Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Korendijk

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen gemeente Korendijk 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieKorendijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen gemeente Korendijk 2008
CiteertitelVerordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen gemeente Korendijk 2008
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Betreft 1e wijziging van de verordening van 15 juli 2008

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, artikel 149.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-05-201014-05-2011Nieuwe regeling

15-07-2010

Gemeenteblad 2010, 7

2010461

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen gemeente Korendijk 2008

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen gemeente Korendijk 2008

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar

gedurende één of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;

  • b.

    peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • c.

    houder: degene die de peuterspeelzaal exploiteert;

  • d.

    beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

  • e.

    begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal;

  • f.

    toezichthouder: door het college van burgemeester en wethouders aangewezen krachten die belast zijn met het uitvoeren van onderzoeken en inspecties van en bij een peuterspeelzaal, het opmaken van inspectierapporten en het uitbrengen en openbaar maken van inspectierapporten

Hoofdstuk 2 Meldingsplicht

Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1.

    Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan, schriftelijk, melding aan het college van burgemeester en wethouders;

  • 2.

    De melding vindt plaats met behulp van een door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier (bijlage 1).

Artikel 3 Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

De houder geeft in de melding aan het college van burgemeester en wethouders aan voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:

  • a.

    ambitieniveau 0: “spelen en ontmoeten”

  • b.

    ambitieniveau 1: “spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren”;

  • c.

    ambitieniveau 2: “spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen”.

Artikel 4 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1.

    Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen zes weken na het tijdstip van de melding, zoals vermeld in artikel 2, lid 1.

  • 2.

    Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17, eerste lid, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

  • 3.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 5 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17, eerste lid, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.

Artikel 6 Register

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na een melding en mededeling van de toezichthouder dat alles overeenstemt met de voorschriften, onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid en artikel 3 zijn verstrekt.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders deelt de houder schriftelijk mee dat opneming

    van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Het register ligt op het gemeentehuis, kosteloos, voor een ieder ter inzage.

Artikel 7 Wijzigingen van gegevens

  • 1.

    De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk, schriftelijk mededeling aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders deelt na onderzoek en mededeling van de toezichthouder dat alles voldoet aan de gestelde eisen.aan de houder schriftelijk mee dat de

    wijzigingen in het register zijn aangetekend

Hoofdstuk 3 De kwaliteitseisen

Artikel 8 Algemene kwaliteitseisen

1. De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede

en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

2.De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief van zodanig personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidsdeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat één en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

Artikel 9 Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.

Artikel 10 Oppervlakte speelruimte

  • 1.

    Voor ieder kind is minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 2.

    Voor ieder kind is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto-oppervlakte minimaal 4 m2 per kind bedraagt en die voor kinderen bereikbaar is.

Artikel 11 Groepen en groepsgrootte

  • 1.

    De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimte;

  • 2.

    In een groep zijn ten hoogste vijftien kinderen gelijktijdig aanwezig.

Artikel 12 Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

  • 1.

    Het aantal beroepskrachten of begeleiders per groep is afhankelijk van het door de houder gekozen ambitieniveau.

  • 2.

    Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 0: “spelen en ontmoeten” zijn er in elke groep ten minste twee begeleiders aanwezig en is er één beroepskracht voor ten minste 50% van de openingsuren aanwezig in de peuterspeelzaal.

  • 3.

    Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 1: “spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren” zijn er in elke groep ten minste één beroepskracht en één begeleider aanwezig.

4 Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 2: “spelen, ontmoeten, onwikkelen, signaleren en ondersteunen” zijn er in elke groep ten minste twee beroepskrachten aanwezig.

Artikel 13 Overeenkomst tussen houder en ouder

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.

Artikel 14 Informatieplicht aan de ouders

De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouders voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over:

  • 1.

    de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarde;

  • 2.

    het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 3;

  • 3.

    het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogische beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

  • 4.

    de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal.

Artikel 15 Verklaring omtrent het gedrag

  • 1.

    Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2.

    Deze verklaring wordt aan de houder van overlegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overlegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3.

    Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder

    dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee

    maanden. Deze verklaring moet door de desbetreffende persoon worden overlegd binnen een

    door de houder vast te stellen termijn.

Hoofdstuk 4 Het gemeentelijk toezicht

Artikel 16 Aanwijzing van de toezichthouders

Het college van burgemeester en wethouders wijst toezichthouders aan.

Artikel 17 Onderzoek door de toezichthouders

  • 1.

    De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen zes weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3.

    Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 of bij

    schriftelijke melding van wijzigingen zoals bedoeld in artikel 7 eerste lid van deze verordening.

Artikel 18 Het inspectierapport

  • 1.

    De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2.

    Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3.

    Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college van burgemeester en wethouders de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4.

    De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

5 De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.

Artikel 19 Aanwijzing en bevel

  • 1.

    Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2.

    In de aanwijzing geeft het college van burgemeester en wethouders met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3.

    Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezicht- houder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen. Deze

    termijn kan door het college van burgemeester en wethouders worden verlengd.

  • 4.

    De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.

Artikel 20 Strafbepaling

Overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Hoofdstuk 5 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 21 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn.

  • 2.

    Een houder van een peuterspeelzaal als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens die nodig zijn voor het register.

  • 3.

    Beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, leggen aan de houder, binnen twee maanden, na de inwerkingtreding van deze verordening, een verklaring omtrent het gedrag over.

Artikel 22 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na bekendmaking.

Artikel 23 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaal gemeente Korendijk 2008.

 

Algemene toelichting

Gemeenten zijn niet verplicht kwaliteitsregels te stellen voor het peuterspeelzaalwerk. Het peuterspeelzaalwerk valt niet onder de Wet kinderopvang (artikel 1, tweede lid, onderdeel b). Dit betekent dat de grondslag voor deze verordening de autonome verordenende bevoegdheid van gemeenten vormt die is neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet. Dit is ook in de aanhef van de verordening aangegeven.

De verordeningsluit zoveel mogelijk aan bij de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) en de kwaliteitseisen die de Wet kinderopvang (Wk) stelt ten aanzien van de kinderopvang. Voor dit laatste zijn twee redenen. Allereerst is het peuterspeelzaalwerk ook een vorm van kinderopvang in een daarvoor geschikte ruimtelijke voorziening. Het ligt dan voor de hand om zoveel mogelijk dezelfde kwaliteitseisen te stellen, uiteraard voorzover die eisen aansluiten bij het specifieke doel van het peuterspeelzaalwerk. Dit hangt samen met de tweede reden. Het toezicht op de instellingen voor kinderopvang en op peuterspeelzalen zal door dezelfde toezichthouders worden gedaan. Het uitoefenen van toezicht wordt vergemakkelijkt als de toezichthouders zoveel mogelijk met dezelfde regels te maken hebben.

Evenals in de Wk is in de verordening gekozen voor algemene kwaliteitsregels die voor alle peuterspeelzalen in de gemeente gelden, gekoppeld aan een stelsel van melding en registratie.

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De beroepskracht in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider, te weten: “degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal” (onderdeel e)

Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren. De melding moet plaatsvinden met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Het stelsel van melding en registratie maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijn op het terrein van het peuterspeelzaalwerk. De melding biedt aan de gemeente de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet. De gemeente moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in een register dat voor een ieder toegankelijk is. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat het peuterspeelzaalwerk bij de aanvang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft.

Tussen een vergunningenstelsel en een meldingsstelsel zijn een aantal verschillen. Zo kunnen in een vergunning nadere eisen worden opgenomen die specifiek gelden voor een instelling die de vergunning krijgt. Bij een meldingsstelsel kunnen geen specifieke voorschriften worden gesteld, maar moet worden volstaan met algemene, voor alle instellingen geldende regels. Ook wat betreft het toepassen van sancties is er een verschil. In een vergunningenstelsel vormt het intrekken van de vergunning een sanctie. Deze sanctie is er niet in een meldingsstelsel. Wanneer de gemeente wil dat

de exploitatie van een peuterspeelzaal wordt stopgezet, zal ze er voor moeten zorgen dat de betreffende inrichting wordt gesloten.

Artikel 3 Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

Dit artikel bepaalt dat de houder in de melding aan het college aangeeft voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk men kiest. Het gekozen ambitiniveau bepaalt de kwalificatie-eisen die aan de leidinggevenden worden gesteld (zie artikel 12). Het ambitieniveau 0 (“spelen en ontmoeten”) is het minimumkwaliteitsniveau. Aan dit kwaliteitsniveau dienen alle peuterspeelzalen in ieder geval te voldoen.

Door de melding en registratie worden de ouders op de hoogte gesteld van het ambitieniveau. De toezichthouder kan controleren of een peuterspeelzaal zich houdt aan het gestelde ambitieniveau.

Artikel 4 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel bevat de termijn die de gemeente (i.c. de toezichthouder) nodig heeft om te beoordelen of een nieuwe peuterspeelzaal zal voldoen aan de eisen van de verordening. Elke gemeente zal in overleg met de toezichthouder moeten bepalen welke termijn haalbaar is. Het moet gaan om een termijn die enerzijds de toezichthouder de mogelijkheid biedt een deugdelijk onderzoek te doen naar de wijze waarop de nieuwe peuterspeelzaal zal worden geëxploiteerd en die anderzijds degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen niet onnodig lang laat wachten op het moment dat met de exploitatie kan worden gestart.

Het tweede lid biedt de mogelijkheid voor de houder om vóór het verstrijken van de termijn in het eerste lid met de exploitatie van de peuterspeelzaal te beginnen.

Derde lid: lex silencio positivo

Gezien de belangen van jonge kinderen en hun ouders die in het geding zijn, is er reden om af te zien van een lex silencio positivo. Er zijn dwingende redenen van algemeen belang aan de orde, met name de volksgezondheid en de bescherming van afnemers van diensten. Dat betekent in praktische zin dat het verlopen van de periode van acht weken nadat de melding is gedaan, er niet aan in de weg staat dat er alsnog een verbod kan volgen als bedoeld in artikel 5 van de verordening.

Artikel 5 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel bevat het expliciete verbod om een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, indien blijkt dat de initiatiefnemer niet aan de eisen van de verordening voldoet. Op grond van deze verbodsbepaling kan het college tot bestuursdwang (sluiting) overgaan of een dwangsom opleggen, indien de peuterspeelzaal toch in gebruik wordt genomen.

Artikel 6 Register

Dit artikel regelt het instellen van het register. Het derde lid bepaalt dat het register openbaar is.

Artikel 7 Wijzigingen van gegevens

Om het register actueel te houden, bepaalt het eerste lid dat de houder onmiddellijk melding doet aan het college van burgemeester en wethouders van wijziging van gegevens die bij de melding zijn verstrekt.

Artikel 8 Algemene kwaliteitseisen

Het eerste lid bevat een algemene kwaliteitsnorm die ontleend is aan artikel 48 Wk. Het gaat om een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten geven. In deze bepaling wordt vastgesteld dat het welbevinden van de kinderen richtsnoer moet zijn bij het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk.

Het tweede lid is ontleend aan artikel 50, eerste lid, Wk. Deze bepaling geeft aan dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de houder het peuterspeezaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening.

Artikel 9 Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

Dit artikel is gelijk aan artikel 51 Wk. De houders van peuterspeelzalen moeten een risico-inventarisatie uitvoeren ten aanzien van de domeinen veiligheid en gezondheid. De risico-inventarisatie heeft tot doel het in kaart brengen van veiligheid- en gezondheidsrisico’s die kinderen in peuterspeelzalen lopen. Daarbij wordt uitgegaan van het gedrag van kinderen. De risico-inventarisatie dient als basis om de omstandigheden voor kinderen te verbeteren en om te stimuleren dat het personeel en de kinderen adequaat met risico’s omgaan.

Deze risico-inventarisatie vervangt niet de risico-inventarisaties die op grond van andere wetgeving verplicht is (artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7 Infectieziektewet). Ook vervangt een risico-inventarisatie niet de veiligheidsnormen waaraan de peuterspeelzalen op grond van andere wetgeving zijn verbonden, zoals de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit en de bouwverordening.

Ook laat de risico-inventarisatie toepassing van de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (Wcpv) onverlet.

Artikel 10 Oppervlakte speelruimte

Gekozen is voor bruto-oppervlaktematen (in plaats van netto-oppervlaktematen) omdat deze eenvoudiger door de toezichthouder zijn vast te stellen.

Artikel 11 Groepen en groepsgrootte

Het tweede lid bepaalt dat de maximumgroepsgrootte vijftien kinderen bedraagt. Dit maximum geldt voor alle drie de ambitieniveaus.

Artikel 12 Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

Het gekozen ambitieniveau bepaalt het aantal beroepskrachten of begeleiders dat in elke groep aanwezig moet zijn.

Artikel 13 Overeenkomst tussen houder en ouder

Voor houders van peuterspeelzalen en ouders is het van belang om in een overeenkomst uitdrukkelijk op te nemen wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen houder en de ouder.

De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht ouders, voor dat ze een contract tekenen, te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel, op basis van een onderlinge vergelijking, een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.

Artikel 14 Informatieplicht aan de ouders

De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht ouders voor dat ze een contract tekenen te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders een mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.

Artikel 15 Verklaring omtrent het gedrag

Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op, er voor te zorgen dat alle beroepskrachten en begeleiders die, in zijn/haar peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overlegd voordat een persoon zijn/haar werkzaamheden aanvangt.

Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag wordt overlegd, in het geval van klachten, aanwijzingen of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.

Artikel 16 Aanwijzing van toezichthouders

Dit artikel geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

Artikel 17 Onderzoek door de toezichthouder

In dit artikel worden drie soorten van onderzoek door de toezichthouders onderscheiden:

  • ·

    het eerste lid: het onderzoek naar aanleiding van een melding van het voornemen een peuterspeelzaal te gaan exploiteren;

  • ·

    het tweede lid: het reguliere onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen in de gemeente;

  • ·

    het derde lid: het incidentele onderzoek bij een peuterspeelzaal, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten, melding van wijzigingen of tips.

Wat betreft de termijn in het eerste lid wordt verwezen naar de opmerking bij artikel 4. Het tweede lid omvat de opdracht aan het college van burgemeester en wethouders om ervoor zorg te dragen dat ten minste één maal per jaar een controle wordt uitgevoerd.

Artikel 18 Het inspectierapport

De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport.

Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college van burgemeester en wethouders (zie artikel 19, eerste lid). Deze werkwijze is identiek aan de manier waarop handhaving op grond van de Wk gaat plaatsvinden.

Het derde lid bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders (en niet de toezichthouder) de houder in de gelegenheid stelt van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn/haar zienswijze kenbaar te maken. Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (artikel 10 : 14) is de delegatie van bevoegdheden aan ambtenaren niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat deze bevoegdheid in mandaat wordt overgedragen. In dat geval handelt de toezichthouder namens het college. De overige taken die in dit artikel worden genoemd zijn van feitelijke aard. Deze kunnen wel aan een toezichthoudende ambtenaar worden overgedragen.

Artikel 19 Aanwijzing en bevel

Indien de houder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college van burgemeester en wethouders overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.

Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer niet binnen een bepaalde termijn maatregelen worden getroffen, het college deze op kosten van de houder kan laten uitvoeren. Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Zijn er zoveel tekortkomingen, dan kan het college van burgemeester en wethouders in de aanwijzing of het bevel gelasten de exploitatie van de peuterspeelzaal te staken. Geeft de exploitant daaraan geen gehoor, dan gaat het college hiertoe over. Ook dit is een vorm van bestuursdwang.

Artikel 20 Strafbepaling

Deze bepaling spreekt voor zich.

Hoofdstuk 5 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 21, 22, 23

Deze bepalingen spreken voor zich.

Bijlage 1 Formulier “Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal”

Gegevens van de houder: (indien de houder natuurlijk persoon is)

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Telefoon:

E-mail:

Gegevens van de houder: (indien houder rechtspersoon is)

Rechtsvorm:

Plaats van vestiging:

Inschrijfnummer Kamer van Koophandel:

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Telefoon:

E-mail:

Gegevens van de peuterspeelzaal

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Telefoon:

E-mail:

Gegevens register:

Worden door de houder meerdere peuterspeelzalen geëxploiteerd?

O nee

O ja

Namen van overige peuterspeelzalen en datum opname in register:

Kwaliteitseisen

1. Accommodatie

Is in een risico-inventarisatie schriftelijk vastgelegd welke risico’s de

opvang van kinderen met zich meebrengt. O Ja O Nee

De accommodatie is hygiënisch en veilig. O Ja O Nee

De inrichting van de accommodatie is deugdelijk en voldoet aan de

wettelijke eisen. O Ja O Nee

2. Oppervlakte speelruimte

Voor elk kind is minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte aan speelruimte

beschikbaar.O Ja O Nee

Voor elk kind is een buitenspeelruimte beschikbaar die voor kinderen

bereikbaar is en waarvan de bruto-oppervlakte minimaal 4 m2 per kind is. O Ja O Nee

3. Groepsgrootte

De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte, vaste, afzonderlijke ruimtes. O Ja O Nee In een groep zijn ten hoogste vijftien kinderen gelijktijdig aanwezig. O Ja O Nee

4. AmbitieniveauHet volgende ambitieniveau is gekozen: spelen en ontmoeten (0) O Ja O Nee

spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren (1) O Ja O Nee

spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen (2) O Ja O Nee Aantal beroepskracht dat aanwezig is invullen a.u.b.

Aantal begeleiders dat aanwezig is invullen a.u.b. Verklaring omtrent het gedrag in het kader van de Wet Justitiële Gegevens afgegeven? O Ja O Nee

5. Plaatsing van kinderenOpvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen houder en ouder. O Ja O Nee

Ouders worden geïnformeerd over de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden. O Ja O Nee

Ouders worden, voorafgaande aan plaatsing, geïnformeerd over het te voeren beleid, inclusief het pedagogisch beleid en de voor de peuterspeelzaal kenmerkende visie op de omgang met kinderen. O Ja O Nee

Ouders worden geïnformeerd over de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing. O Ja O Nee

Voorwaarden melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Houder is voornemens een peuterspeelzaal te exploiteren, na zes weken, na het tijdstip van deze melding aan het college van burgemeester en wethouders en indien uit het onderzoek van de toezichthouder (bedoeld in artikel 4.2.) is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in oversteenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van de verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen.

Houder doet onmiddellijk mededeling aan het college van burgemeester en wethouders van wijziging van de gegevens die in deze melding zijn verstrekt.

Het college van burgemeester en wethouders deelt de houder schriftelijk mee dat de opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.

Ondertekening

  • 1.

    De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2.

    De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal, zowel kwalitatief als kwantitatief, zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid dat één en ander leidt (of moet leiden) tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

  • 3.

    De houder verklaart dit formulier naar waarheid te hebben ingevuld.

Naam houder:

Naam peuterspeelzaal:

Datum:

Plaats:

Handtekening houder:

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijlage 2 Voorbeeld aanmeldingsformulier

Gegevens ouders/verzorgers

Naam vader:

Naam moeder:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Telefoonnummer privé:

Telefoonnummer werk of mobiel:

Burgerlijke staat ouders/verzorgers: gehuwd/samenwonend/gescheiden/alleenstaande ouder.

Geboorteland ouders:

In geval van nood contact opnemen met:

Naam:

Telefoonnummer:

Gezin

Gezinssamenstelling:

Moedertaal gesproken thuis:

Andere gesproken talen thuis:

Gegevens kind

Naam:

Voornamen:

Roepnaam:

Geslacht:

Geboortedatum:

Geboorteland:

Nationaliteit:

Medische gegevens

Naam huisarts:

Adres huisarts:

Telefoonnummer huisarts:

Is het kind ingeënt? Ja/Nee

Indien ja, waarvoor:

O DKTP-Hib combinatievaccin tegen DKTP (= Difterie, Kinkhoest, Tetanus en Polio) en tegen Hib (= Haemophilus influenzae type b);

O Heb B vaccin tegen Hepatitus B

O BMR vaccin tegen Bof, Mazelen en Rodehond

O Men C vaccin tegen Meningokokken C

O DTP vaccin tegen Difterie, Tetanus en Polio (op vierjarige leeftijd)

O aK vaccin tegen Kinkhoest (op vierjarige leeftijd)

Indien niet ingeënt, waarom niet?

Is het kind onder behandeling van een medisch specialist? Ja/Nee

Indien ja, waarvoor?

Consultatiebureau:

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Telefoonnummer:

Bijzonderheden met betrekking tot groei en ontwikkeling:

Andere medische bijzonderheden:

Overige bijzonderheden:

Overige bijzonderheden waarvan u de peuterspeelzaal op de hoogte wilt brengen:

Voorkeur dagdelen:

Eerste voorkeur:

Tweede voorkeur:

Gewenste ingangsdatum:

Inschrijfgeld

Het inschrijfgeld bedraagt €

Ondertekening

Plaats en datum:

Handtekening ouder/verzorger:

Bijlage 3 Voorbeeld overdrachtformulier peuterspeelzaal – basisschool

Gegevens kind

Naam:

Voornamen:

Roepnaam:

Geslacht: jongen/meisje

Geboortedatum:

Geboorteplaats:

Geboorteland:

Nationaliteit:

Gegevens ouders/verzorgers

Naam vader:

Naam moeder:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Telefoonnummer (privé)

Telefoonnummer (werk of mobiel):

Burgerlijke staat ouders/verzorgers: gehuwd/samenwonend/gescheiden/alleenstaande ouder

In geval van nood contact opnemen met:

Naam:

Telefoonnummer:

Gezin

Gezinssamenstelling:

Moedertaal gesproken thuis:

Andere gesproken talen thuis:

Gegevens peuterspeelzaal

Naam:

Adres:

Telefoonnummer:

Hoe lang heeft het kind op de peuterspeelzaal gezeten?:

Hoeveel maanden:

Vanaf welke leeftijd:

Heeft het kind op een andere peuterspeelzaal gezeten? Ja/Nee

Indien ja, welke (naam en adres)

Indien ja, hoe lang:

Heeft het kind gebruik gemaakt van een peuter-plus of VVE-programma?: Ja/Nee

Indien ja, welk programma:

Algemene beschrijving van de ontwikkeling van het kind gedurende de periode op de peuterspeelzaal:

Zijn er aandachtspunten in de ontwikkeling van het kind die extra aandacht behoeven op de basisschool en indien ja, welke ?

Is er van het kind een dossier beschikbaar met evaluatiegegevens en gespreksverslagen? Ja/Nee

Indien ja, is hiervan een kopie bijgevoegd? Ja/Nee

Indien nee, wat is hiervan de reden:

Overige bijzonderheden

Ondertekening

Plaats en datum

Handtekening houder peuterspeelzaal

Dit formulier zal uitsluitend gebruikt worden voor de overdracht tussen kind en de basisschool waar hij of zij naar school gaat.

Plaats en datum

Handtekening ouder/verzorger