Organisatie | Ridderkerk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reïntegratieverordening wet werk en bijstand gemeente Ridderkerk 2007 |
Citeertitel | Reïntegratieverordening wet werk en bijstand gemeente Ridderkerk 2007 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | algemeen |
Artikel 10 inzake de Participatiebanen treedt pas in werking op de dag nadat de betreffende wetgeving in de Staatscourant is gepubliceerd.
Deze verordening treedt inwerking onder gelijktijdige intrekking van de Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Ridderkerk 2004.
1.Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2008 | 04-10-2007 | 01-01-2008 | intrekking | 04-10-2007 gemeentejournaal, 22-12-2008 | gemeentestukken 2007 - 112 |
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
De raad van de gemeente Ridderkerk;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 november 2006,
artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8, 9 en 10 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35, 36 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35, 36 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers,
de EG verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2202) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001), alsmede de Beleidsaanbeveling in het kader van de Wet werk en bijstand (bijlage bij de verzamelbrief van het Ministerie SZW van 7 april 2004),
REÏNTEGRATIEVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND GEMEENTE RIDDERKERK 2007
Paragraaf 2 Beleid en financiën
Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.
Bij de keuze inzake het verlenen van een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichting en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of het aanbieden van een voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid. Bij deze afweging wordt door het college betrokken:
Artikel 5 Verplichtingen van de klant
Het aanbod van een reïntegratievoorziening ten behoeve van andere dan in het eerste lid bedoelde belanghebbenden geschiedt in de vorm van een overeenkomst, waarbij wordt vastgelegd dat belanghebbende de kosten van de reïntegratievoorziening geheel of gedeeltelijk zal terugbetalen als de voorziening door een gedraging die aan belanghebbende te wijten is voortijdig wordt afgebroken.
Artikel 7 Budget- en subsidieplafonds
Het college kan door middel van het vaststellen van de gemeentebegroting en het jaarplan één of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening
Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen
Het inzetten van een voorziening tot arbeidsinschakeling anderszins niet langer noodzakelijk is.
Door middel van het vaststellen van beleidsregels kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 17, met inachtneming van hetgeen daarover in het meerjarenbeleidsprogramma is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:
Artikel 14 Inkomstenvrijlating
Ten behoeve van de persoon, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, die arbeid heeft of aanvaard, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dat de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, kan geen vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats vinden, zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de WWB.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van zwaarwegende aard leidt.
Deze verordening treedt op 1 januari 2007 in werking onder gelijktijdige intrekking van de Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Ridderkerk 2004.
Artikel 10 inzake de Participatiebanen treedt pas in werking op de dag nadat de betreffende wetgeving in de Staatscourant is gepubliceerd.
Volgens de WWB krijgen B en W de opdracht voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, nuggers en Anw-ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld.
De basis voor de verordening is neergelegd in de artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid:
Artikel 8, eerste lid, onderdeel a:
De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.
De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.
1. Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden-of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.
Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via de verordening geregeld moeten of kunnen worden:
Het beleid wordt op een aantal niveaus geregeld:
Deze verordening is volgens de volgende systematiek opgebouwd:
Allereerst een raamwerk van artikelen dat de basis vormt van de verordening: de artikelen 1 tot en met 7 en 18 tot en met 19. Hierin zijn de opdracht aan het college, de aanspraak, verplichtingen.
De artikelen 8 tot en met 17 gaan over specifieke voorzieningen. In artikel 8 zijn algemene bepalingen over voorzieningen opgenomen, die het raamwerk bieden dat geldt indien er niets ten aanzien van een specifieke voorziening is bepaald.
De artikelen over de specifieke voorzieningen kennen het volgende stramien:
Voor een aantal doelgroepen is specifiek beleid geformuleerd ten aanzien van de vraag in welke omvang en vorm reïntegratie-inspanningen zullen worden geleverd.De gemeente geeft aan een aantal doelgroepen prioriteit bij het inzetten van reïntegratieinstrumenten.
De eerste doelgroep is de groep alleenstaande ouders met kinderen, voor deze groep geldt dat per individueel geval dient te worden beoordeeld in welke mate er sprake is van enerzijds de noodzaak en de wens tot het verzorgen van de kinderen en anderzijds de mogelijkheden voor inschakeling op de arbeidsmarkt. Uitgangspunt voor de groep alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar is dat wanneer de alleenstaande ouder aangeeft de zorg voor de kinderen te willen laten prevaleren, deze wens in principe zal worden gehonoreerd. Er zal dan geen traject gericht op arbeidsinschakeling worden aangeboden. Deze beslissing zal elke 6 maanden met de klant worden geëvalueerd. Voor alleenstaande ouders met zorgtaken voor ernstig lichamelijk en/of geestelijk gehandicapte kinderen in de leeftijd tot 18 jaar geldt dat zij, wanneer zij aangeven de zorgtaken zelf te willen vervullen, vrijgesteld worden van de arbeidsverplichting. Deze ontheffing van de arbeidsverplichting zal elke 6 maanden met de klant worden geëvalueerd.
De tweede doelgroep waaraan prioriteit wordt gegeven is de groep jongeren in de leeftijd van 18 tot 23 jaar, zonder afgeronde opleiding. Deze jongeren zullen het eerste half jaar intensief worden begeleid en worden gestimuleerd om zo snel mogelijk regulier werk te vinden, waarbij uitgegaan wordt van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid.. Na een half jaar kan alsnog een reïntegratietraject worden gestart. Het aanbieden van een gesubsidieerd dienstverband komt pas aan de orde als de jongere aan de algemene criteria hiervoor voldoet.
Geen prioriteit wordt gegeven aan de volgende groepen:
De eerste groep is de groep klanten van 57,5 jaar en ouder. Volgens de WWB is deze groep arbeidsplichtig en per klant zal moeten worden beoordeeld in hoeverre er daadwerkelijk mogelijkheden zijn voor inschakeling op de arbeidsmarkt. Voor het geval deze mogelijkheden er niet zijn zal moeten worden beoordeeld welke andere mogelijkheden voor activering er zijn, bijvoorbeeld in het vrijwilligerswerk. Uitgangspunt is dat personen die tot deze groep behoren, slechts actief worden benaderd wanneer er mogelijkheden zijn tot arbeidsparticipatie.
De tweede groep bestaat uit mensen die geen WWB-uitkering ontvangen. Als zij zich melden is de gemeente verplicht hen ondersteuning aan te bieden. De gemeente biedt hen een beperkt traject, maar betaalt scholing op maximaal MBO niveau wanneer er sprake is van een inkomen onder 2x het wettelijk minimumloom per huishouden. Met betrokkene wordt een contract aangegaan, waarin de verplichtingen worden vastgelegd. Bij verwijtbaar handelen dat leidt tot beëindiging van de opleiding, zullen de door de gemeente gemaakte kosten worden teruggevorderd.
Ondanks het feit dat gemeenten beleidsvrijheid hebben met betrekking tot de inrichting van het reïntegratiebeleid, worden zij toch gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Dit betreft onder meer het onderwerp staatssteun, hetgeen is neergelegd in de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) en de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001).
Relatie met andere verordeningen
De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen, die een relatie hebben met de reïntegratieverordening: afstemming en cliëntenparticipatie.
De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld.
Verordening cliëntenparticipatie
De WWB geeft aan de gemeenteraad tevens de opdracht een verordening cliëntenparticipatie op te stellen. In de reïntegratieverordening is opgenomen dat bij de vaststelling van het meerjarenbeleidsplan het Klantenplatform wordt betrokken.
In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, geeft de gemeente aan voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.
Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het meerjarenbeleidsprogramma en het jaarplan, maar met name in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.
Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.
Artikel 3 Meerjarenbeleidsprogramma
Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt WWB aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van een meerjarenbeleidsprogramma en beleidsregels, welke worden vastgesteld tegelijkertijd met het jaarplan.
Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad een meerjarenbeleidsprogramma vaststelt.
In het tweede lid geeft de gemeenteraad aan welke specifieke beleidsonderwerpen in het meerjarenbeleidsprogramma aan de orde dienen te komen.
In het derde lid wordt bepaald wat er in het jaarplan moet staan. Ook wordt vastgelegd op welke wijze de beleidsregels worden opgezet.
Het vierde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid.
Het vijfde lid betrekt nadrukkelijk het Klantenplatform bij de vaststelling van en de verantwoording over het beleid. Hier wordt een relatie gelegd met de verordening klantenparticipatie.
Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning
De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).
In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, doch minimaal de verordening en de beleidsregels.
Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt
In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is het eerste lid in de verordening opgenomen.
Voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het tweede lid opgenomen dat belanghebbende de kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk moet terugbetalen als de voorziening verwijtbaar wordt afgebroken. In het derde lid is opgenomen dat personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid, een ondertekende overeenkomst aan het college moet toesturen. In het vierde lid is geregeld wat de gevolgen zijn bij het niet (tijdig) retourneren van de overeenkomst.
De WIW kende een wettelijke sluitende aanpak voor jongeren (artikel 9). Daarnaast zijn in het kader van de Agenda voor de Toekomst afspraken gemaakt over een sluitende aanpak voor nieuwe instroom en voor het zittend bestand. De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat.
Desondanks is de gemeente van oordeel dat een sluitende aanpak geregeld dient te worden. Hierbij wordt gedacht aan alle groepen uitkeringsgerechtigden. Het eerste lid geeft de algemene formulering. Het tweede lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen. Het derde lid geeft de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken.
Artikel 7 Budget- en subsidieplafonds
De gemeente maakt, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit gebeurt in de gemeentebegroting en het meerjarenbeleidsprogramma en het jaarplan. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat mogelijk te maken kan de gemeente subsidie-en budgetplafonds instellen.
De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan, is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.
Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Het college doet dit door middel van het vaststellen van de gemeentebegroting en het jaarplan, waarin voor de verschillende voorzieningen middelen worden gereserveerd.
Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen
In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn.
Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het kan worden gedaan. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het reïntegratiebedrijf wordt verklaard dat deze reïntegratieverordening van toepassing is.
Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.
Artikel 9 Werkstages / Werken met behoud van uikering
Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.
Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
-er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten; - die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander; - die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon; - de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.
De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage geen sprake van beloning. Er wordt eventueel een onkostenvergoeding gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.
Het eerste lid van artikel 9 geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage.
Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt. De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.
Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan.
Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college zal dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.
In het vijfde lid wordt bepaald dat de afspraken over de werkstage schriftelijk worden vastgelegd. Hierin wordt expliciet het doel van de stage opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
In het zesde artikel wordt bepaald dat gedurende de periode van de werkstage de uitkering wordt doorbetaald aan de persoon die op een werkstage is geplaatst. Verder bepaalt dit artikel dat aan de persoon die op een werkstage is geplaatst nog andere vergoedingen kunnen worden gegeven, waaronder een reiskostenvergoeding.
Bij een participatiebaan is het doel maatschappelijke participatie met als achterliggend doel een eerste opstap naar regulier werk. Voor mensen met een participatiebaan is regulier werk op de korte of middellange termijn geen haalbaar doel, wellicht wel op de lange termijn. Een participatiebaan heeft een tijdelijk karakter. De maximale termijn is 24 maanden.
Volgens de WWB dient vrijwilligerswerk uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Gezien de beperkte middelen uit het werkdeel in relatie tot de omvang van de doelgroep, wordt vrijwilligerswerk slechts ingezet voorafgaand aan een reïntegratietraject, als voorbereiding op arbeidsinschakeling.
Artikel 12 Detacheringsbanen uitgevoerd door een detacheringsorganisatie
Bij de dienstbetrekkingen uit de Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) was de gemeente de wettelijke, formele werkgever. De WWB geeft geen regels over het werkgeverschap. Het instrument detacheringbaan kan dus ook in zijn geheel, inclusief het formeel werkgeverschap, uitbesteed worden aan een detacheringorganisatie De gemeente kan met de detacheringorganisatie afspraken maken over de uitstroom naar regulier werk van de personen die bij de detacheringorganisaties in dienst zijn. Aan de realisatie van uitstroomafspraken kunnen financiële prikkels worden verbonden.
Het eerste lid biedt de mogelijk tot het aangaan van het dienstverband bij een detacheringorganisatie. Dat kan een uitzendorganisatie zijn of een organisatie die de voormalige WIW-dienstbetrekkingen uitvoert.
In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt, tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof, de inhoud van het werk, etc.
Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages.
Het vierde lid bepaalt dat schriftelijk wordt vastgelegd welke rechtspositie van toepassing is. Hierbij kan verwezen worden naar een bestaande rechtspositieregeling..
Artikel 13 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie
Het instrument loonkostensubsidies gericht op reïntegratie is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de WIW, echter, onder de WWB zijn deze geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). Gemeenten dienen hierbij rekening te houden met de EU-regelgeving rond staatssteun. Zie hiervoor het algemene deel van de toelichting.
Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening. De doelgroep is beperkt door aan te geven voor welke personen de subsidie verstrekt kan worden. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.). Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages.
Artikel 14 Inkomstenvrijlating
Met het amendement Bruls is het mogelijk gemaakt de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een periode van 6 maanden gedeeltelijk vrij te laten. De hoogte van de vrijlating wordt geregeld in de WWB en kan als gevolg van indexering worden aangepast.
In lid 1 wordt bepaald dat de gemeente Ridderkerk de mogelijkheid tot inkomstenvrijlating niet gebruikt.
In lid 2 wordt bepaald dat klanten, die tot de inwerkingtreding van de verordeningen recht hadden op de inkomstenvrijlating, dit recht behouden conform de beschikking waarmee dit recht is toegekend. Aangezien het hier gaat om een tijdelijk recht, maximaal 6 maanden, wordt het aantal klanten dat een inkomstenvrijlating heeft, automatisch afgebouwd.
Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen.
Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.
De gemeente heeft haar premiebeleid afgestemd op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden.
De WWB regelt in art. 31 lid 2 sub k de maximale onkostenvergoedingen bij het verrichten van vrijwilligerswerk. Deze zijn onbelast en werken niet door bij inkomensafhankelijke regelingen. De hoogte van de bedragen wordt geregeld in de WWB en kan als gevolg van indexering worden aangepast.
In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen. De criteria en de doelgroepen worden omschreven in het meerjarenbeleidsprogramma en de beleidsregels in het jaarplan, gekoppeld aan de bevoegdheid van het college om nadere regels te stellen.
Artikel 17 Overige vergoedingen
De gemeente vergoedt, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, kosten die daaraan bijdragen. In dit artikel zijn genoemd reiskosten en kosten voor kinderopvang.
De verordening treedt op 1 januari 2007 in werking. Een uitzondering is bepaald voor het artikel inzake de Participatiebanen, aangezien de wetgeving hieromtrent nog in behandeling is bij de Tweede Kamer. Dit artikel treedt dan ook pas in werking, zodra de betreffende wetgeving in het Staatscourant is gepubliceerd.