Artikel 1 Belastbaar feit
Onder de naam “hondenbelasting” wordt een directe belasting geheven ter
zake van het houden van een hond binnen de gemeente.
Artikel 2 Belastingplicht
- 1.
Belastingplichtig is de houder van een hond.
- 2.
Als houder wordt aangemerkt degene die onder welke titel dan ook een
hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder
is.
- 3.
Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt
aangemerkt als het houden van een hond door een door de in artikel
231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde
gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.
Artikel 3 Vrijstellingen
De belasting wordt niet geheven ter zake van honden:
- a.
die uitsluitend dienen om blinde personen te leiden;
- b.
die door de “Stichting sociale honden voor gehandicapten
Nederland” als gehandicaptenhond aan een gehandicapte ter
beschikking zijn gesteld;
- c.
die geregistreerd staan als geleidehond in het
dierenpaspoort;
- d.
die geregistreerd staan als politiehond of politie in opleiding
waarbij de houder van een hond een registratie van de
Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging kan
overleggen;
- e.
die geregistreerd staan als hulphond in opleiding bij de
hieronder genoemde stichtingen en verenigingen en waarbij de
belastingplichtige het uitsluitend doel heeft, een in bruikleen
gekregen hond, op te leiden voor mensen met een lichamelijke of
auditieve handicap. - Stichting Hulphond Nederland; - Stichting
de hond kan de was doen;
- f.
die door de ‘Stichting Hulphond Nederland’ of ‘Stichting de hond
kan de was doen’ als hulphond aan een persoon met een
lichamelijke of auditieve handicap ter beschikking zijn
gesteld;
- g.
die verblijven in een hondenasiel als bedoeld in artikel 1,
onderdeel c, van het Honden- en kattenbesluit 1999, welk asiel
is opgenomen in het centraal register bedoeld in artikel 5,
tweede lid, van genoemd besluit;
- h.
die uitsluitend ten verkoop of aflevering in voorraad worden
gehouden in een bedrijfsinrichting als bedoeld in artikel 1,
onderdeel b, van het Honden- en kattenbesluit 1999, welke
inrichting is opgenomen in het centraal register bedoeld in
artikel 5, tweede lid, van genoemd besluit;
- i.
die jonger zijn dan drie maanden, voor zover zij tezamen met de
moederhond worden gehouden.
- j.
in eigendom zijn van regionale politiekorpsen en die worden
gebruikt voor politiedoeleinden.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt
gehouden.
Artikel 5 Belastingtarief
- 1.
Het belastingtarief bedraagt per belastingjaar:
- a)
voor een eerste hond € 58,73
- b)
voor iedere volgende hond € 100,82
- 2.
In afwijking in zoverre van het voorgaande lid bedraagt het
belastingtarief voor honden, gehouden in kennels die zijn
geregistreerd bij de Raad van Beheer op kynologisch gebied in
Nederland € 159,67 per kennel.
- 3.
Het tweede lid blijft buiten toepassing indien belastingplichtige
schriftelijk verzoekt de verschuldigde belasting vast te stellen
naar het werkelijke aantal honden indien blijkt dat dit bedrag lager
is dan het op de voet van het tweede lid bepaalde bedrag.
Artikel 6 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 7 Wijze van heffing
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar
tijdsgelang
- 1.
De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of,
zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
- 2.
Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt, dan wel
het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de
belasting, respectievelijk de hogere belasting ter zake van het
toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde
gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat
jaar, na de aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de
toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden
overblijven.
- 3.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt,
dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar
vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde
gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat
jaar, na het einde van de belastingplicht respectievelijk de
vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden
overblijven, tenzij blijkt dat het bedrag van de ontheffing minder
bedraagt dan € 10,--
- 4.
Belastingbedragen van minder dan € 10,-- worden niet geheven. Voor
de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van de op één
aanslagbiljet verenigde aanslagen hondenbelasting of andere
heffingen aangemerkt als één belastingaanslag.
Artikel 9 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990
moeten aanslagen worden betaald in zes gelijke termijnen waarvan de
eerste vervalt op de laatste dag volgend op de maand die in de
dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende
termijnen een maand later.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van
de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het
aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan
€ 50,-- , doch minder is dan € 2.000,-- en zolang de verschuldigde
bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden
afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke
termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van
het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand
later.
- 3.
In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, ingeval het
totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer is
dan € 2.000,-- dat de aanslagen moeten worden betaald in één termijn
die vervalt op de laatste dag volgend op de maand die in de
dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.
- 4.
Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c,
van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde
beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van
overeenkomstige toepassing.
- 5.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de
voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 10 – Verlenen kwijtschelding
- 1.
Bij de invordering van de hondenbelasting wordt per kalenderjaar
kwijtschelding verleend voor ten hoogste het belastingtarief voor de
eerste hond, zoals genoemd in artikel 5, lid 1, onderdeel a.
- 2.
Bij de invordering van de hondenbelasting wordt in afwijking van de
uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 het percentage voor de
berekening van de kosten van bestaan vastgesteld op 100%.
Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en
wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en invordering van de hondenbelasting.
Artikel 12 Inwerkingtreding
- 1.
De “Verordening hondenbelasting 2007”, van 14 december 2006,
wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde
datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van
toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die
datum hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag
na die van de bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2008.