerkt en daarmee dus – van rechtswege – teniet gegaan. Als de woning na enige tijd niet bevalt kan de betreffende belanghebbende niet – op basis van de aan hem verleende voorrangsindicatie – een nieuw aanbod eisen. Voor het geval de belanghebbende een passend aangeboden woning niet accepteert, geeft artikel 6 van deze verordening een intrekkingsgebod.

De oude “stadvernieuwingsurgentie” verschijnt hier – in de terminologie van deze verordening – als stadsvernieuwingsindicatie. Daarmee krijgt deze rechtsfiguur zijn plaats in het geheel van de mogelijke indicaties voor woningen. Van belang is nog dat hier gesproken wordt van “huurder” die in aanmerking komt voor vervangende woonruimte. De betreffende huurder is in dit geval niet de belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht. Zie voor nadere toelichting op dit punt de artikelsgewijze toelichting bij artikel 9. In deze definitiebepaling wordt terwille van de tekst gesproken van de “huurder” in enkelvoud. Uiteraard kan het hier bepaalde evengoed zien op een combinatie van een hoofdhuurder en een medehuurder of een groepje gelijkwaardige medehuurders. De stadsvernieuwingsindicatie kan dan ten behoeve van al deze huurders worden afgegeven.

Artikel 2 overige begrippen

Met dit artikel worden de diverse aangepaste woningen waar deze verordening op ziet gedefinieerd. De woningdefinities zijn nodig om een globaal inzicht te krijgen voor welke categoriën woningzoekenden woningindicaties voor aangepaste woningen worden afgegeven. Het is voor deze verordening niet nodig dat een gedetailleerde technische definitie van de verschillende soorten woningen wordt gegeven. Wel is het zo dat de definities niet gebruikt mogen worden om overlappingen in de soorten woningen te rechtvaardigen. Een woning die geschikt (en ook bedoeld is) voor zelfstandig rolstoelgebruik, kan ook in de nabijheid van een zorginstelling of een wijksteunpunt liggen. Dan is het toch alleen een rolstoelwoning en niet ook een aanleunwoning. M.a.w. iemand die alleen geïndiceerd is voor een aanleunwoning kan niet met succes plaatsing in een rolstoelwoning afdwingen, omdat deze woning toevallig – ook – aan de criteria voor de aanleunwoning voldoet. Het zijn de convenantspartners die voor het uiteindelijke “labelen” van de woonvoorraad zorgen. Bij het nemen van beslissingen op basis van deze verordening is het label dat de verhurende convenantspartner aan de woning heeft gegeven het uitgangspunt.

De term “geringe ergonomische beperking” is gekozen in plaats van de voorheen gebruikelijke term “beperkte ergonomische beperking”, uit een oogpunt van stijl.

Met een woning geschikt voor zelfstandig rolstoelgebruik wordt een woning bedoeld die in ieder geval rolstoeltoegankelijk en rolstoeldoorgankelijk is.

Artikel 3 Toepasselijkheid

Deze verordening gaat uit van woningverdeling volgens het bestaande aanbodsysteem. Daarbij is met de in Zaanstad actieve woningbouwcorporaties en overige professionele aanbieders van (aangepaste-) woningen een convenant afgesproken waarbij de aanbieders van woningen zich jegens Zaanstad verplichten om hun woningbezit, voorzover dit voor bewoning vrijkomt, over de kandidaat- huurders te verdelen volgens in het convenant opgenomen regels en met inachtneming van de in hetzelfde convenant opgenomen uitzonderingen.

Artikel 4 Opdracht beleidsregels

Deze verordening bevat een aantal zogenaamde “kan” bepalingen. Dit zijn bepalingen waarbij het college bevoegdheden toebedeeld krijgt. Op grond van artikel 4:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college daarmee eveneens de bevoegdheid om beleidsregels op te stellen. Maar het college zou dit ook kunnen nalaten. Dat is echter – vanuit het belang van de rechtszekerheid bezien – onwenselijk. Het beleid rond indicatiestelling voor aangepaste woningen is nu juist met het oog op een versterking van de rechtszekerheid opgezet. Met dit artikel krijgt het college daarom de expliciete opdracht om de criteria op grond waarvan een indicatie wordt afgegeven of geweigerd neer te leggen in beleidsregels, die ook conform de Algemene wet bestuursrecht aan de burger kenbaar dienen te worden gemaakt.

Voor de stadsvernieuwingsindicatie, die uitsluitend een zaak is tussen de gemeente en de convenantspartners is de opdracht om beleid te maken niet noodzakelijk. Deze is daarom van de expliciete beleidsopdracht uitgesloten, hetgeen niet wil zeggen dat het verboden is om op dit punt beleid te maken.

Artikel 5 indicatiestelling

Dit artikel bevat de algemene bepalingen die gelden voor de behandeling van aanvragen om een indicatie, dus zowel voor een indicatie aangepaste woning, als voor een voorrangsindicatie, als voor een stadsvernieuwingsindicatie. De specifieke kriteria voor het toekennen van indicaties zijn voor de indicatie aangepaste woning en de voorrangsindicatie opgenomen in het op basis van artikel 4 gegeven beleid, alsmede artikel 7 voor de indicatie aangepaste woning en artikel 8 voor de voorrangsindicatie. Voor de stadsvernieuwingsindicatie zijn de specifieke kriteria voor toekenning opgenomen in artikel 9.

Het bepaalde in het tweede lid is van belang om te voorkomen dat woningbouwcorporaties genoopt worden woningen te verhuren aan personen die niet rechtmatig in Nederland verblijven en die dus in het algemeen niet in staat zullen zijn regelmatig de huur te voldoen. Er kan in ieder geval van uit worden gegaan dat de vreemdelingen die niet behoren tot de kring van rechthebbenden op grond van de Wet werk en bijstand, behoren tot de personen aan wie op grond van het tweede lid een indicatie geweigerd moet worden.

Het derde lid beperkt de kring van personen die een voorrangsindicatie kunnen krijgen tot de meerderjarigen. De huisvesting van minderjarigen die niet langer bij hun ouders/ verzorgers kunnen verblijven is een taak van Jeugdzorg, dan wel het Ministerie van Justitie.

Het bepaalde in het vierde lid is van belang, omdat aan de meerderheid van de indicaties een extern medisch onderzoek, gevolgd door een medisch advies vooraf dient te gaan. Afhankelijk van de complexiteit van de de problematiek waarmee de aanvrager kampt kan dit onderzoek meer of minder tijd vergen. Het is derhalve niet mogelijk om steeds de beslissing af te geven binnen de algemene redelijke termijn van acht weken, genoemd in artikel 4:13, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht. De opschorting van de beslistermijn gedurende een hersteltermijn, zoals neergelegd in artikel 4:15 Algemene wet bestuursrecht, ziet niet op de tijd benodigd voor medisch onderzoek en advisering.

Met het vijfde en zesde lid van dit artikel wordt een algemene inlichtingen- en meewerkplicht in het leven geroepen. Het is redelijk om van de belanghebbende die van de gemeente en de corporaties hulp vraagt bij het vinden van een aangepaste woning, dan wel hulp bij het vinden van een woning überhaupt, te vragen dat hij het college ook in staat stelt om de hulpvraag adequaat te beoordelen. Afhankelijk van de complexiteit van de problemen waarmee de aanvrager kampt en van de gevraagde indicatie kan de gevraagde informatie en medewerking verder gaan of beperkt worden.

Een juiste, zorgvuldige en volledige beoordeling van de indicatie- aanvraag is absoluut noodzakelijk. De inlichtingen- en meewerkplicht kent daarom geen uitzonderingen en kan niet worden afgezwakt.

Het college (waaronder uiteraard steeds begrepen de ambtenaren in dienst van het college) dient wel te kunnen motiveren dat een bepaalde vraag, dan wel gevraagde medewerking, nodig is voor de beoordeling van de gevraagde indicatie. De aanvrager die ten onrechte informatie, dan wel medewerking weigert, zal gezien het bepaalde in het zesde lid geconfronteerd worden met een weigering.

Artikel 6 intrekking en omzetting

Van belang is dat deze bepaling niet als kan- bepaling is vormgegeven maar als dwingend voorschrift. Het is van belang dat personen die een beroep doen op de gemeenschap voor de oplossing van hun problemen, ook zelf het mogelijke doen om hun problemen op te lossen en in ieder geval niet de oplossing van hun problemen zelf frustreren. Door ten onrechte een op indicatie aangeboden woning te weigeren frustreert de woningzoekende zelf in ernstige mate de oplossing van zijn probleem. Het bestuur wordt in een onmogelijke positie gebracht als het dan toch door moet gaan met te trachten een oplossing te zoeken. De drie leden van deze bepaling zijn als dwingend voorschrift geredigeerd om duidelijk te maken dat intrekking, dan wel omzetting van de indicatie de norm is, waarvan slechts met een beroep op artikel 10 (hardheidsclausule) kan worden afgeweken. Waarbij uiteraard moet worden bedacht dat het ten onrechte weigeren van een aangeboden woning als voorzienbaar gevolg heeft dat het betreffende huisvestingsprobleem niet of in het beste geval veel later pas wordt opgelost.

Voor de in het eerste lid in de onderdelen A tot en met D genoemde omstandigheden geldt derhalve een intrekkingsgebod. Er is hier geen beleidsruimte. De opsomming van omstandigheden die tot intrekking leiden in deze bepaling is limitatief.

In het eerste lid onder C is geregeld dat de voorrangsindicatie wordt ingetrokken nadat één passend aanbod is gedaan. Voorrangsindicaties worden afgegeven in verband met dakloosheid, of dreigende dakloosheid, derhalve akute situaties, waarbij de voor de belanghebbende niets te kiezen overblijft. Wanneer een aanbod op grond van een voorrangsindicatie geweigerd wordt, moet uitsluitend getoetst worden of passend is aangeboden, dat wil zeggen of een aanbod is gedaan conform de eerder verleende voorrangsindicatie. Is dat zo, dan moet de indicatie geweigerd worden. In verband met deze intrekkingsbeslissing mag in geen geval opnieuw beoordeeld worden of een juiste indicatie is verleend.

Wanneer de indicatie voor een rolstoelwoning wordt ingetrokken, bestaat de mogelijkheid om in plaats van deze indicatie op grond van de Verordening individuele voorzieningen gemeente Zaanstad 2007 een persoonsgebonden budget voor de aanpassing van de bestaande woning te krijgen.

Het tweede lid geeft een omzettingsgebod ingeval een geïndiceerde voor een zorgwoning te vaak ten onrechte een woning weigert. De indicatie voor een zorgwoning wordt dan omgezet in die voor een aanleunwoning, waarmee de belanghebbende op deze categorie woningen kan reageren via het aanbodmodel. De belemmeringen op grond waarvan een indicatie voor een zorgwoning is afgegeven blijven bestaan, ook als te vaak ten onrechte een aangeboden woning geweigerd wordt, daarom wordt in deze gevallen de indicatie niet geheel ingetrokken, echter de belanghebbende heeft zelf de bemiddeling naar een geschikte woning gefrustreerd en de inspanningsverplichting om door te gaan met deze bemiddeling komt te vervallen. Bij geïndiceerden voor rolstoelwoningen ligt eenzelfde omzettingsgebod niet voor de hand omdat een aanleunwoning in de meeste gevallen beslist niet adequaat is voor een rolstoelgebonden persoon.

Het derde lid van deze bepaling verwijst voor de intrekking van stadsvernieuwingsindicaties naar het convenant met de corporaties. Indien de stadsvernieuwingsindicatie conform het convenant vervalt, vervalt deze van rechtswege, m.a.w. daarvoor is geen nader besluit van het college vereist. Zie voor de algemeen bestuursrechtelijke aspecten van de stadsvernieuwingsindicatie tevens de toelichting bij artikel 9.

Het tweede lid van dit artikel, alsmede onderdeel D van het eerste lid, maakt het mogelijk om in het beleid aan te geven hoe vaak een belanghebbende die direct naar een aangepaste woning bemiddeld wordt een aanbod mag weigeren. Dit kan desgewenst per categorie aangepaste woning verschillen. Het gevolg van te vaak ten onrechte weigeren van een direct bemiddelde zorgwoning is niet dat de indicatie wordt ingetrokken, maar wordt omgezet in de indicatie voor een aanleunwoning.

Artikel 7 Indicatie aangepaste woning

Dit artikel bevat de bepalingen die in het bijzonder gelden voor de behandeling van aanvragen om een indicatie aangepaste woning. Voor afgifte van een indicatie aangepaste woning is het niet vereist dat de aanvrager met dakloosheid wordt bedreigd, doch is het vereist dat de aanvrager kampt met een beperking die verhuizing naar een op zijn beperking aangepaste woning noodzakelijk maakt.

Afgifte van een indicatie aangepaste woning betekent niet dat de gemeente daarmee aansprakelijk is voor de tijdige verhuizing van de belanghebbende naar een woning die aan zijn behoeften voldoet. Het betekent in het geval van de indicatie voor een GEBwoning en aanleunwoning dat de belanghebbende in het reguliere aanbodsysteem (Woningnet) mag reageren op als zodanig “gelabelde” woningen. De indicaties voor een zorgwoning en een rolstoelwoning betekenen dat medewerkers van het RIO zich zullen inspannen om een voor de belanghebbende geschikte woning te vinden.

Het derde lid geeft een regeling voor personen die ten tijde van hun aanvraag niet in Zaanstad wonen. Hoofdregel is dat geen indicatie mogelijk is. Onder bepaalde voorwaarden kan van weigering worden afgezien. In het algemeen wordt onder “het grootste deel van het leven” meer dan de helft van het leven verstaan.

Artikel 8 Voorrangsindicatie

Dit artikel bevat de bepalingen die in het bijzonder gelden voor de behandeling van aanvragen om een voorrangsindicatie. Voor afgifte van een voorrangsindicatie is het in beginsel in de eerste plaats vereist dat de aanvrager met dakloosheid wordt bedreigd, danwel dakloos is. Deze dakloosheid mag niet het gevolg zijn van of naderbij gebracht zijn door verwijtbaar gedrag of zelfs een legitieme keuze van de aanvrager. Het is uitdrukkelijk niet zo dat het college in alle gevallen waarin sprake is van dakloosheid of de bedreiging daarmee een voorrangsindicatie afgeeft. Er moet ook los daarvan sprake zijn van een noodsituatie die alleen door snelle huisvesting in een zelfstandige woning kan worden opgelost. Onder “snelle huisvesting” wordt verstaan huisvesting binnen ongeveer een half jaar. Nog sneller is gezien de krappe sociale woningmarkt ook met een voorrangsindicatie niet reëel. Als een woningzoekende gezien zijn inschrijvingsduur of woonduur een reële kans heeft om binnen een half jaar langs reguliere weg onder dak te komen, dan is er per definitie geen reden om een voorrangsindicatie af te geven. Ook komt het voor dat een woningzoekende een concreet aanbod krijgt voor een huurcontract voor bepaalde tijd. Ook dan is er in het algemeen geen reden om een voorrangsindicatie af te geven, zeker niet wanneer de woningzoekende gezien zijn woonduur of inschrijvingsduur een reële kans heeft om gedurende de looptijd van het tijdelijke huurcontract onder dak te komen.

De beleidsregels geven een overzicht van de noodsituaties die tot afgifte van een voorrangsindicatie kunnen leiden. Verder kan in de beleidsregels nog een nadere afperking van de mogelijkheid om voorrangsindicaties af te geven worden opgenomen. Voorop staat dat de voorrangsindicatie slechts bij uitzondering wordt afgegeven, zodat het normale aanbodsysteem bij de woningverdeling niet door een grote toename van het aantal voorrangsindicaties wordt uitgehold.

Het tweede lid onthoudt aan het college expliciet de bevoegdheid om voorrangsindicaties voor eengezinswoningen af te geven. Hiermee wordt een regelmatig terugkerende discussie terstond de pas afgesneden. Voorts is er geen ruimte voor het afgeven van een voorrangsindicatie voor onzelfstandige woonruimte. Onzelfstandige woonruimte staat geheel buiten het aanbodsysteem van het convenant woonruimteverdeling en daarmee geheel buiten de werking van deze verordening.

Het derde lid bevat een regeling die het afgeven van voorrangsindicaties voor mensen die in één van de ROA- gemeentes woont beperkt, terwijl het vierde lid het afgeven van voorrangsindicaties uitsluit voor personen die niet of korter dan twee jaar woonachtig zijn in Zaanstad en die ook niet op grond van het derde lid in aanmerking komen voor een indicatie.

Wanneer een andere ROA- gemeente dan Zaanstad aan één van haar inwoners een voorrangsindicatie afgeeft, dan gaat Zaanstad ervan uit dat de belanghebbende gedurende een jaar tracht in de betreffende gemeente onder dak te komen. Lukt dat buiten zijn schuld niet, dan – dus niet eerder – kan Zaanstad, de voorrangsindicatie van de andere gemeente – uiteraard op aanvraag – overnemen. Wanneer de belanghebbende uit de andere inliggende gemeente zelf het voorrangstraject frustreert door een aangeboden woning te weigeren, dan dient Zaanstad een aanvraag om voorrangsindicatie te weigeren.

Artikel 9 Stadsvernieuwingsindicatie

Dit artikel bevat de bepalingen die in het bijzonder gelden voor de behandeling van aanvragen om een stadsvernieuwingsindicatie. Bijzonder aan de stadsvernieuwingsindicatie is dat deze moet worden aangevraagd en ook wordt afgegeven aan de verhuurder- convenantspartner van te slopen of ingrijpend te verbeteren woningen. Daarmee krijgt deze verhuurder de mogelijkheid om aan zijn huurders op betrekkelijk korte termijn vervangende woonruimte aan te kunnen bieden, buiten de normale regels rond de woningverdeling om. Dat geeft de verhuurder een instrument om - zonodig in rechte – bestaande huurovereenkomsten te ontbinden. Deze mogelijkheid komt alleen toe aan de convenantspartners als bedoeld in artikel 3 van de verordening, omdat alleen deze verhuurders een publieke taak in de volkshuisvesting hebben te vervullen en daartoe dan ook de nodige instrumenten aangereikt moeten krijgen.

De stadsvernieuwingsindicatie is daarmee uitdrukkelijk een zaak tussen het college en de partners in het convenant. De huurder ten behoeve van wie een stadsvernieuwingsindicatie uiteindelijk zijn werking heeft, is in de zin van de algemene wet bestuursrecht derhalve geen belanghebbende. Hij wordt immers niet rechtstreeks in zijn belang getroffen door het al of niet afgeven van een stadsvernieuwingsindicatie. De huurder wordt eerst in zijn belang getroffen wanneer de verhuurder besluit om de huurovereenkomst in verband met een voorgenomen sloop of ingrijpende verbouwing op te zeggen. Een huurder van woonruimte kan derhalve geen stadsvernieuwingsindicatie aanvragen en evenmin bezwaar maken tegen een besluit omtrent een stadsvernieuwingsindicatie.

Deze bepaling is geredigeerd als een “kan” bepaling. Het betreft dus een bevoegdheid van het college. Zoals bij artikel 4 reeds opgemerkt bestaat er geen verplichting om voor deze indicaties beleid in de zin van artikel 4:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht in te voeren. Het college en de corporaties zouden desgewenst in hun onderlinge verhouding kunnen volstaan met een regeling in het convenant.

Artikel 10 Hardheidsclausule

Het is voorzienbaar dat toepassing van deze verordening en de daarop te baseren beleidsregels in een aantal gevallen tot bijzondere hardheid zal leiden, zeker gezien de krappe woningmarkt, het beperkte aantal adequaat aangepaste woningen en de uiterst beperkte middelen om daadwerkelijk bij te dragen aan de oplossing van het tekort aan betaalbare en adequaat aangepaste woningen. Meer dan te trachten een zo rechtvaardig mogelijke verdeling van het tekort te bereiken zit er niet in. Het gemeentebestuur zal ook een aantal voorzienbare hardheden in de toepassing van deze verordening expliciet onder ogen moeten zien. Een hardheidsclausule geeft het College de mogelijkheid om in individuele gevallen ten gunste van de belanghebbende af te wijken van de verordening wanneer zich een hardheid voordoet die bij het maken van de verordening en van de daarop te baseren beleidsregels niet onder ogen is gezien en aanvaard. Door toevoeging van de woorden ‘en onvoorziene’ in het eerste lid wordt de reikwijdte van de hardheidsclausule duidelijker genormeerd, immers expliciet voorziene en redelijkerwijs voorzienbare hardheid dient niet tot afwijking van de verordening of het daarop gebaseerde beleid te leiden.

De toevoeging van ‘zeer dringende redenen’ normeert de toepassing van de hardheidsclausule nog verder. Immers het is niet de bedoeling dat het College of de door het College gemandateerde ambtenaren lichtvaardig overgaan tot toepassing van de hardheidsclausule. De term ‘zeer dringende redenen’ sluit aan bij de terminologie van de Wet werk en bijstand op dit punt (artikel 16 eerste lid WWB) en de daarop gebaseerde rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. Van zeer dringende redenen is sprake wanneer zich een akute noodsituatie voordoet.

Door toevoeging van het tweede lid wordt zoveel mogelijk voorkomen dat een bevoegdheid die in artikel 5 tweede lid en artikel 8, tweede en derde lid van de verordening expliciet aan het College is ontzegd, via de achterdeur van de hardheidsclausule toch weer kan (of moet) worden ingevoerd.

Artikel 11 Wijziging huisvestingsverordening

Bij aannemen van de Verordening indicatiestelling woningen wordt de praktijk rond de afgifte van voorrangsindicaties voortaan geregeld in deze verordening. Het is dan nodig om de bepalingen omtrent verklaringen van voorrang te verwijderen uit de bestaande Huisvestingsverordening. Het is immers onwerkbaar wanneer de burger en de administratie zowel een voorrangsindicatie als een verklaring van voorrang kunnen aanvragen en afgeven.

Het is niet de bedoeling om de Huisvestingsverordening als geheel in te trekken.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Met deze bepaling krijgt het college de mogelijkheid om het moment van de overgang naar het regieme van deze verordening nader te bepalen. Dit kan nuttig zijn om een soepele invoering van met name het nieuwe indicatiestelsel voor aangepaste woningen mogelijk te maken.

Artikel 13 Overgangsregeling

Deze verordening is van toepassing op aanvragen om een indicatie die na het inwerkingtreden van de verordening worden ingediend. Voordien werden personen die in aanmerking wilden komen voor een aangepaste woning door het Regionaal Indicatie- orgaan Zaanstreek op een – informele en juridisch niet geregelde – wachtlijst geplaatst. Om te voorkomen dat deze wachtlijst op het moment van inwerkingtreden van de nieuwe verordening alle betekenis verliest is een overgangsregeling nodig.

Met deze bepaling krijgt het college de mogelijkheid om de plaatsingen op de oude wachtlijst ambtshalve om te zetten in indicaties conform deze verordening. Het gaat hier afgezien van de afwijkende procedure om toewijzing van indicaties voor aangepaste woningen, waarvoor de beleidsopdracht van artikel 4 onverkort geldt.

Artikel 14 Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 15 Bekendmaking

Deze bepaling spreekt eveneens voor zich. Zonder correcte bekendmaking krijgt een verordening geen gelding.