Organisatie | Zaanstad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en invordering van lozingsrecht Zaanstad |
Citeertitel | Uitvoeringsregeling lozingsrecht Zaanstad |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | belastingen, retributies en heffingen |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-06-2008 | nieuwe regeling | 05-02-2006 Gemeenteblad 2008 nr. 43 | Geen |
Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990, artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en het betreffende artikel in de vigerende verordening lozingsrecht van de gemeente Zaanstad op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en de invordering van het lozingsrecht.
De op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen bedoeld in artikel 233 van de Gemeentewet, worden voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder de aanslag of de voorlopige aanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde bedrag. Artikel 2 blijft bij de op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen buiten toepassing.
Artikel 3 Aangifte en eigendom
De belastingplichtige voor het lozingsrecht aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar een aangiftebiljet is uitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen een maand na het verstrijken van die zes maanden bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.
In het geval dat een eigendom of de eigendommen worden gebruikt door meerdere gebruikers en de toelevering van water via één watermeter geschiedt kan degene die gedeelte(-n) van het of de eigendom(-men) in gebruik heeft gegeven als belastingplichtige worden aangemerkt; degene die het of de eigendom(-men) ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene(-n) aan wie de eigendommen ter beschikking zijn gesteld.
Artikel 5 Aantal kubieke meters afvalwater en aftrek
Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in het aan het belastingjaar voorafgaande kalenderjaar naar het eigendom is toegevoerd of is opgepompt.
Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald.
Indien door de aangifteplichtige bij de aangifte een aftrek hanteert, wordt gesteld dat deze pas wordt gehonoreerd als de aftrek wordt aangetoond door middel van meetvoorzieningen of een adequaat bijgehouden boekhouding of op andere wijze aannemelijk gemaakt wordt waarom de aftrek is gerechtvaardigd en dat aan de voorschriften gesteld in artikel 3 wordt voldaan.
Een aftrek wordt niet gehonoreerd als zij betrekking heeft op de eerste 300 m3 of minder geloosd koelwater, afvalwater of faecale stoffen. Er wordt immers in de verordening Lozingsrecht bepaald dat voor elk eigendom er voor de eerste 300 m3 of minder geloosd koelwater, afvalwater of faecale stoffen er één tarief per eigendom wordt gehanteerd. Tenzij er in geheel geen afvalwater in het gemeenteriool wordt geloosd.
Artikel 6 Vrijstelling koelwater onttrokken uit het oppervlaktewater
De hoeveelheid oppervlaktewater welke ten behoeve van de koeling van een productieproces uit het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater wordt onttrokken en ook zonder vervuiling weer wordt terug gebracht in hetzelfde voor de openbare dienst bestemde gemeentewater wordt niet in de heffing betrokken. Wel dient dit in de aangifte duidelijk gespecificeerd te worden. Dit geldt overigens niet voor (grond)water ontrokken uit een bron en wat in het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater wordt geloosd.
De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.
De bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag die wordt vastgesteld in het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, dan wel na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan kan: voor het lozingsrecht geschieden op grond van de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over, dan wel met betrekking tot het meest recente tijdvak of kalenderjaar, met dien verstande dat daarbij op benaderende wijze rekening kan worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de gemeentelijke belasting alsmede met andere wijzigingen die voor de heffing van de gemeentelijke belasting van belang kunnen zijn. Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld lager is dan het op de voet van de vorige volzin berekende bedrag, wordt de voorlopige aanslag gesteld op dit lagere bedrag.
Artikel 8 Inwerkingtreding en citeertitel
De “Uitvoeringsregeling Lozingsrecht 2003”, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 22 april 2003, wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum van inwerkingtreding, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan;