Organisatie | Korendijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen gemeente Korendijk 2008 |
Citeertitel | Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen gemeente Korendijk 2008 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Betreft 1e wijziging van de verordening van 15 juli 2008
Gemeentewet, artikel 149.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-05-2010 | 14-05-2011 | Nieuwe regeling | 15-07-2010 Gemeenteblad 2010, 7 | 2010461 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a.peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar
gedurende één of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;
Artikel 3 Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk
De houder geeft in de melding aan het college van burgemeester en wethouders aan voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:
Artikel 5 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17, eerste lid, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.
Het college van burgemeester en wethouders houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na een melding en mededeling van de toezichthouder dat alles overeenstemt met de voorschriften, onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid en artikel 3 zijn verstrekt.
Hoofdstuk 3 De kwaliteitseisen
Artikel 8 Algemene kwaliteitseisen
1. De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede
en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.
2.De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief van zodanig personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidsdeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat één en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.
Artikel 9 Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid
De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.
Artikel 12 Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep
4 Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 2: “spelen, ontmoeten, onwikkelen, signaleren en ondersteunen” zijn er in elke groep ten minste twee beroepskrachten aanwezig.
Artikel 13 Overeenkomst tussen houder en ouder
Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Artikel 14 Informatieplicht aan de ouders
De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouders voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over:
Artikel 15 Verklaring omtrent het gedrag
Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder
dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee
maanden. Deze verklaring moet door de desbetreffende persoon worden overlegd binnen een
Hoofdstuk 4 Het gemeentelijk toezicht
Artikel 16 Aanwijzing van de toezichthouders
Het college van burgemeester en wethouders wijst toezichthouders aan.
Artikel 18 Het inspectierapport
5 De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.
Artikel 19 Aanwijzing en bevel
Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezicht- houder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen. Deze
termijn kan door het college van burgemeester en wethouders worden verlengd.
Hoofdstuk 5 Slot- en overgangsbepalingen
De verordening wordt aangehaald als: Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaal gemeente Korendijk 2008.
Gemeenten zijn niet verplicht kwaliteitsregels te stellen voor het peuterspeelzaalwerk. Het peuterspeelzaalwerk valt niet onder de Wet kinderopvang (artikel 1, tweede lid, onderdeel b). Dit betekent dat de grondslag voor deze verordening de autonome verordenende bevoegdheid van gemeenten vormt die is neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet. Dit is ook in de aanhef van de verordening aangegeven.
De verordeningsluit zoveel mogelijk aan bij de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) en de kwaliteitseisen die de Wet kinderopvang (Wk) stelt ten aanzien van de kinderopvang. Voor dit laatste zijn twee redenen. Allereerst is het peuterspeelzaalwerk ook een vorm van kinderopvang in een daarvoor geschikte ruimtelijke voorziening. Het ligt dan voor de hand om zoveel mogelijk dezelfde kwaliteitseisen te stellen, uiteraard voorzover die eisen aansluiten bij het specifieke doel van het peuterspeelzaalwerk. Dit hangt samen met de tweede reden. Het toezicht op de instellingen voor kinderopvang en op peuterspeelzalen zal door dezelfde toezichthouders worden gedaan. Het uitoefenen van toezicht wordt vergemakkelijkt als de toezichthouders zoveel mogelijk met dezelfde regels te maken hebben.
Evenals in de Wk is in de verordening gekozen voor algemene kwaliteitsregels die voor alle peuterspeelzalen in de gemeente gelden, gekoppeld aan een stelsel van melding en registratie.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
De beroepskracht in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider, te weten: “degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal” (onderdeel e)
Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Dit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren. De melding moet plaatsvinden met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.
Het stelsel van melding en registratie maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijn op het terrein van het peuterspeelzaalwerk. De melding biedt aan de gemeente de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet. De gemeente moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in een register dat voor een ieder toegankelijk is. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat het peuterspeelzaalwerk bij de aanvang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft.
Tussen een vergunningenstelsel en een meldingsstelsel zijn een aantal verschillen. Zo kunnen in een vergunning nadere eisen worden opgenomen die specifiek gelden voor een instelling die de vergunning krijgt. Bij een meldingsstelsel kunnen geen specifieke voorschriften worden gesteld, maar moet worden volstaan met algemene, voor alle instellingen geldende regels. Ook wat betreft het toepassen van sancties is er een verschil. In een vergunningenstelsel vormt het intrekken van de vergunning een sanctie. Deze sanctie is er niet in een meldingsstelsel. Wanneer de gemeente wil dat
de exploitatie van een peuterspeelzaal wordt stopgezet, zal ze er voor moeten zorgen dat de betreffende inrichting wordt gesloten.
Artikel 3 Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk
Dit artikel bepaalt dat de houder in de melding aan het college aangeeft voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk men kiest. Het gekozen ambitiniveau bepaalt de kwalificatie-eisen die aan de leidinggevenden worden gesteld (zie artikel 12). Het ambitieniveau 0 (“spelen en ontmoeten”) is het minimumkwaliteitsniveau. Aan dit kwaliteitsniveau dienen alle peuterspeelzalen in ieder geval te voldoen.
Door de melding en registratie worden de ouders op de hoogte gesteld van het ambitieniveau. De toezichthouder kan controleren of een peuterspeelzaal zich houdt aan het gestelde ambitieniveau.
Artikel 4 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Dit artikel bevat de termijn die de gemeente (i.c. de toezichthouder) nodig heeft om te beoordelen of een nieuwe peuterspeelzaal zal voldoen aan de eisen van de verordening. Elke gemeente zal in overleg met de toezichthouder moeten bepalen welke termijn haalbaar is. Het moet gaan om een termijn die enerzijds de toezichthouder de mogelijkheid biedt een deugdelijk onderzoek te doen naar de wijze waarop de nieuwe peuterspeelzaal zal worden geëxploiteerd en die anderzijds degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen niet onnodig lang laat wachten op het moment dat met de exploitatie kan worden gestart.
Het tweede lid biedt de mogelijkheid voor de houder om vóór het verstrijken van de termijn in het eerste lid met de exploitatie van de peuterspeelzaal te beginnen.
Derde lid: lex silencio positivo
Gezien de belangen van jonge kinderen en hun ouders die in het geding zijn, is er reden om af te zien van een lex silencio positivo. Er zijn dwingende redenen van algemeen belang aan de orde, met name de volksgezondheid en de bescherming van afnemers van diensten. Dat betekent in praktische zin dat het verlopen van de periode van acht weken nadat de melding is gedaan, er niet aan in de weg staat dat er alsnog een verbod kan volgen als bedoeld in artikel 5 van de verordening.
Artikel 5 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Dit artikel bevat het expliciete verbod om een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, indien blijkt dat de initiatiefnemer niet aan de eisen van de verordening voldoet. Op grond van deze verbodsbepaling kan het college tot bestuursdwang (sluiting) overgaan of een dwangsom opleggen, indien de peuterspeelzaal toch in gebruik wordt genomen.
Dit artikel regelt het instellen van het register. Het derde lid bepaalt dat het register openbaar is.
Artikel 7 Wijzigingen van gegevens
Om het register actueel te houden, bepaalt het eerste lid dat de houder onmiddellijk melding doet aan het college van burgemeester en wethouders van wijziging van gegevens die bij de melding zijn verstrekt.
Artikel 8 Algemene kwaliteitseisen
Het eerste lid bevat een algemene kwaliteitsnorm die ontleend is aan artikel 48 Wk. Het gaat om een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten geven. In deze bepaling wordt vastgesteld dat het welbevinden van de kinderen richtsnoer moet zijn bij het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk.
Het tweede lid is ontleend aan artikel 50, eerste lid, Wk. Deze bepaling geeft aan dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de houder het peuterspeezaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening.
Artikel 9 Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid
Dit artikel is gelijk aan artikel 51 Wk. De houders van peuterspeelzalen moeten een risico-inventarisatie uitvoeren ten aanzien van de domeinen veiligheid en gezondheid. De risico-inventarisatie heeft tot doel het in kaart brengen van veiligheid- en gezondheidsrisico’s die kinderen in peuterspeelzalen lopen. Daarbij wordt uitgegaan van het gedrag van kinderen. De risico-inventarisatie dient als basis om de omstandigheden voor kinderen te verbeteren en om te stimuleren dat het personeel en de kinderen adequaat met risico’s omgaan.
Deze risico-inventarisatie vervangt niet de risico-inventarisaties die op grond van andere wetgeving verplicht is (artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7 Infectieziektewet). Ook vervangt een risico-inventarisatie niet de veiligheidsnormen waaraan de peuterspeelzalen op grond van andere wetgeving zijn verbonden, zoals de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit en de bouwverordening.
Ook laat de risico-inventarisatie toepassing van de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (Wcpv) onverlet.
Artikel 10 Oppervlakte speelruimte
Gekozen is voor bruto-oppervlaktematen (in plaats van netto-oppervlaktematen) omdat deze eenvoudiger door de toezichthouder zijn vast te stellen.
Artikel 11 Groepen en groepsgrootte
Het tweede lid bepaalt dat de maximumgroepsgrootte vijftien kinderen bedraagt. Dit maximum geldt voor alle drie de ambitieniveaus.
Artikel 12 Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep
Het gekozen ambitieniveau bepaalt het aantal beroepskrachten of begeleiders dat in elke groep aanwezig moet zijn.
Artikel 13 Overeenkomst tussen houder en ouder
Voor houders van peuterspeelzalen en ouders is het van belang om in een overeenkomst uitdrukkelijk op te nemen wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen houder en de ouder.
De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht ouders, voor dat ze een contract tekenen, te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel, op basis van een onderlinge vergelijking, een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.
Artikel 14 Informatieplicht aan de ouders
De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht ouders voor dat ze een contract tekenen te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders een mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.
Artikel 15 Verklaring omtrent het gedrag
Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op, er voor te zorgen dat alle beroepskrachten en begeleiders die, in zijn/haar peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overlegd voordat een persoon zijn/haar werkzaamheden aanvangt.
Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag wordt overlegd, in het geval van klachten, aanwijzingen of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.
Artikel 16 Aanwijzing van toezichthouders
Dit artikel geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.
Artikel 17 Onderzoek door de toezichthouder
In dit artikel worden drie soorten van onderzoek door de toezichthouders onderscheiden:
Wat betreft de termijn in het eerste lid wordt verwezen naar de opmerking bij artikel 4. Het tweede lid omvat de opdracht aan het college van burgemeester en wethouders om ervoor zorg te dragen dat ten minste één maal per jaar een controle wordt uitgevoerd.
Artikel 18 Het inspectierapport
De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport.
Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college van burgemeester en wethouders (zie artikel 19, eerste lid). Deze werkwijze is identiek aan de manier waarop handhaving op grond van de Wk gaat plaatsvinden.
Het derde lid bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders (en niet de toezichthouder) de houder in de gelegenheid stelt van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn/haar zienswijze kenbaar te maken. Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (artikel 10 : 14) is de delegatie van bevoegdheden aan ambtenaren niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat deze bevoegdheid in mandaat wordt overgedragen. In dat geval handelt de toezichthouder namens het college. De overige taken die in dit artikel worden genoemd zijn van feitelijke aard. Deze kunnen wel aan een toezichthoudende ambtenaar worden overgedragen.
Artikel 19 Aanwijzing en bevel
Indien de houder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college van burgemeester en wethouders overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.
Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer niet binnen een bepaalde termijn maatregelen worden getroffen, het college deze op kosten van de houder kan laten uitvoeren. Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Zijn er zoveel tekortkomingen, dan kan het college van burgemeester en wethouders in de aanwijzing of het bevel gelasten de exploitatie van de peuterspeelzaal te staken. Geeft de exploitant daaraan geen gehoor, dan gaat het college hiertoe over. Ook dit is een vorm van bestuursdwang.
Bijlage 1 Formulier “Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal”
Gegevens van de houder: (indien de houder natuurlijk persoon is)
Gegevens van de houder: (indien houder rechtspersoon is)
Inschrijfnummer Kamer van Koophandel:
Gegevens van de peuterspeelzaal
Worden door de houder meerdere peuterspeelzalen geëxploiteerd?
Namen van overige peuterspeelzalen en datum opname in register:
Is in een risico-inventarisatie schriftelijk vastgelegd welke risico’s de
opvang van kinderen met zich meebrengt. O Ja O Nee
De accommodatie is hygiënisch en veilig. O Ja O Nee
De inrichting van de accommodatie is deugdelijk en voldoet aan de
Voor elk kind is minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte aan speelruimte
Voor elk kind is een buitenspeelruimte beschikbaar die voor kinderen
bereikbaar is en waarvan de bruto-oppervlakte minimaal 4 m2 per kind is. O Ja O Nee
De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte, vaste, afzonderlijke ruimtes. O Ja O Nee In een groep zijn ten hoogste vijftien kinderen gelijktijdig aanwezig. O Ja O Nee
4. AmbitieniveauHet volgende ambitieniveau is gekozen: spelen en ontmoeten (0) O Ja O Nee
spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren (1) O Ja O Nee
spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen (2) O Ja O Nee Aantal beroepskracht dat aanwezig is invullen a.u.b.
Aantal begeleiders dat aanwezig is invullen a.u.b. Verklaring omtrent het gedrag in het kader van de Wet Justitiële Gegevens afgegeven? O Ja O Nee
5. Plaatsing van kinderenOpvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen houder en ouder. O Ja O Nee
Ouders worden geïnformeerd over de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden. O Ja O Nee
Ouders worden, voorafgaande aan plaatsing, geïnformeerd over het te voeren beleid, inclusief het pedagogisch beleid en de voor de peuterspeelzaal kenmerkende visie op de omgang met kinderen. O Ja O Nee
Ouders worden geïnformeerd over de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing. O Ja O Nee
Voorwaarden melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Houder is voornemens een peuterspeelzaal te exploiteren, na zes weken, na het tijdstip van deze melding aan het college van burgemeester en wethouders en indien uit het onderzoek van de toezichthouder (bedoeld in artikel 4.2.) is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in oversteenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van de verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen.
Houder doet onmiddellijk mededeling aan het college van burgemeester en wethouders van wijziging van de gegevens die in deze melding zijn verstrekt.
Het college van burgemeester en wethouders deelt de houder schriftelijk mee dat de opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.
De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal, zowel kwalitatief als kwantitatief, zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid dat één en ander leidt (of moet leiden) tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.
Bijlage 2 Voorbeeld aanmeldingsformulier
Telefoonnummer werk of mobiel:
Burgerlijke staat ouders/verzorgers: gehuwd/samenwonend/gescheiden/alleenstaande ouder.
In geval van nood contact opnemen met:
O DKTP-Hib combinatievaccin tegen DKTP (= Difterie, Kinkhoest, Tetanus en Polio) en tegen Hib (= Haemophilus influenzae type b);
O Heb B vaccin tegen Hepatitus B
O BMR vaccin tegen Bof, Mazelen en Rodehond
O Men C vaccin tegen Meningokokken C
O DTP vaccin tegen Difterie, Tetanus en Polio (op vierjarige leeftijd)
O aK vaccin tegen Kinkhoest (op vierjarige leeftijd)
Indien niet ingeënt, waarom niet?
Is het kind onder behandeling van een medisch specialist? Ja/Nee
Bijzonderheden met betrekking tot groei en ontwikkeling:
Andere medische bijzonderheden:
Overige bijzonderheden waarvan u de peuterspeelzaal op de hoogte wilt brengen:
Bijlage 3 Voorbeeld overdrachtformulier peuterspeelzaal – basisschool
Telefoonnummer (werk of mobiel):
Burgerlijke staat ouders/verzorgers: gehuwd/samenwonend/gescheiden/alleenstaande ouder
In geval van nood contact opnemen met:
Hoe lang heeft het kind op de peuterspeelzaal gezeten?:
Heeft het kind op een andere peuterspeelzaal gezeten? Ja/Nee
Indien ja, welke (naam en adres)
Heeft het kind gebruik gemaakt van een peuter-plus of VVE-programma?: Ja/Nee
Algemene beschrijving van de ontwikkeling van het kind gedurende de periode op de peuterspeelzaal:
Zijn er aandachtspunten in de ontwikkeling van het kind die extra aandacht behoeven op de basisschool en indien ja, welke ?
Is er van het kind een dossier beschikbaar met evaluatiegegevens en gespreksverslagen? Ja/Nee
Indien ja, is hiervan een kopie bijgevoegd? Ja/Nee
Indien nee, wat is hiervan de reden:
Handtekening houder peuterspeelzaal
Dit formulier zal uitsluitend gebruikt worden voor de overdracht tussen kind en de basisschool waar hij of zij naar school gaat.