De raad van de gemeente Ridderkerk;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van
6 november 2007, nummer 24;
gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de
Gemeentewet;
b e s l u i t :
vast te stellen de
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt:
- a.
onder gemeentelijke riolering mede het voor de openbare dienst
bestemde gemeentewater begrepen;
- b.
onder afvalwater verstaan water en stoffen die worden afgevoerd
via de gemeentelijke riolering;
- c.
onder eigendom verstaan een roerende of een onroerende
zaak;
- d.
onder verbruiksperiode verstaan de periode waarop de afrekening
van het waterleidingbedrijf betrekking heeft.
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
- 1.
Onder de naam “rioolrechten” worden geheven:
- a)
een recht van degene die bij het begin van het belastingjaar
het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht
van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de
gemeentelijke riolering, en
- b)
een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit
afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering
wordt afgevoerd.
- 2.
Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid,
onderdeel a, wordt ingeval het eigendom een onroerende zaak is, als
genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt
degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de
kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat
tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt
recht is.
- 3.
Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid,
onderdeel b, wordt als gebruiker aangemerkt:
- a)
degene die naar omstandigheden beoordeeld het eigendom al
dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of
persoonlijk recht feitelijk gebruikt;
- b)
ingeval een gedeelte van een eigendom – niet een gedeelte
als bedoeld in artikel 3 – ten gebruike is afgestaan: degene
die dat gedeelte heeft afgestaan.
Artikel 3 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoelde eigendom blijkens hun
indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt,
worden de rechten geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte,
met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als
een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden
aangemerkt.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
- 1.
Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, wordt
geheven per eigendom.
- 2.
Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, wordt
geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het
eigendom wordt afgevoerd.
- 3.
Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal
kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het
belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom is
toegevoerd of is opgepompt. Ingeval de gebruiksperiode niet gelijk
is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water
door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt
een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand
gerekend.
- 4.
Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die
pompinstallatie zijn voorzien van een:
- a)
watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan
worden afgelezen, of
- b)
bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een
pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest
kan worden afgelezen.
- 5.
De eerste volzin is niet van toepassing indien de vaststelling van
hoeveel opgepompt water geschiedt op grond van enige andere
wettelijke bepaling.
- 6.
De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of
gepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als
afvalwater is afgevoerd.
Artikel 5 Belastingtarieven
- 1.
Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a,
bedraagt per eigendom € 68,16.
- 2.
Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b,
bedraagt per eigendom € 68,16.
- 3.
Bovenop het in het tweede lid bedoelde bedrag wordt een recht
geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater, voor zover het
aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit een eigendom wordt
afgevoerd meer bedraagt dan 500 m3.
- 4.
Het recht als bedoeld in het derde lid bedraagt voor elke volle
eenheid van 100 kubieke meters afvalwater:
- a)
€ 72,72 per eenheid van 500 tot en met 1.000
m3;
- b)
€ 65,64 per eenheid van 1.001 tot en met 3.000
m3;
- c)
€ 58,20 per eenheid van 3.001 tot en met 6.000
m3;
- d)
€ 51,12 per eenheid van 6.001 tot en met 10.000
m3;
- e)
€ 39,72 per eenheid boven 10.000 m3.
Artikel 6 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 7 Wijze van heffing
De rechten worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar
tijdsgelang
- 1.
De rechten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, zijn verschuldigd
bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de
aanvang van de belastingplicht.
- 2.
De belastingplicht vangt aan:
- a.
door vestiging op een perceel in de gemeente Ridderkerk,
waarbij geen sprake is van inwoning of verhuizing binnen de
gemeente;
- b.
door aanwijzing van een nieuwe belastingplichtige ingeval de
aanvankelijk aangewezen belastingplichtige verhuisd of
overleden is.
- 3.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt,
is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de
voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de
aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden
overblijven.
- 4.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt
door verhuizing of overlijden, bestaat aanspraak op ontheffing voor
zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde
belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht,
nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de
ontheffing minder bedraagt dan € 10,--.
- 5.
Het vierde lid is niet van toepassing indien de belastingplichtige
binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel feitelijk in
gebruik neemt, waarbij geen sprake is van inwoning.
- 6.
Belastingbedragen van minder dan € 10,-- worden niet geheven. Voor
de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van de op één
aanslagbiljet verenigde aanslagen rioolrechten of andere heffingen
aangemerkt als één belastingaanslag.
Artikel 9 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990
moeten aanslagen worden betaald in zes gelijke termijnen waarvan de
eerste vervalt op de laatste dag volgend op de maand die in de
dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende
termijnen een maand later.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van
de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het
aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan
€ 50,-- doch minder is dan € 2.000,-- en zolang de verschuldigde
bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden
afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke
termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van
het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand
later.
- 3.
In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, ingeval het
totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer is
dan € 2.000,-- dat de aanslagen moeten worden betaald in één termijn
die vervalt op de laatste dag volgend op de maand die in de
dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.
- 4.
Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c,
van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde
beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van
overeenkomstige toepassing.
- 5.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de
voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 10 – Verlenen kwijtschelding
- 1.
Bij de invordering van het rioolrecht, als bedoeld in artikel 2 lid
1 sub a, wordt geen kwijtschelding verleend.
- 2.
Bij de invordering van het rioolrecht, als bedoeld in artikel 2 lid
1 sub b, wordt geen kwijtschelding verleend voor de eerste € 20,77
van het verschuldigd belastingbedrag.
- 3.
Bij de invordering van het rioolrecht, als bedoeld in artikel 2 lid
1 sub a en sub b, wordt in afwijking van de uitvoeringsregeling
Invorderingswet 1990 het percentage voor de berekening van de kosten
van bestaan vastgesteld op 100%.
Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en
wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en invordering van de rioolrechten.
Artikel 12 Inwerkingtreding
- 1.
De “verordening rioolrechten 2007” van 14 december 2006, wordt
ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum
van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van
toepassing blijft op de belastbare feiten die zich vóór die
datum hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag
na die van de bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2008.