Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemert-Bakel

Afstemmingsverordening WIJ

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGemert-Bakel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening WIJ
CiteertitelAfstemmingsverordening WIJ
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatregel, bijstand,

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147, lid 1
  2. Wet investeren in jongeren, art. 12, lid 1, onderdeel b
  3. Wet investeren in jongeren, art. 41, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-02-201001-01-2012Nieuwe regeling

30-09-2010

Gemeenteblad 2010, 07

Geen

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening WIJ

De raad van de gemeente Gemert-Bakel;

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 13 juli 2010;

 

gelet op de Gemeentewet, artikel 147 eerste lid en de artikelen 12, eerste lid onderdeel b en 41, eerste lid van de Wet investeren in jongeren;

 

B E S L U I T:

 

vast te stellen de volgende

 

Afstemmingsverordening WIJ

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, de WIJ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening en de bijbehorende toelichting wordt verstaan onder:

    • a.

      college: Het college van burgemeester en wethouders;

    • b.

      raad: de gemeenteraad;

    • c.

      WWB: Wet werk en bijstand;

    • d.

      WIJ: Wet investeren in jongeren;

    • e.

      wet: de Wet investeren in jongeren;

    • f.

      bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 12 en 35, eerste lid WWB;

    • g.

      afstemming: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ;

    • h.

      WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging.

    • i.

      zeer ernstige misdragingen: het op een dusdanige wijze benaderen of bejegenen van het college, dan wel personen die in opdracht van het college de wet uitvoeren, dat deze zich op een fysieke of psychische wijze dan wel een combinatie van beide, bedreigd voelen;

Artikel 2 Afstemming

  • 1.

    Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voorvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt;

  • 2.

    Het college verlaagt het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening rekening houdend met:

    • -

      De ernst van de gedraging;

    • -

      De mate waarin de jongere de gedraging verweten kan worden;

    • -

      De persoonlijke omstandigheden van de jongere.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De afstemming wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm;

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan afstemming ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      Aan de jongere bijzondere bijstand wordt verleend als aanvulling op de norm, of:

    • b.

      De verwijtbare gedraging van de jongere, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Recidive

  • 1.

    Indien de jongere binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging zich opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie wordt de duur van de afstemming vastgesteld op twee maanden;

  • 2.

    Indien de jongere binnen 12 maanden na de tweede als verwijtbaar aangemerkte gedraging voor de derde maal schuldig maakt aan dezelfde of een ernstiger verwijtbare gedraging, wordt het percentage van de categorie waarin de (ernstiger) verwijtbare gedraging is omschreven verdubbeld voor de duur van twee maanden en wordt de duur van de afstemming vastgesteld op vier maanden;

  • 3.

    Indien een besluit tot afstemming wordt uitgevoerd, en ten gevolge van recidive in dezelfde periode een besluit tot afstemming uitgevoerd dient te worden wordt, in afwijking van artikel 9, eerste lid, dit besluit uitgevoerd in aansluiting op de periode waarin het voorliggende besluit tot afstemming wordt uitgevoerd.

Artikel 5 Heroverweging

  • 1.

    Het college heroverweegt de in artikel 13 of 15 van deze verordening bedoelde afstemming, of de afstemming die (na een eerder heroverweging) voor een periode langer dan drie maanden is voortgezet, binnen een termijn van ten hoogste drie maanden na de datum van het besluit tot afstemming of voortzetting van de afstemming;

  • 2.

    In het kader van de in het eerste lid bedoelde heroverweging beoordeelt het college of en in hoeverre de omstandigheden en het gedrag van de jongere aanleiding geven te besluiten tot herziening, beëindiging of voortzetting van de afstemming;

  • 3.

    Het college kan bij een besluit tot voortzetting van de afstemming het percentage van de afstemming verdubbelen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de jongere.

Artikel 6 Het besluit tot afstemming

  • 1.

    In het besluit tot afstemming worden in ieder geval vermeld:

  • -

    De reden van de afstemming;

  • -

    De datum van aanvang van de afstemming;

  • -

    De duur van de afstemming;

  • -

    Het percentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd;

  • -

    Het financiële gevolg van de afstemming;

  • -

    Indien van toepassing, de reden om af te wijken van een afstemming conform artikel 13 of 15 van deze verordening;

  • -

    De zienswijze van de jongere of de reden dat daarvan is afgezien conform artikel 7 van deze verordening.

  • 2.

    Met een besluit tot afstemming wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen conform artikel 8, eerste lid onder b van deze verordening.

Artikel 7 Horen van de jongere

  • 1.

    Voordat afstemming plaatsvindt, wordt de jongere in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van de jongere kan achterwege gelaten worden, indien:

    • a.

      De jongere reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • b.

      De vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • c.

      De jongere niet voldaan heeft aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 11, vierde lid van de wet, werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 44 van de wet; of,

    • d.

      Het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 8 Afzien van afstemming

  • 1.Onverminderd artikel 41, tweede lid van de wet, ziet het college af van afstemming, indien:

  • a.

    elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

  • b.

    het college daarvoor dringende redenen aanwezig acht, of;

  • c.

    indien er sprake is van verloop van een periode van één jaar na constatering van de gedraging.

    2.Indien het college afziet van afstemming op grond van dringende redenen, wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 9 Uitvoering, ingangsdatum en tijdvak afstemming

  • 1.

    Het besluit tot afstemming wordt uitgevoerd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de afstemming per beschikking is meegedeeld. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende WIJ-norm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de afstemming van het recht op bijstand met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand (inclusief de aanspraak op vakantiegeld) nog niet is uitbetaald.

Artikel 10. Cumulatie

Indien een jongere zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende verwijtbare gedragingen worden de daarvoor geïndiceerde afstemmingen elk afzonderlijk opgelegd.

Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van de verplichtingen

Artikel 11 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Gedragingen van de jongere inhoudende het niet of niet voldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 44 van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Indien het niet nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot teveel of ten onrechte verstrekte inkomensvoorziening

    • a.

      Wordt een schriftelijke waarschuwing gegeven, of

    • b.

      Vindt afstemming van 5% plaats indien binnen een periode van twee jaar wederom de verplichting niet of niet tijdig is nagekomen.

  • 2.

    Eerste categorie: het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht, voor zover dit heeft geleid tot het ten onrechte ontvangen van een inkomensvoorziening tot een bedrag van minder dan € 1.000,--.

  • 3.

    Tweede categorie: het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht, voor zover dit heeft geleid tot het ten onrechte ontvangen van een inkomensvoorziening van een bedrag vanaf € 1.000,-- tot € 3.000,--.

  • 4.

    Derde categorie: het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht, voor zover dit heeft geleid tot het ten onrechte ontvangen van een inkomensvoorziening van een bedrag vanaf € 3.000,-- tot € 6.000,--.

  • 5.

    Vierde categorie: het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht, voor zover dit heeft geleid tot het ten onrechte ontvangen van een inkomensvoorziening van een bedrag vanaf € 6.000,--.

Artikel 12 Het niet nakomen van de overige verplichtingen

Gedragingen van de jongere inhoudende het niet of niet voldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      Het niet of onvoldoende, op verzoek of uit eigen beweging, melden van alle feiten en omstandigheden, waarvan het belanghebbende redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling;

    • b.

      Het stellen van onredelijke eisen in verband met door de jongere te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

  • 2.

    Tweede categorie:

  • a.

    Het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding;

  • b.

    Het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

  • c.

    Het door de inburgeringsplichtige niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om gegevens te verstrekken en die medewerking te verlenen die voor diens inburgeringsplicht van belang zijn;

  • d.

    Het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

  • 3.

    Derde categorie:

  • a.

    Het niet of In onvoldoende mate meewerken aan een traject gericht op een voor de inschakeling in de arbeid noodzakelijk geachte scholing of opleiding, dan wel aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen;

  • b.

    Het weigeren van een passend aanbod voor kinderopvang, dat noodzakelijk is voor de deelname aan het traject gericht op arbeidsinschakeling, waaronder mede begrepen wordt inburgering als onderdeel van de arbeidsinschakeling;

  • c.

    Het in strijd handelen door de inburgeringsplichtige met artikel 23, eerste lid van de Wet inburgering of de krachtens artikel 23, derde lid, gestelde regels van de Wet inburgering;

  • d.

    Het niet naleven van de uit artikel 7, eerste lid, van de Wet inburgering voortvloeiende verplichting door de inburgeringsplichtige tot het verwerven van mondelinge en schriftelijke vaardigheden van de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving binnen de in de Wet inburgering vastgestelde periode.

  • 4.

    Vierde categorie:

  • a.

    Het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en artikel 10, eerste lid, van de WWB, waaronder begrepen wordt het weigeren mee te werken aan of gebruik te maken van een door het college aangeboden traject, gericht op arbeidsinschakeling;

  • b.

    Het door de inburgeringsplichtige niet behalen van het inburgeringsexamen binnen de bij of krachtens de artikelen 32 en 33 van de Wet inburgering gestelde termijnen.

Artikel 13. De hoogte en duur van de afstemming

Onverminderd artikel 2, eerste lid van deze verordening, wordt de afstemming vastgesteld op:

  • a.

    10% van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    20% van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    40% van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie;

  • d.

    100% van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de vierde categorie;

Hoofdstuk 3. Zeer ernstige misdragingen

Artikel 14 Indeling zeer ernstige misdragingen

Zeer ernstige misdragingen als bedoeld in artikel 41 lid 1 van de wet jegens het college, dan wel jegens personen die in opdracht van het college de wet uitvoeren, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie: Discriminatie

  • 2.

    Tweede categorie: Verbaal geweld

  • 3.

    Derde categorie: Intimidatie

  • 4.

    Vierde categorie: Zaakgericht fysiek geweld

  • 5.

    Vijfde categorie: Mensgericht fysiek geweld

Artikel 15. De hoogte en duur van de afstemming

Onverminderd artikel 2 lid 2 van deze verordening, wordt de afstemming vastgesteld op:

  • 1.

    10% van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • 2.

    20% van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • 3.

    40% van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie;

  • 4.

    100% van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de vierde categorie;

  • 5.

    100% van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de vierde categorie;

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 16 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 17 Overgangsbepalingen

Indien voor het tijdstip van de datum van inwerkingtreding van deze verordening afstemming gewenst is en op de datum van de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, wordt de beslissing genomen op basis van deze verordening.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking daarvan.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Gemert-Bakel van 30 september 2010

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening WIJ.

 

de raad voornoemd,

P.G.J.M. van Boxtel

griffier

J.E.A. Haas

voorzitter