Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Schagen

Verordening langdurigheidstoeslag 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSchagen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening langdurigheidstoeslag 2010
CiteertitelVerordening langdurigheidstoeslag 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is alleen van kracht voor het grondgebied van de voormalige gemeente Schagen. De regeling is vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Schagen, welke is opgeheven met ingang van 1 januari 2013. Op grond van artikel 28 van de Wet algemene regels gemeentelijke indeling behoudt deze regeling haar rechtskracht voor het grondgebied waarvoor ze is vastgesteld gedurende twee jaar, tenzij de regeling eerder wordt ingetrokken.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1 en art. 36

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201001-07-2012Onbekend

15-12-2009

Schager Weekblad, 27-01-2010

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag 2010

De Raad van de gemeente Schagen,

gezien het advies van de Commissie Samenlevingszaken,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 1 december nr. 15,

gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand,

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

b e s l u i t:

vast te stellen de Verordening langdurigheidstoeslag 2010 en tegelijkertijd in te trekken de Verordening langdurigheidstoeslag 2009.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

  • b.

    Peildatum: de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd.

  • c.

    Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

Artikel 2 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidtoeslag

Artikel 3 Langdurig, laag inkomen

  • 1.

    Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen gemiddeld niet uitkomt boven 105 procent van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, aanhef, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand dan wel de op hem van toepassing zijnde norm, bedoeld in de artikelen 26 tot en met 29 van de Wet investeren in jongeren, vermeerderd of verminderd met de op grond van de artikelen 30 tot en met 34 van de Wet investeren in jongeren door het college vastgestelde verhoging of verlaging.

Artikel 4 Hoogte van de langdurigheidtoeslag

  • 1.

    De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.

      voor gehuwden € 498,00;

    • b.

      voor een alleenstaande ouder € 447,00; en

    • c.

      voor een alleenstaande € 349,00.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3.

    Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de Wet werk en bijstand dan wel artikel 2 of artikel 42 lid 1 van de Wet investeren in jongeren komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4.

    De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daar aan voorafgaande jaar.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 5 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag 2010.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 15 december 2009.

griffier, voorzitter,

N.S. Voogd, G. Westerink

Algemene Toelichting

Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekkint tot het verlenen van een  langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen zoals die in artikel 36 lid 1 WWB worden gebruikt. In deze verordening is gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedevaleffecten voorkomt.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB (tekst tot 1-1-2009), doch wordt de wetstechnische imperfectie weggenomen.

Artikel 2

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 3

De referteperiode was voorheen gesteld op 5 jaar. Op 30 juni 2009 heeft de raad besloten (zie kadernota 2010) om met ingang van 1 januari 2010 een referteperiode te hanteren van 3 jaar (36 maanden). Het begrip ‘laag inkomen’ was ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 101% van de bijstandsnorm. Bij besluit van 30 juni 2009 (kadernota 2010) heeft de raad besloten voornoemde inkomensgrens te verhogen naar 105% van de bijstandsnorm. Aangezien jongeren van 18 tot 27 jaar niet meer onder de Wet werk en bijstand vallen maar zijn ondergebracht onder de Wet investeren in jongeren is de volgende tekst aan dit artikel toegevoegd: “als bedoeld in artikel 5, aanhef, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand dan wel de op hem van toepassing zijnde norm, bedoeld in de artikelen 26 tot en met 29 van de Wet investeren in jongeren, vermeerderd of verminderd met de op grond van de artikelen 30 tot en met 34 van de Wet investeren in jongeren door het college vastgestelde verhoging of verlaging.”

De methode van het kijken naar het gemiddelde loon maakt dat iemand die wegens werkaanvaarding een korte periode een inkomen boven bijstandsniveau heeft gehad niet zonder meer zijn recht op langdurigheidstoeslag kwijt is. Een dergelijk gevolg zou namelijk een negatieve prikkel zijn bij het aanvaarden van werk. Dat geldt temeer als een belanghebbende geen of maar weinig zekerheid heeft over de duur van dit werk. Het is evenwel niet de bedoeling dat een belanghebbende perioden waarin hij een inkomen boven de bijstandsnorm heeft kan middelen met perioden waarin hij vanwege de aanwezigheid van een uitsluitingsgrond, zoals bijvoorbeeld detentie, geen recht op bijstand had.

Artikel 4

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de huidige hoogte. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van per 1 januari van het voorafgaande jaar.

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB en artikel 28 lid 3 WIJ gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB dan wel artikel 2 of artikel 42 lid 1 WIJ. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is. Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB dan wel artikel 2 of artikel 42 lid 1 WIJ. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.